ECLI:NL:RBZWB:2025:3115

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 april 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
RK 24-028375 en 24-028374
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding na ondergane detentie en voorlopige hechtenis

Op 2 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding van een gewezen verdachte, die ondergane schadevergoeding vroeg op grond van artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P.D.M. van Oers, had op 13 november 2024 een verzoek ingediend voor een schadevergoeding van in totaal € 40.130,00, bestaande uit € 39.790,00 voor schade door ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, en € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor het opstellen van het verzoekschrift. Tijdens de behandeling op 18 maart 2025 was de verzoeker niet aanwezig, maar zijn advocaat heeft het verzoek toegelicht en een subsidiair verzoek gedaan om vergoeding van immateriële schade wegens detentie vanaf 6 februari 2024.

De officier van justitie, mr. S.B.C. Nicolaes, heeft betoogd dat de verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat de strafzaak niet is geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker op 17 september 2024 door de meervoudige kamer is ontslagen van alle rechtsvervolging, maar dat er wel een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. Dit betekent dat de zaak niet is geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel, wat een voorwaarde is voor toekenning van de schadevergoeding.

De rechtbank heeft daarom besloten de verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek om schadevergoeding. Deze beslissing is genomen door rechter mr. J.C.A.M. Los, in tegenwoordigheid van griffier mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, en is uitgesproken op de openbare zitting van 2 april 2025. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen door het Openbaar Ministerie en binnen een maand door de verzoeker hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-264291-23
raadkamernummer : 24-028375 en 24-028374
datum : 2 april 2025
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [datum] 1990 te [plaats],
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. P.D.M. van Oers advocaat te Roosendaal, (Bovendonk 11A, 4707 ZH Roosendaal),
hierna te noemen: de verzoeker.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het op 13 november 2024 bij de griffie ingediende verzoek dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 533 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 39.790,00, € 39.790,00, voor schade wegens ondergane inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis;
 het op 13 november 2024 bij de griffie ingediende verzoek dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
- € 340,00 € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • het vonnis van de meervoudige kamer van 17 september 2024 waarbij verzoeker is ontslagen van alle rechtsvervolging;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie;
  • de overige stukken in het raadkamerdossier.
Het verzoek is behandeld op 18 maart 2025. Hierbij zijn de officier van justitie
mr. S.B.C. Nicolaes en mr. P.D.M. van Oers als gemachtigd advocaat van verzoeker, gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
Namens verzoeker is verzocht een vergoeding van bovengenoemde schade toe te wijzen.
De advocaat van verzoeker heeft in raadkamer aangevoerd dat namens verzoeker subsidiair wordt verzocht om vergoeding van immateriële schade ten gevolge van de door hem ondergane detentie vanaf 6 februari 2024, zijnde de datum dat door een deskundige is gezegd dat een zorgmachtiging in de rede lag.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie en zich op het standpunt gesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek nu de strafzaak niet is geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel.

2.De beoordeling

Op grond van artikel 533 Sv kan aan een gewezen verdachte een vergoeding van de schade die hij ten gevolge van ondergane verzekering, klinische observatie of voorlopige hechtenis heeft geleden worden toegekend. Voorwaarde hierbij is dat de zaak van de gewezen verdachte is geseponeerd of dat die verdachte niet is veroordeeld.
Op basis van het vonnis van 17 september 2024 stelt de rechtbank vast dat verzoeker in de strafzaak met parketnummer 02-264291-23 door de meervoudige strafkamer is ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij geheel ontoerekeningsvatbaar werd geacht. De rechtbank heeft de ten laste gelegde feiten echter wel bewezen verklaard en heeft geoordeeld dat verzoeker daarmee onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij in die zaak. Zij heeft de door de benadeelde gevorderde schadevergoeding toegewezen en aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel opgelegd tot betaling van het toegekende schadebedrag.
Tegen deze achtergrond kan niet worden gezegd dat de zaak tegen verzoeker is geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel; aan hem is immers een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. De rechtbank zal verzoeker daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.

3.De beslissing

De rechtbank
verklaart de verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek.
Deze beslissing is genomen door mr. J.C.A.M Los rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 2 april 2025.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van de beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.