ECLI:NL:RBZWB:2025:3126
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift tegen DNA-onderzoek bij veroordeelde wegens witwassen
Op 8 mei 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaar tegen het afnemen van DNA van een veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 2002, had bezwaar aangetekend op grond van artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Het bezwaar werd op 30 december 2024 ingediend en op 22 april 2025 behandeld in besloten raadkamer. De advocaat van de veroordeelde, mr. J.A.J. Brahm, en de officier van justitie, J.J. Peerboom, waren aanwezig. De veroordeelde was wel opgeroepen, maar verscheen niet.
De veroordeelde stelde dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op de wet rechtvaardigden, omdat het misdrijf, witwassen, geheel digitaal was gepleegd en DNA-onderzoek geen bijdrage zou leveren aan de opsporing. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat DNA-onderzoek wel degelijk van belang kon zijn voor de opsporing van witwassen. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar ongegrond was, omdat de Wet DNA een afname van DNA-profiel voorschrijft bij veroordelingen voor misdrijven, tenzij er zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen.
De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde geen beroep kon doen op de uitzondering, omdat er geen bewijs was van bijzondere omstandigheden die het afnemen van DNA zouden uitsluiten. De rechtbank benadrukte dat de Wet DNA is bedoeld om toekomstige strafbare feiten te voorkomen en dat er geen aanwijzingen waren dat de veroordeelde niet opnieuw een strafbaar feit zou plegen. De rechtbank verklaarde het bezwaar ongegrond en bevestigde de verplichting tot DNA-afname.