ECLI:NL:RBZWB:2025:3148

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
02-383163-24 + 02-142333-22 (tul) + 02-302498-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van het handelen in en aanwezig hebben van verschillende soorten harddrugs met vrijspraak van het witwassen van sieraden

Op 23 mei 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het handelen in en het aanwezig hebben van harddrugs, alsook van het witwassen van sieraden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van het handelen in cocaïne en heroïne in de periode van 5 juni 2024 tot en met 2 december 2024. De verdachte werd beschuldigd van het verkopen en afleveren van harddrugs en het aanwezig hebben van aanzienlijke hoeveelheden cocaïne en heroïne in zijn woning. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de drugshandel, onder andere door getuigenverklaringen en het aantreffen van drugs in zijn woning. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het witwassen van sieraden, omdat er onvoldoende bewijs was dat deze van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Tevens werden vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen toegewezen, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd schuldig had gemaakt aan nieuwe strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-383163-24 + 02-142333-22 (tul) + 02-302498-22 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 23 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats]
laatst bekende adres: [adres]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Dordrecht
raadsman mr. R.B.M. Poppelaars, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 mei 2025, waarbij de officier van justitie mr. J.J. Peerboom en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn ook twee vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte, al dan niet met anderen, heeft gehandeld in cocaïne en/of heroïne (feit 1), 70,88 gram cocaïne en/of 74,45 gram heroïne aanwezig heeft gehad (feit 2) en voorts alleen sieraden heeft witgewassen (feit 3).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen in harddrugs heeft gehandeld in de periode van 14 mei 2024 tot en met 2 december 2024. Ook acht hij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met zijn vriendin harddrugs in bezit heeft gehad op 2 december 2024. Voor het witwassen van de sieraden moet verdachte worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Voor feit 1 wordt betoogd dat op grond van de bewijsmiddelen tot een bewezenverklaring kan worden gekomen voor de periode 8 november 2024 tot en met 2 december 2024.
Voor feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. De aangetroffen drugs heeft verdachte voor een vriend in zijn woning bewaard. Verdachte heeft gezegd dat zijn vriendin, waar hij mee samenwoont, van niets wist.
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen voor feit 3 en verzoekt verdachte van dit feit vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte zich aan de handel in cocaïne en heroïne schuldig heeft gemaakt. Zij overweegt daartoe het volgende.
Naar aanleiding van een MMA-melding op 20 augustus 2024, waarin werd aangegeven dat verdachte vanuit zijn auto handelde in cocaïne, heroïne en wiet, een controle op 22 augustus 2024 waarbij harddrugs werden aangetroffen in de auto van verdachte, en diens eerdere aanhoudingen voor Opiumwetdelicten, is in september 2024 een onderzoek gestart naar mogelijke betrokkenheid van verdachte bij de handel in en het voorhanden hebben van verdovende middelen. Op 30 oktober 2024 werd verdachte opnieuw gecontroleerd en aangehouden met harddrugs in zijn auto. In de periode van 29 oktober 2024 t/m 10 november 2024 volgden nieuwe MMA-meldingen waarin de naam [voornaam] (met varianten) [verdachte] werd genoemd als harddrugsdealer in [woonplaats] . Tijdens observaties op 14 en 15 november 2024 werden daadwerkelijke drugsdeals tussen verdachte en twee afnemers (waaronder [getuige 1] ) waargenomen. Vervolgens heeft er op
2 december 2024 een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van verdachte, waarbij een aanzienlijke hoeveelheid heroïne (totaal 74,45 gram) en cocaïne (totaal 70,88 gram) werdaangetroffen. Ook werden in de woning contant geld, meerdere telefoons en voorwerpen die doorgaans worden gebruikt bij drugshandel, zoals gripzakjes, ponypacks en een weegschaal aangetroffen. Gezien de hoeveelheid en verschillende soorten drugs en de omstandigheden waaronder deze zijn aangetroffen, acht de rechtbank het standpunt van verdachte, dat hij de drugs slechts voor iemand anders bewaarde, niet geloofwaardig. De rechtbank gaat ervan uit dat de drugs bestemd waren voor de handel.
