ECLI:NL:RBZWB:2025:3143

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
11341705 CV EXPL 24-3436
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van Dam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een aannemingsovereenkomst voor de realisatie van een serre en terugbetaling van de aanneemsom

In deze zaak hebben eisers, [opdrachtgevers], en gedaagde, [V.O.F.], in mei 2023 een overeenkomst gesloten voor de realisatie van een serre voor een aanneemsom van € 19.178,50. Eisers hebben een aanbetaling van € 14.178,50 gedaan, maar de werkzaamheden zijn niet uitgevoerd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de overeenkomst terecht is ontbonden, omdat [V.O.F.] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [V.O.F.] in verzuim is geraakt en dat eisers recht hebben op terugbetaling van de aanbetaling. Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat [V.O.F.] de waarde van een hondenluik dat aan hen is gegeven, moet vergoeden. De kantonrechter heeft de vordering van eisers tot terugbetaling van de aanbetaling en de vergoeding van het hondenluik toegewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 11341705 \ CV EXPL 24-3436
Vonnis van 14 mei 2025
in de zaak van

1.[opdrachtgever 1] ,

te [plaats 1] ,
2.
[opdrachtgever 2],
te [plaats 1] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [opdrachtgevers] ,
gemachtigde: ARAG SE Rechtsbijstand,
tegen

1.DE VENNOOTSCHAP ONDER FIRMA [V.O.F.] ,

te [plaats 2] ,
2.
[vennoot 1],
te [plaats 2] ,
3.
[vennoot 2],
te [plaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [V.O.F.] ,
procederend in persoon.

1.De zaak in het kort

Partijen hebben in mei 2023 een overeenkomst gesloten. Zij hebben afgesproken dat [V.O.F.] voor [opdrachtgevers] een serre zou realiseren voor een aanneemsom van € 19.178,50. Op 25 en 26 juni 2023 heeft [opdrachtgevers] in drie delen een aanbetaling gedaan van in totaal € 14.178,50. De werkzaamheden hebben niet plaatsgevonden. In deze zaak beoordeelt de kantonrechter of de overeenkomst tussen partijen is ontbonden en of [V.O.F.] de aanbetaling aan [opdrachtgevers] moet terugbetalen. Ook beoordeelt de kantonrechter of [V.O.F.] de waarde van het hondenluik van [opdrachtgevers] moet vergoeden.

2.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 november 2024
- de mondelinge behandeling van 15 april 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

