ECLI:NL:RBZWB:2025:3135

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
BRE 23/10560
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering door UWV en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 mei 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de weigering van het UWV om haar een WIA-uitkering toe te kennen beoordeeld. Het UWV had op 9 augustus 2022 besloten om per 12 april 2022 geen WIA-uitkering toe te kennen aan eiseres. Dit besluit werd in een later stadium, op 2 oktober 2023, door het UWV gehandhaafd, waarbij het bezwaar van eiseres ongegrond werd verklaard. De rechtbank benoemde een deskundige om de medische situatie van eiseres te onderzoeken, omdat er twijfels waren over de beoordeling van de verzekeringsarts. De deskundige concludeerde dat eiseres een aspecifiek klachtenbeeld vertoonde, met vermoeidheid als basisklacht, maar zonder feitelijk geobjectiveerde afwijkingen. De deskundige en de verzekeringsarts kwamen overeen dat eiseres voltijdse arbeid kan verrichten, mits deze binnen de vastgestelde belastbaarheid blijft. De rechtbank oordeelde dat de motivering van de deskundige overtuigend was en volgde diens conclusies. Eiseres had aangevoerd dat zij meer beperkingen had dan erkend, maar de rechtbank vond deze argumenten niet overtuigend. Het beroep werd ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere beslissing van het UWV in stand bleef. Eiseres had ook verzocht om vergoeding van deskundigenkosten, maar dit verzoek werd afgewezen omdat de kosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. De rechtbank bepaalde dat het UWV het griffierecht moest vergoeden en de proceskosten aan eiseres moest betalen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10560 WIA

uitspraak van 21 mei 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. I.E. Mussche,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, UWV, (kantoor Breda),
gemachtigde: mr. H.M. van Gent.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de
weigering om haar een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 9 augustus 2022 geweigerd per 12 april 2022 aan eiseres een WIA-uitkering toe te kennen. Met het bestreden besluit van 2 oktober 2023 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en de gemachtigde van het UWV.
1.3
Ter zitting is het onderzoek geschorst en heeft de rechtbank nadere vragen gesteld aan het UWV. De rechtbank heeft op 19 juni 2024 de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) ontvangen met de beantwoording van de door de rechtbank gestelde vragen. Van eiseres heeft de rechtbank op 12 augustus 2024 een reactie ontvangen.
1.4
Op 2 september 2024 heeft de rechtbank besloten dat een deskundige zal worden opgedragen onderzoek te verrichten en daarvan verslag uit te brengen. De rechtbank heeft verzekeringsarts [deskundige] als deskundige benoemd. Op 17 december 2024 heeft hij gerapporteerd.
1.5
Het UWV heeft op 17 februari 2025 gereageerd op het rapport van de deskundige, waarbij ook een medisch rapport van een verzekeringsarts b&b en een arbeidskundig rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) zijn overgelegd. Het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres per 12 april 2022 is door het UWV ongewijzigd vastgesteld op 25,4%.
1.6
Eiseres heeft op 10 maart 2025 gereageerd op het rapport van de deskundige en de reactie van het UWV, waarbij ook een rapportage van de door haar ingeschakelde verzekeringsarts is bijgevoegd.
1.5
De rechtbank heeft op 19 maart 2025 aan partijen laten weten dat zij een nadere zitting niet nodig vindt en gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Het UWV heeft bij brief van 27 maart 2025 aangegeven geen nadere zitting te wensen. Eiseres heeft op 9 april 2025 nog stukken ingediend en heeft daarbij niet aangegeven dat zij een nadere zitting wenst.
