ECLI:NL:RBZWB:2025:3159

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
C/02/434108 / JE RK 25-652
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Hopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van een familiekwestie met zorgen over emotieregulatie en communicatie tussen ouders

Op 14 mei 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, omdat er zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen. De ouders, de moeder en de vader, zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn ernstige communicatieproblemen en conflicten tussen hen, wat leidt tot een onveilige situatie voor de kinderen. Tijdens de zitting op 14 mei 2025 zijn de kinderen gehoord, en hun wensen zijn in overweging genomen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de huidige hulpverlening niet toereikend is en dat er een noodzaak is voor een gedwongen kader om de situatie te verbeteren. De kinderrechter heeft besloten om de kinderen onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland, met ingang van 14 mei 2025 en tot 14 mei 2026. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat de kinderen vrij en onbelast contact met beide ouders kunnen hebben, en dat er hulp moet komen voor de specifieke problemen van [minderjarige 1] en [minderjarige 2].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/434108 / JE RK 25-652
Datum uitspraak: 14 mei 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2012 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige 1],
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2014 in [geboorteplaats],
hierna te noemen [minderjarige 2].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats],
advocaat mr. F.J.I. van den Branden te [geboorteplaats],
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats],
advocaat mr. M. Janse te Halsteren.
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming west Zeeland, hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 8 april 2025;
  • het verweerschrift van de vader, ontvangen op 8 mei 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn erkend door de vader.
2.2.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun moeder.
2.4.
De ouders zijn samen belast met het ouderlijk gezag.
2.5.
Bij de rechtbank is een procedure aanhangig over het hoofdverblijf, de zorgregeling en de kinderalimentatie (zaaknummer: 369568 / FA RK 22-1657).

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De Raad heeft aangevoerd dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Bij [minderjarige 1] gaan die vooral over zijn emotieregulatie, de verstoorde relatie met de moeder en zijn gevoelens van somberheid. De zorgen over hem zijn groot. Bij [minderjarige 2] zijn er zorgen over een loyaliteitsconflict, omdat hij het graag goed wil doen voor beide ouders. Een zorg is dat hij ondergesneeuwd wordt doordat voor [minderjarige 1] best veel nodig is. De ouders zitten vast in een patroon van verwijten richting elkaar. Er is sprake van een gebrekkige communicatie tussen de ouders en veel strijd over het hoofdverblijf en de zorgregeling. Dit zorgt voor spanning en onduidelijkheid bij de kinderen en gezien wordt dat zij klem zitten. Er is geen rust en stabiliteit, waardoor het lastig is om te bezien wat nodig is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Er is al veel hulp ingezet, maar is niet toereikend gebleken. Regievoering in het dwangkader is van belang, omdat continuïteit van belang is en hulpverlening eerder is afgebroken. Binnen het kader van de ondertoezichtstelling kan ervoor worden gezorgd dat hulpverlening gecontinueerd wordt. In het kader van de ondertoezichtstelling kan worden gewerkt aan een meer gelijkwaardige zorgregeling. Dit moet wel op de goede manier gebeuren, zodat de kinderen zich vrij voelen van beide ouders te kunnen houden. Ook kan in dat kader meer zicht komen op de kinderen en wat zij nodig hebben. De ouders zijn het daarover niet eens en de ondertoezichtstelling kan helpend zijn bij de inzet van hulp ook als een van de ouders het daarmee niet eens is. De ondertoezichtstelling is daarom wel degelijk doelmatig. Dat er in eerste instantie alleen een instroomteam betrokken zal zijn is niet wenselijk, maar doet aan de noodzaak van de ondertoezichtstelling niet af. De Raad acht de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar noodzakelijk.
4.2.
