ECLI:NL:RBZWB:2025:3140

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
02-254348-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplegen en veroordeling voor medeplichtigheid aan een overval op een juwelier in Goes

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1980, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 mei 2025 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van een poging tot inbraak in een juwelierszaak in Goes, maar de rechtbank sprak hem vrij van deze beschuldiging. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte van het primair ten laste gelegde, het medeplegen van de poging tot inbraak, moest worden vrijgesproken, maar dat hij zich schuldig had gemaakt aan medeplichtigheid. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de nauwe en bewuste samenwerking die vereist is voor medeplegen. De verdachte was in de nacht van 5 op 6 oktober 2022 op het dak van de juwelierszaak aanwezig om op de uitkijk te staan, maar zijn rol was niet voldoende om te spreken van medeplegen. Echter, de rechtbank concludeerde dat de verdachte wel medeplichtig was aan de poging tot inbraak, omdat hij op de uitkijk stond en daarmee behulpzaam was bij het feit. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 45 dagen op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, en een taakstraf van 120 uren. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat deze onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-254348-22
vonnis van de meervoudige kamer van 22 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. A. Kloosterman, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M. van Leeuwen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen heeft ingebroken in een woning/juwelierszaak in Goes, dan wel dat hij hieraan medeplichtig is geweest.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte van het primair ten laste gelegde, te weten het medeplegen van de poging tot inbraak, moet worden vrijgesproken. Wel kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde. De rol van verdachte kan als die van medeplichtige worden gekwalificeerd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte tussen 1 en 5 oktober 2022 betrokkenheid heeft gehad bij de poging tot inbraak. Wel kan worden bewezen dat verdachte in de nacht van 5 op 6 oktober 2022 aanwezig is geweest en op de uitkijk heeft gestaan. Deze rol is onvoldoende om te kunnen spreken van medeplegen, waardoor verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Zijn aandeel kan op zijn hoogst worden aangemerkt als behulpzaam zijn, wat moet worden gekwalificeerd als medeplichtigheid.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast. Aangeefster komt in de middag van 5 oktober 2022 binnen bij haar woning en winkel aan [adres] , te weten [bedrijf] B.V. Zij merkt dan op dat er is ingebroken. Uit onderzoek blijkt dat er via het platte dak een gat is gemaakt naar de CV-ruimte van het pand. In de vloer van de CV-ruimte is een opening gemaakt naar de kluisruimte op de begane vloer. In de buurt van het platte dak, uit het zicht, worden tassen met daarin gereedschap aangetroffen. In de CV-ruimte wordt onder meer gereedschap en een rugtas aangetroffen. Op het handvat van de rugtas zijn sporen van DNA aangetroffen, die matchen met de DNA-profielen van de medeverdachten.
De kluisruimte is voorzien van camerabewaking. Op de beelden van 1 oktober 2022 tot en met 4 oktober 2022 worden in de nacht onder meer schuif, boor- en zaaggeluiden gehoord en licht en bewegingen in de kluisruimte waargenomen. Ook zijn er op de beelden in totaal drie stemmen gehoord. Twee van de stemmen zijn door de verbalisanten herkend als die van twee medeverdachten.
Op de beelden van 4 oktober 2022 wordt door één van de personen gezegd dat zij morgen zullen terugkeren. In de nacht van 5 op 6 oktober 2022 zien verbalisanten vier personen op het dak van perceel [adres] , die in de richting van de aldaar achtergelaten tassen met gereedschappen lopen. De vier personen zijn aangehouden. Eén van die vier personen is verdachte. Hij is op dat moment in het bezit van een tas, sponsjes en een stok. Alle verdachten droegen op het moment van aanhouding handschoenen en gezichtsbedekking. De drie medeverdachten droegen dezelfde schoenen. Onder één van de medeverdachten wordt een sleutel van een Mercedes Vito met [kenteken] aangetroffen. Uit camerabeelden van de binnenstad van Goes in combinatie met de ANPR-gegevens blijkt dat het voertuig vanaf 30 september 2022 tot aan de dag van de aanhoudingen in de nachtelijke uren geregistreerd is in de buurt van Goes. Op de beelden worden telkens niet meer dan drie personen waargenomen.
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat medeverdachten, al dan niet in verschillende samenstellingen, zich in de nachten voorafgaand aan de aanhouding naar het dak van het pand hebben begeven, via het dak het pand hebben betreden en in het pand verschillende werkzaamheden hebben verricht, kennelijk met het doel om bij de kluisruimte te komen.
Medeplegen?