1.6
De rechtbank sluit daarom nu het onderzoek en doet gelijk schriftelijk uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiseres per
12 april 2022 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Bij deze beoordeling is van belang of eiseres medische beperkingen heeft en of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te
verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de WIA-uitkering heeft geweigerd per 12 april 2022. Het beroep is dus ongegrond. Dit betekent dat er voor eiseres niets verandert. Het UWV heeft wel de medische onderbouwing van het bestreden besluit aangepast. Daarom worden de proceskosten van eiseres toch gedeeltelijk vergoed. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts b&b van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts b&b geeft aan dat de grondslag voor de beperkingen van eiseres is gelegen in postinfectieuze vermoeidheid en cognitieve klachten na een mogelijk doorgemaakte Covid-19 infectie. Eiseres is aangewezen op relatief eenvoudige en mentaal en fysiek licht belastende werkzaamheden die geen grote eisen stellen aan cognitieve functies of een grote energetische belasting kennen. Op die manier wordt voldoende rekening gehouden met de ervaren cognitieve klachten en vermoeidheid. Er is geen aanleiding om beperkingen aan te nemen voor wat betreft de beoordelingspunten vasthouden of verdelen van de aandacht. Een urenbeperking is niet geïndiceerd, omdat geen sprake is van een onderliggende zeer ernstige somatische of psychiatrische aandoening die een sterk afgenomen energieniveau aannemelijk maakt. Ook is er geen aanleiding voor een urenbeperking op basis van preventie of behandeling. De beperkingen en de belastbaarheid van eiseres zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 25 september 2023.
4.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zij meer beperkingen heeft dan de verzekeringsarts b&b heeft aangenomen. Als gevolg van een besmetting met het covid-virus ervaart zij zowel fysieke als cognitieve klachten. Zij kampt met vermoeidheid en heeft moeite met functioneren in het dagelijks leven als gevolg van de cognitieve klachten. Ten onrechte zijn geen beperkingen aangenomen voor het vasthouden van de aandacht en het concentreren. Eveneens wordt ten onrechte geen rekening gehouden met de verhoogde rust- en recuperatiebehoefte. Er had dan ook een urenbeperking gesteld dienen te worden. Eiseres claimt in alle rubrieken van de FML aanvullende beperkingen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een rapportage van verzekeringsarts [verzekeringsarts] ingebracht. [verzekeringsarts] wijkt in haar rapportage op een aantal punten af van het oordeel van de verzekeringsarts b&b. Zo stelt verzekeringsarts [verzekeringsarts] dat uit energetisch oogpunt rekening gehouden dient te worden met een urenbeperking van 30 uur per week.
4.3
Op 19 juni 2024 heeft de verzekeringsarts b&b op vragen van de rechtbank aanvullend gerapporteerd. Hij stelt op basis van de door eiseres overgelegde medische informatie geen reden te zien om de medische grondslag voor onjuist te houden of om een verdergaande beperkingen aan te nemen. Ook voor een urenbeperking ziet hij geen aanleiding.
4.4
Omdat twijfel was ontstaan over de juistheid van de beoordeling van de
verzekeringsarts b&b, heeft de rechtbank de deskundige benoemd die het deskundigenrapport heeft uitgebracht. De conclusie van het deskundigenrapport is dat bij eiseres sprake is van een aspecifiek klachtenbeeld met vermoeidheid als basisklacht, zonder feitelijk geobjectiveerde verklarende afwijkingen. De deskundige is het met de verzekeringsarts b&b eens dat een voltijdige belasting van eiseres mogelijk is, mits de belasting waaraan zij in die uren wordt blootgesteld binnen de rest van de in de FML aangegeven belastbaarheid blijft. De deskundige meent dat de FML op 2 punten aangepast moet worden:
  • het is niet passend dat eiseres structureel wordt blootgesteld aan overwerk (meer dan 8 uur per dag, 40 uur per week werken). In rubriek 6 had dus zowel bij item 2 (uren per dag) als bij item 3 (uren per week) score 1 moeten worden aangegeven in plaats van score 0;
  • bij item 5.4 (staan tijdens werk) moet dezelfde toelichting geplaatst worden als bij item 5.17 (lopen tijdens werk).
4.5
De verzekeringsarts b&b heeft aangegeven dat hij zich kan verenigen met de conclusies van de deskundige. Hij heeft de FML daarop aangepast.
4.6
De door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts [verzekeringsarts] is het niet met de conclusies van de deskundige eens. Zij wijst er op dat eiseres heel consistent is in haar verhaal wat betreft de vermoeidheid. Zij blijft op basis van het dagverhaal van eiseres bij haar standpunt dat eiseres maximaal 6 uur per dag, 30 uur per week kan werken.