De moeder stemt in met de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar. Door en namens haar is aangevoerd dat het ondanks de inzet van veel hulpverlening de afgelopen jaren de ouders niet is gelukt afspraken met elkaar te maken en de kinderen uit de strijd te halen. De moeder herkent dat zij boos kan worden. Bij haar overheerst een gevoel van machteloosheid; aan de ene kant in de opvoeding van de kinderen en het gedrag van [minderjarige 1] in het bijzonder en aan de andere kant in de houding van de vader richting haar. Zij wordt overbelast, omdat er veel op haar schouders terecht komt. Ze heeft hulp voor zichzelf ingeschakeld. De moeder heeft moeite met het negatieve beeld dat de vader van haar schetst en zij heeft de stellige indruk dat hij dit overbrengt naar de kinderen. Dit leidt tot weerstand bij de kinderen, waardoor zij zich gaan afzetten tegen de moeder. De kinderen lijken vanuit hun loyaliteit voor de vader te kiezen. Uit het Raadsrapport blijken duidelijke aanwijzingen dat de vader en zijn partner met de kinderen bespreken wat er tussen de ouders speelt. Voorkomen moet worden dat de ouders vanuit de vader een negatief beeld van de moeder krijgen, omdat de moeder ervoor vreest dat dat ertoe zal leiden dat zij de moeder volledig gaan afwijzen. Een ondertoezichtstelling is noodzakelijk om patronen te doorbreken, te werken aan goed contact tussen de kinderen en beide ouders en het bewerkstelligen van een minimale vorm van communicatie tussen de ouders. Communicatie ontbreekt op dit moment volledig. Daarnaast is het belangrijk dat er extra hulp komt voor [minderjarige 1], bijvoorbeeld op het gebied van emotieregulatie en het werken aan weerbaarheid. Casusregie in het vrijwillig kader is niet toereikend, gelet op de hulpverlening voor [minderjarige 1] die stokt. De oplossing is niet gelegen in het bepalen van het hoofdverblijf bij de vader, omdat dit voor de kinderen een bevestiging zou kunnen zijn van het negatieve beeld dat zij van haar hebben. Er moet meer rust en stabiliteit komen en vanuit die situatie moet worden bekeken wat de beste zorgregeling voor de kinderen is. Daarbij is ook de communicatie tussen de ouders van belang, omdat bij een meer gelijkwaardige verdeling meer communicatie nodig zal zijn. De moeder staat niet negatief tegenover een gelijke verdeling van de zorgregeling.
4.3.
De vader voert verweer tegen de ondertoezichtstelling. Door en namens hem is aangevoerd dat de ondertoezichtstelling niet doelmatig zal zijn. Hij heeft er geen vertrouwen in dat een ondertoezichtstelling tot verbetering van de situatie zal leiden, gelet op alle hulpverlening die al is ingezet en die niet tot verbetering heeft geleid. Er is juist sprake van verslechtering. De vader krijgt signalen van de kinderen over de situatie bij de moeder en die kan hij niet negeren. Hij vindt het van belang dat de kinderen zorgenvrij op kunnen groeien. De kinderen zitten heel erg klem en dit verandert niet. Vaders grootste zorg is dat [minderjarige 1] kampt met zelfmoordgedachten. Hij heeft uitgesproken dat hij bij de vader wil wonen en heeft het gevoel dat niemand naar hem luistert, omdat de situatie ongewijzigd blijft. De vader vreest dat het van kwaad tot erger gaat en hij vindt dat er iets moet gebeuren. Ook [minderjarige 2] is steeds meer uitgesproken dat hij bij de vader wil wonen. De kinderen hebben een leeftijd waarop ze goed hun mening kunnen uiten over hoe de zorgregeling eruit moet zien. De vader herkent het in het raadsrapport beschreven gedrag van [minderjarige 1] bij hem thuis niet. [minderjarige 1] is een rustige jongen als hij bij de vader thuis is. Dat de vader geen toestemming geeft gegeven voor aanvullende hulp voor [minderjarige 1], was omdat er al verschillende vormen van hulpverlening betrokken waren en hij vreesde dat het teveel zou worden voor [minderjarige 1]. De kinderen zijn gebaat bij duidelijkheid door middel van een beslissing in de bodemprocedure, in die zin dat het hoofdverblijf van de kinderen bij de vader zal zijn. Dit zou een groot deel van de problemen oplossen. Het verloop van in te zetten hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling moet niet worden afgewacht voor een beslissing wordt genomen over het hoofdverblijf en de zorgregeling. Een ondertoezichtstelling is geen wondermiddel en de vraag is wat die gaat bijdragen. De ouders hebben altijd meegewerkt aan de geboden hulpverlening. Om die reden is er geen noodzaak tot een dwangkader, ook omdat het maandenlang kan duren voor er een jeugdbeschermer toegewezen wordt.