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verdachte als medepleger van de poging tot inbraak kan worden aangemerkt.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van verdachte slechts kan worden vastgesteld dat hij in de nacht van 5 op 6 oktober 2022 samen met de medeverdachten naar Goes is gegaan en zich op het dak heeft begeven, waar hij kort daarna is aangehouden. Blijkens zijn eigen verklaring was hij daar aanwezig om op de uitkijk te staan. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten voor betrokkenheid van verdachte in de daaraan voorafgaande dagen. Uit het dossier is evenmin gebleken dat verdachte op andere wijze een aandeel aan de inbraak of de voorbereidingen daarvan heeft gehad. Van contact tussen de verdachte en de medeverdachten is niet gebleken. Dat betekent dat uit de bewijsmiddelen met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte niet meer kan worden afgeleid dan hetgeen hij zelf heeft verklaard, te weten dat hij slechts op de uitkijk heeft gestaan in de nacht van 5 op 6 oktober 2022. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van verdachte in de nacht van 5 op 6 oktober is van onvoldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde medeplegen van de poging tot inbraak.
Medeplichtigheid?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte als medeplichtige aan de poging tot inbraak kan worden aangemerkt.
De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 1° of 2º van het Wetboek van Strafrecht, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 5 oktober 2022 is benaderd om die avond mee te gaan naar een inbraak, waarbij zijn rol zou zijn om op de uitkijk te staan en de medeverdachten te kunnen waarschuwen als dat nodig was. Hieruit blijkt dat verdachte wist met welk doel hij in de nacht van 5 op 6 oktober 2022 met de medeverdachten is meegegaan. Verdachte is door het op de uitkijk te staan naar het oordeel van de rechtbank behulpzaam geweest bij het feit en daarmee medeplichtig aan het medeplegen van deze poging tot inbraak. Door het op de uitkijk staan heeft verdachte zowel opzet gehad op het behulpzaam zijn als opzet op de poging om in te breken.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan het medeplegen van de poging tot de inbraak.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] omstreeks de periode van 1 oktober 2022 tot en met 6 oktober 2022 te Goes ter uitvoering van het door die voornoemde personen voorgenomen misdrijf om goederen, die geheel aan [bedrijf] B.V. toebehoorden weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en inklimming,
met dat opzet
- zich hebben begeven naar de locatie [adres] met enig (breek)gereedschap, en
- zich op het dak van bovenomschreven locatie hebben begeven, en
- zich de toegang van de bovenomschreven locatie hebben verschaft door middel van het maken van een gat/doorgang in het dak, en
- zich hebben begeven in de bovenomschreven locatie, en
- in de bovenomschreven locatie een deur en een muur hebben opengebroken/geforceerd, en zich de toegang tot een lager gelegen ruimte hebben verschaft door middel van het maken van een gat/doorgang in de vloer van de ruimte alwaar zij zich begaven toen zij via het bovenomschreven gat/doorgang in het dak zich de toegang tot de locatie [adres] had(den) verschaft, en
- op enig moment bovenomschreven locatie hebben verlaten (met achterlating van enig (breek)gereedschap en onder afdichting van enig(e) gat(en)/doorgang(en) die zij had(den) gemaakt), en
- op enig moment zich (wederom) naar bovenomschreven locatie hebben begeven, en
- zich (wederom) op het dak van bovenomschreven locatie hebben begeven, en,
- zich hebben begeven naar het aldaar op het dak aanwezige (breek)gereedschap en het aldaar (reeds) gemaakte gat/opening in het dak,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij en tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 5/6 oktober 2022 te Goes opzettelijk behulpzaam is geweest door een stok mee te nemen en middels een ladder op het dak van voornoemd bedrijf (locatie [adres] ) te klimmen en om aldaar op de uitkijk te staan.
In de zesde regel van het subsidiair tenlastegelegde ontbreken de uitvoeringshandelingen van de poging tot inbraak, zoals die wel in het primair tenlastegelegde zijn vermeld.
Deze tekst leest de rechtbank in zoals in de bewezenverklaring is vermeld nu verdachte daardoor niet is zijn verdediging is geschaad. Ter terechtzitting is gebleken dat voor verdachte duidelijk is geweest wat met de tenlastelegging bedoeld werd en dat hij begreep waar hij zich tegen moest verdedigen en zich ook heeft verdedigd.