3.Het geschil

3.1.
[opdrachtgevers] vordert een verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen [opdrachtgevers] en [V.O.F.] is ontbonden. Baltus vordert daarbij een hoofdelijke veroordeling tot betaling van € 15.170,28 (€ 14.253,49 aan hoofdsom en € 916,79 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 10 september 2024 tot aan de dag van voldoening. [opdrachtgevers] vordert ook dat [V.O.F.] hoofdelijk in de proceskosten wordt veroordeeld. [opdrachtgevers] wil de mogelijkheid krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld (uitvoerbaar bij voorraadverklaring).
3.2.
[opdrachtgevers] stelt dat [V.O.F.] de overeenkomst niet is nagekomen. [V.O.F.] is meermaals gevraagd wanneer het werk zou worden uitgevoerd (nadat de afgesrpoken temrijn was verstreken), maar dat heeft niet geleid tot de realisatie van de serre. Daarom heeft [opdrachtgevers] de overeenkomst ontbonden en wil zij haar aanbetaling terug. Daarnaast heeft zij een hondenluik aan [V.O.F.] gegeven (om te verwerken in de serre) die zij na de ontbinding van de overeenkomst niet heeft teruggekregen. De waarde van dat luik wil zij vergoed hebben.
3.3.
[V.O.F.] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontbinding van de overeenkomst
[V.O.F.] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst
4.1.
[V.O.F.] moest op grond van de overeenkomst een serre bouwen. Hoewel in de overeenkomst geen moment is opgenomen wanneer de werkzaamheden zouden worden uitgevoerd, heeft [opdrachtgevers] onweersproken gesteld dat [V.O.F.] deze werkzaamheden kort na de zomervakantie van 2023 zou uitvoeren (in september of oktober 2023). Dit heeft hij niet gedaan, waarmee hij is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst.
4.2.
Iedere tekortkoming van een partij (in dit geval [V.O.F.] ) in de nakoming van een van haar verbintenissen geeft aan de wederpartij (in dit geval [opdrachtgevers] ) in beginsel de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden. [1] De kantonrechter begrijpt dat [V.O.F.] zich beroept op overmacht, omdat er vertraging is ontstaan in de levering van de bestelde goederen en omdat de weersomstandigheden het werk beletten. Dit maakt echter niet uit. Of de tekortkoming aan [V.O.F.] kan worden toegerekend, dus of sprake is van overmacht, speelt namelijk geen rol bij de bevoegdheid tot ontbinding. Voor ontbinding is voldoende dat er een tekortkoming bestaat.
[V.O.F.] verkeert in verzuim sinds 21 augustus 2024
4.3.
Voor ontbinding is wel vereist dat [V.O.F.] in verzuim is geraakt. [2] Verzuim treedt onder meer in wanneer de schuldeiser ( [opdrachtgevers] ) de schuldenaar ( [V.O.F.] ) een schriftelijke aanmaning stuurt waarbij de schuldenaar een redelijke termijn krijgt om na te komen en hij hieraan geen gevolg geeft. [3] [opdrachtgevers] heeft op 30 juli 2024 per e-mail een ingebrekestelling verzonden en [V.O.F.] daarin een termijn geboden om binnen drie weken over te gaan tot het uitvoeren van de werkzaamheden. Dat heeft [V.O.F.] niet gedaan. Daarom verkeert hij sinds 21 augustus 2024 in verzuim.
4.4.
Weliswaar is [V.O.F.] op 24 september 2024 bij [opdrachtgevers] langs geweest en niet toegelaten, maar dit kan niet leiden tot de conclusie dat [V.O.F.] niet in verzuim is. [opdrachtgevers] hoefde [V.O.F.] op dat moment namelijk niet meer de gelegenheid te geven om de overeenkomst na te komen. [V.O.F.] heeft op 14 augustus 2024 per e-mail voorgesteld om op 24 september 2024 te beginnen. [opdrachtgevers] heeft op 16 augustus 2024 per e-mail laten weten akkoord te gaan met 24 september 2024 onder een aantal uitdrukkelijke voorwaarden. Zo stelde [opdrachtgevers] als voorwaarde dat [V.O.F.] zou bevestigen dat hij de werkzaamheden binnen drie weken zou uitvoeren. [V.O.F.] heeft zich niet aan deze voorwaarden gecommitteerd, terwijl de voorwaarden gelet op de gang van zaken - [V.O.F.] stelde telkens de start van de werkzaamheden uit - alleszins redelijk waren. Er is daarmee geen overeenstemming bereikt over het alsnog uitvoeren van de werkzaamheden. Dit betekent dat de in de brief van 30 juli 2024 gestelde termijn is blijven bestaan. [V.O.F.] heeft de overeengekomen werkzaamheden niet binnen die termijn uitgevoerd.
Verbintenis tot terugbetalen
4.5.
Omdat sprake is van een tekortkoming en [V.O.F.] sinds 21 augustus 2024 in verzuim verkeert, had [opdrachtgevers] de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden. Met de brief van 30 augustus 2024 is de overeenkomst dan ook rechtsgeldig ontbonden. Het rechtsgevolg daarvan is dat ongedaanmakingsverplichtingen ontstaan. [4] Dat betekent dat [V.O.F.] de aanbetaling moet terugbetalen. Dat [V.O.F.] zoals hij aanvoert kosten heeft gemaakt voor de aanschaf van materiaal dat hij niet voor een andere klus kan gebruiken, kan hem in dit verband niet baten. Weliswaar kan een waardevergoeding volgen na een ontbinding, maar dit gaat dan om de gerealiseerde waarde bij de opdrachtgever. De gerealiseerde waarde bij [opdrachtgevers] is nul. Er is dan ook geen reden om een bedrag in mindering te brengen op de aanbetaling. De vordering tot betaling van € 14.178,50 zal daarom worden toegewezen. De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
Het hondenluik
4.6.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat [V.O.F.] het hondenluik van [opdrachtgevers] onder zich houdt en deze, ondanks verzoeken daartoe, niet heeft teruggeven. [V.O.F.] moet de waarde van het hondenluik dan ook vergoeden. De hoogte van het gevorderde bedrag is door [V.O.F.] niet weersproken. De vordering tot betaling van € 74,99 is daarom toewijsbaar. Ook deze veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken.
De wettelijke rente
4.7.
De wettelijke rente heeft [V.O.F.] niet weersproken en is toewijsbaar zoals gevorderd.
De buitengerechtelijke incassokosten
4.8.
[opdrachtgevers] komt in aanmerking voor vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding is niet hoger dan het wettelijke tarief. Daarom zal het gevorderde bedrag worden toegewezen.
De proceskosten
4.9.
[V.O.F.] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [opdrachtgevers] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
142,25
- griffierecht
706,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.795,25
4.10.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [V.O.F.] hoofdelijk tot betaling van € 14.253,49, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 september 2024 tot aan de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [V.O.F.] hoofdelijk tot betaling van € 916,79 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.3.
veroordeelt [V.O.F.] hoofdelijk in de proceskosten van € 1.795,25, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [V.O.F.] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Dam en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2025.

Voetnoten

1.Artikel 6:265 lid 1 BW
2.Artikel 6:265 lid 2 BW
3.Artikel 6:82 lid 1 BW
4.Artikel 6:271 BW