Op 8 mei 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak waarin klaagster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. Z. Yeral, een klaagschrift indiende tegen de inbeslagname van haar Peugeot 308. De inbeslagname vond plaats op 3 november 2024, toen haar broer, [belanghbebbende], zonder geldig rijbewijs in de auto reed. Klaagster stelde dat zij geen toestemming had gegeven voor het gebruik van de auto en dat de voortduring van het beslag haar ernstig benadeelde. De officier van justitie, mr. J.J. Peerboom, betoogde echter dat het niet onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van de auto zou bevelen.
Tijdens de zitting op 22 april 2025 werd klaagster gehoord, evenals haar advocaat en de officier van justitie. De rechtbank overwoog dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat de rechter niet kan treden in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak. De rechtbank concludeerde dat er een strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag, omdat klaagster als redelijkerwijs rechthebbende op de Peugeot kan worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de stelling van klaagster over disproportionaliteit van het beslag niet voldoende onderbouwd was.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond, wat betekent dat de inbeslagname van de Peugeot gehandhaafd blijft. De beslissing werd genomen door rechter mr. J.C.A.M. Los, in tegenwoordigheid van griffier mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, en werd openbaar uitgesproken op 8 mei 2025. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.