Op 22 april 2025 vond in de rechtbank Zeeland-West-Brabant een zitting plaats in de raadkamer, waar het klaagschrift van de klager werd behandeld. De klager, geboren in 1997 en vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S.C. van der Leer, had een verzoek ingediend tot opheffing van het beslag op zijn Opel Corsa, dat op 11 januari 2025 in beslag was genomen. De klager was enkel verdacht van een overtreding van artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994 en was een 'first offender'. De officier van justitie, mr. J.J. Peerboom, gaf aan dat het hoogst onwaarschijnlijk was dat er een verbeurdverklaring van de Opel zou volgen, en steunde daarmee het verzoek van de klager.
De rechtbank overwoog dat het belang van de strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de Opel aan de klager. De rechtbank stelde vast dat het klaagschrift tijdig was ingediend en dat de klager ontvankelijk was in zijn beklag. De rechtbank benadrukte dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat de rechter niet kan treden in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak. Aangezien het Openbaar Ministerie geen strafvorderlijk belang meer zag in het voortduren van het beslag, verklaarde de rechtbank het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van de Opel aan de klager.
De beslissing werd genomen door rechter mr. J.C.A.M. Los en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2025. De griffier, mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, was niet in de gelegenheid om de beslissing mede te ondertekenen. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld door het Openbaar Ministerie of de klager.