4.4.
De GI heeft aangegeven dat zij nog mogelijkheden ziet voor hulpverlening in het vrijwillig kader in de vorm van casusregie, nu de ouders open lijken te staan voor hulpverlening en accepteren wat wordt ingezet. Er zijn al verschillende hulpverleningstrajecten, waaronder ouderschapsbemiddeling, ingezet en de vraag is wat het gedwongen kader van een ondertoezichtstelling nog toe kan voegen. Gelet op de wachttijden bij de GI zal worden gestart met het instroomteam en zal het enige tijd duren voor een jeugdbeschermer worden toegewezen. De GI verwacht meer van casusregie in het vrijwillig kader.
4.5.
[minderjarige 1] heeft verteld dat het niet goed gaat bij de moeder, vooral omdat zij snel boos wordt. Dat zou volgens hem moeten veranderen. Hij zou het liefst bij de vader wonen en om het weekend naar de moeder toe gaan. Hij zou de ondertoezichtstelling fijn vinden, maar vraagt zich af of het iets gaat veranderen.
4.6.
[minderjarige 2] heeft verteld dat hij niet goed weet wat een ondertoezichtstelling is. Hij zou het liefst bij de vader wonen en om het weekend naar de moeder toe gaan. Hij zou graag willen dat zijn vader en moeder goed met elkaar kunnen praten.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de zitting is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.2.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de zitting naar voren is gekomen, volgt dat er sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Beide kinderen zitten vast in de strijd tussen de ouders. Zij communiceren niet met elkaar en zijn niet in staat om afspraken te maken over [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden hierdoor belast. Het is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van belang dat zij vrij en onbelast contact met beide ouders kunnen hebben. Voor [minderjarige 1] specifiek geldt dat er problemen zijn op het gebied van emotieregulatie en vanwege de verstoorde band met de moeder. Daarnaast zijn er zorgen over de somberheid die hij ervaart. Ook hierdoor wordt hij in zijn ontwikkeling bedreigd. Voor [minderjarige 2] geldt dat hij in een loyaliteitsconflict verkeert. Het is van belang dat zij de hulp krijgen die ze nodig hebben.
5.3.
Voor wat betreft de doelmatigheid en de noodzaak van de ondertoezichtstelling in plaats van hulpverlening in het vrijwillig kader, overweegt de kinderrechter dat hoewel de hulpverlening in het vrijwillig kader (grotendeels) door beide ouders is geaccepteerd, deze hulp desondanks niet toereikend en adequaat is gebleken om voor een verbetering voor de kinderen te zorgen. Op een gegeven moment is de ingezette hulpverlening telkens gestopt. Er zal een zekere consistentie en continuïteit in de hulp moeten komen. De kinderrechter is daarom van oordeel dat vanuit een meer gedwongen kader geprobeerd moet worden om de situatie voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verbeteren en de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. In dat kader kunnen vanuit de GI ook opdrachten aan de ouders gegeven worden waaraan zij zich – ook als ze dat niet willen – zullen moeten houden. De ondertoezichtstelling is noodzakelijk om te inventariseren wat er speelt bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en wat de meest passende hulp voor hen is, zodat die vervolgens kan worden ingezet. In het kader van de ondertoezichtstelling kan ook worden bezien wat het meest in het belang van de kinderen is ten aanzien van het hoofdverblijf en de zorgregeling. Dat er in eerste instantie alleen een instroomteam betrokken zal zijn is niet wenselijk, maar doet aan de noodzaak van de ondertoezichtstelling niet af.
5.4.
De kinderrechter stelt daarom [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht voor de duur van een jaar, te weten met ingang van 14 mei 2025 en tot 14 mei 2026.
5.5.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat. Voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is het noodzakelijk dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang van 14 mei 2025 en tot 14 mei 2026;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 0205 door mr Hopmans, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van der Welle als griffier, en op schrift gesteld op 19 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.