ECLI:NL:RBZWB:2025:3128

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
RK 25-000896
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over klaagschrift inzake inbeslagname van een Skoda Octavia RS

Op 8 mei 2025 heeft de enkelvoudige raadkamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin klaagster, Sp. z o.o., een Poolse onderneming, een klaagschrift had ingediend tegen de inbeslagname van een Skoda Octavia RS. Het klaagschrift was ingediend op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, met het verzoek om het beslag op te heffen en de auto terug te geven aan klaagster. Klaagster stelde dat zij rechthebbende was op de Skoda op basis van een civielrechtelijke overeenkomst met een Pools bedrijf, dat de auto aan haar had overgedragen voor gebruik. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Skoda op naam van belanghebbende staat en dat er een leaseovereenkomst is tussen belanghebbende en het Poolse bedrijf. De rechtbank oordeelde dat klaagster niet als redelijkerwijs rechthebbende kon worden aangemerkt, omdat de leaseovereenkomst nog niet was afgelopen en belanghebbende de feitelijk rechthebbende bleef. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond, omdat de civielrechtelijke overeenkomst niet voldoende bewijs bood voor het eigendom van klaagster. De beslissing werd genomen door rechter mr. J.C.A.M. Los, in aanwezigheid van griffier mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, en werd openbaar uitgesproken op 8 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
raadkamernummer : 25-000896
datum : 8 mei 2025
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klaagster] Sp. z o.o.,gevestigd te [adres] ,
[plaats] , [land]
vertegenwoordigd door [naam 1] ,
geboren op [datum] 1984,
hierna te noemen: klaagster.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • het klaagschrift op grond van artikel 552a Sv, ingediend op 7 januari 2025 ter griffie van deze rechtbank;
  • de kennisgeving van inbeslagneming op grond van artikel 94 Sv, waaruit blijkt op 23 november 2024 onder [naam 2] een Skoda Octavia RS met het Poolse [kenteken] (hierna: Skoda) in beslag is genomen;
  • de schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie van 14 januari 2025;
  • de schriftelijke conclusie van het Openbaar Ministerie van 23 januari 2025 en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Op 22 april 2025 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. J.J. Peerboom en klager gehoord.
De belanghebbende is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen. Dit is [belanghebbende].
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag met last tot teruggave aan klaagster. Daartoe is aangevoerd dat klaagster een civielrechtelijke overeenkomst heeft met het Poolse bedrijf [bedrijf] , waarin is vastgelegd dat de Skoda is overgedragen aan klaagster voor gebruik. [bedrijf] leaset auto’s voor klaagster en heeft met betrekking tot de Skoda een leaseovereenkomst voor vier jaar gesloten met [belanghebbende]. Na voornoemde periode wordt de Skoda doorgegeven aan [bedrijf] en kan klaagster - op basis van de overeenkomst tussen [bedrijf] en klaagster - de Skoda kopen voor een bedrag van 50.000 PLN. Daarmee wordt klaagster de eigenaar van de Skoda. Er zijn nog geen vier jaar verstreken, maar op basis van de overeenkomst met [bedrijf] is klaagster echter al volledig gerechtigd de Skoda te gebruiken en dus aan te merken als rechthebbende van de Skoda. De Skoda wordt al meer dan 2,5 jaar als een vast actief van klaagster beschouwd, gedurende welke tijd zij ook alle kosten van het gebruik van de Skoda hebben gedragen, inclusief de maandelijkse leasebetalingen. Om die reden dient de Skoda aan klaagster en niet aan [belanghebbende] te worden teruggegeven.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat klaagster op dit moment niet als redelijkerwijs rechthebbende op de Skoda kan worden aangemerkt en dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard. De Skoda staat op naam van [belanghebbende]. De civielrechtelijke overeenkomst waar klaagster zich op beroept en die ten grondslag zou liggen aan het feit dat zij de rechthebbende van de Skoda is, ontbreekt en er wordt verder geen bewijs van eigenaarschap getoond.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in zijn beklag.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevraagd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, moet de rechter, bij een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard.
Klaagster stelt rechthebbende te zijn van de Skoda en klaagt over voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave.
De rechtbank zal moeten beoordelen of klaagster inderdaad als redelijkerwijs rechthebbende kan worden aangemerkt. Zij mag daarbij civielrechtelijke aspecten betrekken. De rechtbank hoeft daarbij geen burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties te beslechten [1] . Het gaat om een voorlopig oordeel over eigendoms- en bezitsrechten [2] .
De rechtbank stelt op basis van de stukken vast dat de Skoda sinds 7 april 2021 op naam van [belanghebbende] staat. Uit het klaagschrift en de nadere toelichting van de heer [naam 1] op het klaagschrift in raadkamer begrijpt de rechtbank dat [belanghebbende] ten behoeve van de Skoda een leaseovereenkomst voor vier jaar is aangegaan met het Poolse bedrijf [bedrijf] en dat klaagster vervolgens een civielrechtelijke overeenkomst met [bedrijf] is aangegaan, waarin is vastgelegd dat de Skoda is overgedragen aan klaagster voor gebruik en dat, na het verstrijken van de leasetermijn, klaagster in de gelegenheid wordt gesteld om de Skoda te kopen. In raadkamer heeft de heer [naam 1] voorts aangevoerd dat er nog geen vier jaren zijn verstreken en dat klaagster nog steeds de maandelijkse kosten behorende bij het oorspronkelijke leasecontract tussen [belanghebbende] en [bedrijf] betaalt. De rechtbank stelt vast dat de overeenkomst tussen klaagster en [bedrijf] , die als bijlage aan het klaagschrift is gehecht, enkel in het Pools is gesteld. Zij kan de inhoud van die overeenkomst daardoor niet beoordelen.
Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 30 maart 2021 (ECLI:NL:HR:2021:488) volgt dat indien sprake is van een leaseconstructie, in beginsel de lessor (in dit geval [belanghebbende]) eigenaar is van de auto. De lessor blijft dat totdat een lessee (in dit geval [bedrijf] en indirect klaagster) aan alle betalingsverplichtingen heeft voldaan. Omdat niet alle termijnen van de leaseovereenkomst zijn vervallen, is [belanghebbende] in deze zaak nog de feitelijk rechthebbende van de Skoda. Nu een ander dan klaagster als redelijkerwijs rechthebbende van de Skoda is aan te merken, kan de Skoda alleen al om die reden niet aan klaagster worden teruggegeven en dient het klaagschrift ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank merkt nog op dat zij in raadkamer niet de beslissing tot teruggave van de Skoda aan [belanghebbende] kan nemen, omdat [belanghebbende] zelf geen klaagschrift heeft ingediend. De klaagschriftprocedure kent namelijk niet de mogelijkheid van een last tot teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan een ander dan degene die een klaagschrift strekkende tot teruggave heeft ingediend.
De vraag of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, behoeft in het licht van het voorgaande geen verdere beantwoording meer.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is genomen door mr J.C.A.M. Los, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2025.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).