Verdachte noch zijn raadsman heeft consequenties verbonden aan het ontbreken van voornoemd deel van de tekst.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarbij is onder meer rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Verzocht wordt om rekening te houden met het geringe aandeel dat verdachte bij het feit heeft gehad, zijn persoonlijke omstandigheden en met de overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing, wat in het voordeel van verdachte meegewogen moet worden. Gelet hierop wordt verzocht om te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Indien de rechtbank van oordeel is dat daarmee niet kan worden volstaan, dan wordt verzocht om daarnaast een deels voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is medeplichtig geweest aan een poging tot inbraak bij een juwelierszaak in Goes. De juwelierszaak betreft zowel een bedrijfspand als een woning. Medeverdachten zijn met tassen gevuld met gereedschap naar de juwelierszaak gegaan. Zij zijn meerdere nachten het dak op geklommen, via een gat in het dak het pand binnengegaan en hebben daar telkens werkzaamheden verricht met het doel om via de eerste verdieping bij de kluisruimte op de begane grond te komen. Aan het pand is veel schade toegebracht. Er is onder meer een gat in het dak en een gat in de vloer van de eerste verdieping van het pand gemaakt en er zijn gaten gezaagd in een muur en een deur. Verdachte is behulpzaam geweest bij de poging de inbraak te voltooien door op de laatste nacht met de medeverdachten mee het dak op te gaan en daar op de uitkijk te gaan staan om te voorkomen dat de medeverdachten ontdekt zouden worden.
In de kluisruimte in het pand bevonden zich vier kluizen van twee meter hoog en een meter breed. Deze kluizen zaten helemaal vol en er stonden ook nog veel sieraden, juwelen en goud op de kluizen. De waarde van de buit zou daarom zeer groot zijn geweest als de inbraak was gelukt. Omdat de juwelierszaak in de periode dat de verdachten daar bezig zijn geweest gesloten was in verband met vakantie, lijkt het erop dat de juwelierszaak ook doelbewust is uitgekozen. Dit toont aan dat de poging inbraak niet alleen op professionele wijze is uitgevoerd maar ook als zodanig is voorbereid. Juweliers behoren tot een kwetsbare groep ondernemers die een grote kans loopt slachtoffer te worden van diefstal. Zij zijn genoodzaakt dure veiligheidsmaatregelen te nemen. De rechtbank weegt mee dat bij de uitvoering van het feit de privéwoning van aangeefster meermalen is betreden. Aangeefster geeft aan ook nu, jaren na het feit nog bang te zijn om alleen in haar woning te zijn en angst te hebben om in haar juwelierszaak te werken. Verdachte heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen financiële gewin en zich geen moment bekommerd om de gevolgen van het feit. De rechtbank rekent hem dit aan.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij nog in een proeftijd van een eerdere veroordeling liep. Kennelijk heeft dit verdachte er niet van weerhouden om wederom een strafbaar feit te plegen. Daarnaast blijkt uit zijn strafblad dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsadvies van 10 mei 2023. Geadviseerd wordt om een straf zonder bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen.
De rechtbank houdt ook rekening met het tijdsverloop van deze zaak. De rechtbank heeft geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. In dit geval moet de termijn worden gerekend vanaf 6 oktober 2022, te weten de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De behandeling van deze zaak is niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na deze datum. De redelijke termijn is met zeven maanden overschreden. Gelet op vaste rechtspraak van de Hoge Raad, zal er bij de strafmaat rekening worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank ten slotte rekening met de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Gelet op de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afwijken van de eis van de officier van justitie en afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op de lange tijd die is verstreken sinds het feit en gelet op de beperkte rol die verdachte in het geheel heeft gehad. Daarnaast lijkt het erop dat verdachte in de tussentijd een stabieler leven heeft opgebouwd. De rechtbank ziet gelet hierop geen aanleiding om een voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat het passend en geboden is om verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 45 dagen, met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. De rechtbank stelt vast dat verdachte het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf al in het kader van het voorarrest heeft ondergaan. Dat betekent dat verdachte niet terug naar de gevangenis hoeft en het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven. Wel is de rechtbank van oordeel dat gezien de ernst van het feit daarnaast het opleggen van een taakstraf voor de duur van 140 uren passend en geboden is. De rechtbank zal de overschrijding van de redelijke termijn compenseren door een vermindering met 20 uren taakstraf. Dat betekent dat er een taakstraf voor de duur van 120 uren wordt opgelegd.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering benadeelde partij ingediend. Zij vordert immateriële schadevergoeding, maar laat de beoordeling van de hoogte van de vergoeding over aan de rechtbank.
Door de benadeelde partij is onvoldoende onderbouwd waarom er sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, zoals bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. Daartoe zou door de benadeelde partij meer moeten worden aangevoerd. De rechtbank stelt vast dat de vordering in dit geval niet met concrete gegevens is onderbouwd. Behandeling van de vordering levert daarom een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 45, 48, 49, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

medeplichtigheid aan een poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
45 (vijfenveertig) dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 (zestig) dagen;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. A.L. Hoekstra en
mr. L.W. Boogert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Holtgrefe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 22 mei 2025.
Mr. Hoekstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.