Periode
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij in november 2024 zelfstandig is begonnen met het dealen van drugs en dat de, in zijn woning, aangetroffen iPhone 12 (eindigend op nummer … [nummer 1] ) en iPhone XS Max (eindigend op nummer … [nummer 2] ) van hem zijn. Onderzoek naar deze toestellen wijst echter op eerdere betrokkenheid van verdachte bij drugshandel dan november 2024. Uit onderzoek naar de iPhone 12 is gebleken dat er vanuit het [telefoonnummer] telefoonnummers van verschillende personen werden gedeeld met verdachte. [getuige 1] heeft op 14 november 2024 verklaard dat hij via het nummer [telefoonnummer] sinds ongeveer een half jaar cocaïne bestelt. De persoon die de drugs komt afleveren, is volgens [getuige 1] steeds iemand anders. [getuige 2] toont op 15 november 2024 aan [verbalisant] dat het nummer [telefoonnummer] in zijn telefoon staat. Dit duidt erop dat vanuit het nummer [telefoonnummer] telefoonnummers van afnemers van drugs met verdachte worden gedeeld. Op de iPhone XS Max zijn chatgesprekken gevonden uit juni, juli en november 2024 waarin expliciet afspraken worden gemaakt over het (ver)kopen en afleveren van drugs, prijzen worden genoemd en afbeeldingen van drugs zijn gedeeld. Gebruikte termen zoals ‘15 poeder’, ‘wittie’, ‘boli’, ‘koko’, ‘goede crack’, ‘uitgekookt’, ’20 zakjes’, ‘halfje neus’, ’70 g’ en ’20 w 20 d’ wijzen duidelijk op drugshandel. Het eerste relevante chatgesprek dateert van 5 juni 2024.
Gelet op de bevindingen uit het telefoononderzoek in combinatie met de (data van de) MMA-meldingen, de politiecontroles en observaties, de getuigenverklaringen en de wijze waarop de drugs in de woning van verdachte zijn aangetroffen, acht de rechtbank de verklaring van verdachte, dat hij pas in november 2024 is begonnen met dealen, ongeloofwaardig. Zij zal voor de periode uitgaan van de datum van het eerste relevante chatgesprek, te weten 5 juni 2024.
Medeplegen
De rechtbank stelt verder op grond van de bewijsmiddelen vast, dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen bij de handel in drugs. Uit meerdere chats blijkt namelijk dat verdachte ook anderen drugs liet afleveren. Voorts is op de iPhone XS Max een groepschat aangetroffen waarin door meerdere personen informatie werd gedeeld over locaties van politievoertuigen, waaruit een samenwerking blijkt om met de gezamenlijke drugshandel buiten beeld van de politie te blijven. [getuige 1] verklaarde dat hij al een half jaar via hetzelfde telefoonnummer bestelde, maar dat telkens verschillende personen de drugs kwamen afleveren. Deze omstandigheden duiden erop dat verdachte deel uitmaakte van een georganiseerd samenwerkingsverband gericht op drugshandel waardoor sprake is van medeplegen.
Alles in samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich samen met anderen heeft bezig gehouden met het handelen in harddrugs in de periode van 5 juni 2024 tot en met 2 december 2024.
Feit 2
In de woning van verdachte, waar hij samen met zijn vriendin woonde, zijn cocaïne en heroïne aangetroffen. Verdachte heeft bekend dat hij de tenlastegelegde hoeveelheden op 2 december 2024 in zijn woning aanwezig had. Hij heeft echter ontkend dat hij dit feit samen met zijn vriendin heeft gepleegd. Volgens verdachte zou zijn vriendin niets van de drugs afweten, omdat hij deze drugs in de nacht van 1 op 2 december 2024 zou bewaren voor een vriend. Zijn vriendin lag te slapen toen hij de drugs die nacht in hun gezamenlijke woning heeft neergelegd. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig en overweegt daartoe het volgende.
Zoals hiervoor al overwogen, maakt de tijdens de doorzoeking aangetroffen situatie onaannemelijk dat verdachte de drugs slechts één nacht voor iemand anders bewaarde. Tijdens de doorzoeking is gebleken dat de drugs en/of residu hiervan open en bloot op verschillende plekken in de woning lagen, waaronder op een tafel, het fornuis, op de koelkast, op een weegschaal, het aanrecht, op borden, in een pan en in een afvalcontainer. Op grond van deze aangetroffen situatie is het niet alleen onaannemelijk dat de drugs pas de betreffende avond of nacht in de woning zijn gelegd, het heeft ook niets weg van het bewaren van drugs voor iemand anders. In dat geval zou mogen worden verwacht dat de drugs allemaal samen in een tas of doos, ergens uit het zicht en verborgen in de woning zouden zijn aangetroffen.
