ECLI:NL:RBZWB:2025:3157

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
C/02/435026 HA RK 25-107
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • mr. Van der Lende-Mulder Smit
  • mr. Van Noort
  • mr. Luijks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek kennelijk ongegrond in strafzaak

Op 20 mei 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende in de wrakingskamer, een verzoek tot wraking van mr. Nomes als voorzitter van de meervoudige strafkamer afgewezen. Het wrakingsverzoek was ingediend door een verzoeker die stelde dat zijn recht op een eerlijk proces was geschaad doordat de voorzitter had besloten de zitting op 8 mei 2025 niet aan te houden. De verzoeker voerde aan dat hij medeverdachten als getuigen wilde horen, maar dat deze mogelijkheid hem was onthouden door de beslissing van de voorzitter.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, dat de mogelijkheid biedt om rechters te wraken op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel kunnen trekken. De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de voorzitter vooringenomen was of dat de vrees van verzoeker daarvoor objectief gerechtvaardigd was. De afwijzing van het aanhoudingsverzoek werd gezien als een procesbeslissing, die niet kan leiden tot wraking, tenzij er duidelijke aanwijzingen zijn voor vooringenomenheid.

Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond en besloot dat de behandeling van de strafzaak met parketnummer 02-254391-22 voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing. De beslissing werd openbaar gemaakt en is geanonimiseerd gepubliceerd op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie Middelburg
rekestnummer: C/02/435026 HA RK 25-107
beslissing van 20 mei 2025 op het wrakingsverzoek zoals bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres],
raadsman: mr. L.H.J. Kortz, advocaat te Utrecht.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van deze procedure blijkt onder meer uit:
  • het wrakingsverzoek van 7 mei 2025;
  • de e-mail van de gewraakte rechter aan de wrakingskamer van 8 mei 2025;
  • het op 9 mei 2025 ontvangen proces-verbaal van de zitting op 8 mei 2025, op welke zitting de zaak niet inhoudelijk is behandeld maar is beslist dat de zaak voor onbepaalde tijd zal worden aangehouden in afwachting van de beslissing van de wrakingskamer.

2.Het verzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Nomes als voorzitter van de meervoudige strafkamer.
2.2
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking. Dit blijkt uit zijn e-mail aan de wrakingskamer van 8 mei 2025.

3.De gronden van het verzoek

Verzoeker voert, kort weergegeven, aan dat door de beslissing van de voorzitter van de meervoudige strafkamer om de zitting op 8 mei 2025 niet aan te houden voor de verdachte geen sprake is van een eerlijk proces. De verdediging wordt hierdoor de gelegenheid onthouden om medeverdachten als getuigen te horen. Verzoeker wordt derhalve in zijn procesbelang geschaad.

4.De beoordeling van het wrakingsverzoek

Beoordelingskader
4.1.
Op grond van artikel 512 Sv kan een verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een strafzaak behandelt wraken op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Voorop moet worden gesteld, dat, gelet op de geldende jurisprudentie van de Hoge Raad, bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter als uitgangspunt geldt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
De wrakingskamer moet daarom onderzoeken of de door verzoeker aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert of dat de door verzoeker geuite vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.
Beoordeling van de grond
4.4.
De wrakingskamer is van oordeel dat uit hetgeen door verzoeker is aangevoerd niet geconcludeerd kan worden dat de voorzitter van de meervoudige strafkamer ten aanzien van verzoeker vooringenomen is of dat zijn vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Verzoeker stelt dit ook niet in zijn e-mail van 7 mei 2025. In het verzoek van 7 mei 2025 voert verzoeker aan dat hij in zijn verdediging wordt geschaad door de beslissing van de voorzitter om de strafzaak jegens verzoeker die gepland stond op 8 mei 2025 niet aan te houden, maar door te laten gaan. Verzoeker stelt dat hij er belang bij heeft dat zijn zaak wordt aangehouden zodat twee medeverdachten die in het buitenland zijn gedetineerd in zijn strafzaak kunnen worden gehoord. Deze mogelijkheid wordt verzoeker nu onthouden, aldus verzoeker. De wrakingskamer oordeelt dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek een procesbeslissing is. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich ertegen dat de motivering van een procesbeslissing grond kan vormen voor wraking Dit is uitsluitend anders als de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. De afwijzing bevat geen feit of omstandigheid waaruit mag worden afgeleid dat de voorzitter van de meervoudige strafkamer vooringenomen is of dat de vrees van verzoeker daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Verzoeker stelt daaromtrent niets, ook geen feiten of omstandigheden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de voorzitter van de meervoudige strafkamer vooringenomen is dan wel dat hij de schijn van vooringenomenheid zou hebben gewekt.
4.5.
Een grond voor wraking doet zich dan ook niet voor. Daarom is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond moet worden verklaard.
4.6.
Omdat sprake is van een kennelijk ongegrond wrakingsverzoek laat de wrakingskamer een mondelinge behandeling van het verzoek achterwege.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
5.1.
verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;
5.2.
bepaalt dat de behandeling van de zaak met parketnummer 02-254391-22 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 20 mei 2025 door mr. Van der Lende-Mulder Smit, mr. Van Noort en mr. Luijks, en op dezelfde dag uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.