4.7
Als uitgangspunt geldt dat de rechtbank het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt. Naar het oordeel van de rechtbank is de motivering van de deskundige overtuigend. Het uitgebrachte rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft alle beschikbare medische informatie in de beoordeling betrokken en heeft eiseres persoonlijk onderzocht.
De door eiseres tegen dit rapport aangevoerde bezwaren vormen geen aanleiding om de conclusie van de deskundige niet te volgen. De deskundige heeft toegelicht dat bij eiseres geen sprake is van vermoeidheid na een gecompliceerde covid-19-infectie, waarbij er geobjectiveerde afwijkingen zijn, bijvoorbeeld van hart of longen. Haar klachtenbeeld is alleen omwille van het tijdstip van ontstaan (in de covid-pandemie) verbonden aan een (bij haar niet daadwerkelijk vastgestelde) covidinfectie. Dit zogenoemde post-covidsyndroom kan op dezelfde wijze worden beoordeeld als het chronisch vermoeidheidssyndroom. Het dagverhaal van eiseres geeft aan waar zij zelf op basis van subjectieve klachten haar grenzen legt, maar is niet representatief voor de noodzakelijke medische beperkingen, aldus de deskundige. De rechtbank vindt deze toelichting overtuigend en volgt daarom de conclusies van de deskundige.
4.8
Ook de verzekeringsarts b&b heeft de bevindingen van de deskundige overgenomen en een nieuwe FML vastgesteld. De rechtbank ziet geen aanleiding om de FML van 12 februari 2025 voor onjuist te houden.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5. De arbeidsdeskundige b&b van het UWV heeft, rekening houdend met de FML van 12 februari 2025, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: Archiefmedewerker (Sbc-code 315132), Boekhouder/kassier (Sbc-code 515070) en Productiemedewerker industrie (samenstellen van producten Sbc-code 111180). Dit zijn dezelfde functies als de functies die in eerste instantie en in bezwaar zijn voorgesteld. De functies gaan uit van dagdiensten. In de rapportage van 13 februari 2025 stelt de arbeidsdeskundige b&b daarom dat deze voorbeeldfuncties nog steeds passend moeten worden geacht voor eiseres.
5.1
De beroepsgronden van eiseres geven de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. Het standpunt van eiseres dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.8 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist. De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.

Conclusie en gevolgen

7. Het bestreden besluit is, gelet op de aanpassing van de FML door de verzekeringsarts b&b, pas in beroep voorzien van een toereikende medische onderbouwing. Deze schending van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat eiseres hierdoor niet is benadeeld. Ook als het gebrek in het bestreden besluit zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. De geduide functies zijn immers wel terecht aan de schatting ten grondslag gelegd en het bestreden besluit kan ook voor het overige de rechterlijke toetsing doorstaan. Het beroep is dus ongegrond.
Dit betekent dat er voor eiseres niets verandert.
7.1.
De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding om te bepalen dat het UWV het griffierecht aan eiseres moet vergoeden en haar proceskosten moet betalen.
7.2.
De kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand worden bepaald op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Deze kosten worden begroot op € 2.267,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na het verslag van het deskundigenonderzoek, met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).
7.3.
Eiseres heeft verder verzocht om een vergoeding van deskundigenkosten, een bedrag van in totaal € 3.441,91. De rechtbank wijst dit verzoek af. Op grond van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb komen alleen kosten voor vergoeding in aanmerking die een partij heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter. Het verzoek om vergoeding van deskundigenkosten heeft volgens het proceskostenformulier betrekking op twee facturen van verzekeringsarts [verzekeringsarts] . Deze facturen zijn gericht aan de rechtsbijstandsverzekeraar van eiseres (ARAG SE Nederland). De rechtsbijstandsverzekeraar is geen partij in de procedure, zodat de kosten reeds daarom niet voor vergoeding in aanmerking komen. Uit het verzoek blijkt niet dat deze kosten op eiseres worden verhaald. [1]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50 aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 2.267,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 21 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 augustus 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1685.