De drugs waren niet verborgen en lagen duidelijk zichtbaar en verspreid op algemeen toegankelijke plaatsen in de woning. De rechtbank gaat er op grond van de aangetroffen situatie aldus vanuit dat de drugs al langer in de woning lag. Volgens vaste jurisprudentie geldt als uitgangspunt dat een persoon geacht wordt op de hoogte te zijn van goederen die zich in zijn of haar woning bevinden en dat deze goederen zich in diens machtssfeer bevinden. Dit is slechts anders indien aannemelijk is geworden dat zich in het specifieke geval bijzondere omstandigheden voordoen die tot een andere conclusie leiden. Naar het oordeel van de rechtbank is van dergelijke omstandigheden niet gebleken. De drugs lagen openlijk en duidelijk zichtbaar in de woning, zodat de rechtbank van oordeel is dat de vriendin van verdachte van de aanwezigheid van de drugs op de hoogte moet zijn geweest. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander drugs aanwezig heeft gehad.
Feit 3
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de in zijn woning aangetroffen sieraden heeft witgewassen. Uit het dossier blijkt namelijk dat meerdere familieleden van verdachte hebben verklaard dat die sieraden afkomstig zijn uit de erfenis van de (overleden) moeder van verdachte. Er zijn geen aanwijzingen dat de sieraden van misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank zal verdachte daarom van feit 3 vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
in de periode van 5 juni 2024 tot en met 2 december 2024 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, (gebruikers)hoeveelheden van materialen bevattende cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2
op 2 december 2024 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad 70,88 gram cocaïne en 74,45 gram heroïne, zijnde telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
22 maanden, met aftrek van voorarrest (108 dagen), waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Hierbij weegt hij in het nadeel van verdachte mee dat er sprake is van veelvuldige recidive en dat verdachte nog in twee proeftijden liep. Ook is er sprake van het taakstrafverbod.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit een lagere straf op te leggen dan de officier van justitie heeft geëist, omdat deze niet in verhouding staat tot de ten laste gelegde feiten, zelfs niet indien de volledige periode bewezen wordt geacht. Bovendien moet er bij een bewezenverklaring van de volledige periode rekening mee worden gehouden dat verdachte niet zonder meer die gehele periode daadwerkelijk harddrugs heeft gedeald. Volgens de verdediging wordt er ook te zwaar getild aan de recidive. Hij bepleit om aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (verder: ‘LOVS’) en de door hem aangehaalde jurisprudentie en aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen van acht tot tien maanden, eventueel in combinatie met een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne en heroïne in een periode van bijna zes maanden en het aanwezig hebben van een flinke hoeveelheid van deze harddrugs in zijn woning. Hij heeft door zijn handelingen bijgedragen aan de handel in en het gebruik van harddrugs. Het is algemeen bekend dat harddrugs middelen zijn die voor gebruikers sterk verslavend zijn en ernstige schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers. Daarnaast leidt het gebruik van dergelijke verdovende middelen tot veel criminaliteit en overlast. Dit betreft enerzijds strafbare feiten die harddrugsgebruikers plegen om in hun verslaving te voorzien, en anderzijds de grootschalige handel in verdovende middelen, waarbij aanzienlijke financiële belangen spelen en geweld niet wordt geschuwd. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij niet heeft stilgestaan bij deze gevolgen en enkel heeft gehandeld vanuit financieel gewin. Daarbij weegt de rechtbank in het nadeel van verdachte mee dat de feiten in vereniging zijn gepleegd.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank weegt in het nadeel van verdachte mee dat hij een strafblad heeft waaruit blijkt dat hij al vijfmaal onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten, zodat er sprake is van recidive. Ook liep verdachte ten tijde van de onderhavige feiten in twee proeftijden van veroordelingen voor soortgelijke feiten. Desondanks heeft dit hem er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank weegt ook in het nadeel van verdachte mee dat verdachte ter zitting maar beperkt openheid van zaken heeft gegeven en geen duidelijkheid heeft verschaft over de gang van zaken rond de in zijn woning aangetroffen harddrugs en het dealen daarin. Verdachte heeft enkel verklaard dat hij de harddrugs zou hebben bewaard voor een vriend, maar hij wil hier verder niet op in gaan of een toelichting op geven. Ook ten aanzien van het dealen heeft hij slechts verklaard dat hij in de maand november 2024 zelfstandig harddrugs heeft gedeald, zonder daar verder uitleg over te verschaffen, terwijl de bewijsmiddelen anders laten zien. Aldus neemt hij geen verantwoordelijkheid voor zijn daden.
Verder weegt de rechtbank mee dat verdachte ter zitting heeft verklaard dat zijn openstaande schulden in het drugscircuit door zijn familie zijn afgelost. Dit biedt hem de mogelijkheid om na zijn terugkeer in de samenleving met een schone lei te beginnen. Verdachte heeft aangegeven zijn leven te willen beteren en een positieve wending te willen geven.
Strafoplegging
Gelet op de ernst van de feiten en de recidive is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende strafrechtelijke reactie is. Voor de hoogte daarvan neemt de rechtbank de LOVS-oriëntatiepunten als uitgangspunt. In die oriëntatiepunten wordt echter uitgegaan van een 'first offender', iets wat verdachte bepaald niet is. Voor het dealen in harddrugs gedurende een periode van drie tot zes maanden geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden. Voor het bezit van harddrugs geldt een taakstraf van 240 uur bij een hoeveelheid harddrugs van 100 tot 150 gram.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, passend en geboden is. De rechtbank zal de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering brengen op het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf. Zij zal aan het voorwaardelijke deel een proeftijd verbinden van drie jaar. Hiermee wordt beoogd verdachte een stok achter de deur te geven om hem ervan te weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen en krijgt hij hiermee de kans om te laten zien dat hij daadwerkelijk zijn leven een positieve wending wilt geven.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Het beslag

Onder verdachte zijn diverse goederen in beslag genomen die genummerd op de beslaglijst zijn opgenomen. De rechtbank zal hierna naar de nummers op de beslaglijst verwijzen.
7.1
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp 3 aan [naam] , omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
7.2
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen 1, 2, 4 tot en met 8 en 14 zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat verdachte de voorwerpen 1, 2 en 4 ten eigen bate kan aanwenden en deze geheel of grotendeels door middel van het strafbare feit 1 zijn verkregen.
Gebleken is dat feit 1 is begaan of voorbereid met behulp van de voorwerpen 5 tot en met 8 en 14.
De rechtbank zal daarom beslissen tot verbeurdverklaring van deze voorwerpen.
7.3
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen 9 tot en met 13 zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat feit 2 is begaan met betrekking tot deze voorwerpen.
De voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
De rechtbank zal daarom beslissen tot onttrekking aan verkeer van deze voorwerpen.

8.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

02-142333-22
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 50 dagen gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van
26 september 2022 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Het door de verdediging gevoerde verweer, dat primair strekt tot afwijzing van de vordering omdat de proeftijd reeds zou zijn verstreken op het moment waarop de nieuwe strafbare feiten zijn gepleegd, en subsidiair omdat de vordering te laat is ingediend (meer dan zes maanden na afloop van de proeftijd), wordt verworpen. De proeftijd liep van 18 augustus 2023 tot en met 16 augustus 2025. De nieuwe strafbare feiten zijn binnen deze periode gepleegd. Daarnaast is de vordering op 11 april 2025 ontvangen en dus ook binnen de proeftijd ingediend. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
02-302498-22
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van 20 februari 2023, waarvan thans nog twee maanden resteren, ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 13a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit 3;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
  • gelast de teruggave aan [naam] van het voorwerp dat op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst is genummerd met 3;
  • verklaart verbeurd de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd met 1, 2, 4 tot en met 8 en 14;
  • verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd met 9 tot en met 13;
Vorderingen tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van 26 september 2022 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-142333-22
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
50 dagen gevangenisstraf;
- gelast dat de resterende voorwaardelijke straf die bij vonnis van 26 september 2022 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 02-302498-22
ten uitvoer zal worden gelegd, te weten
twee maanden gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Polak, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. M.E.I. Beudeker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.C.S. Jurres-Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 23 mei 2025.
De griffier en mr. J.B. Polak zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij in of omstreeks de periode van 14 mei 2024 tot en met 2 december 2024 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, (gebruikers)hoeveelheden van materialen bevattende cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 2 december 2024 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 70,88 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 74,45 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 2 december 2024, te [woonplaats] , althans in Nederland, (van) een of meerdere sieraden (met een waarde van ongeveer 11.000 euro), althans een of meer voorwerpen
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf
(art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht)