Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 maart 2025 uitspraak gedaan over een beroep tegen een bestuurlijke boete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd wegens het verkeerd aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen op 29 januari 2024. Betrokkene had bezwaar gemaakt tegen de boete bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 11 maart 2025 heeft betrokkene aangevoerd dat de boete niet redelijk was, omdat de container vol was en de hulp in de huishouding geprobeerd had het afval bij een andere container aan te bieden, die ook vol was. Betrokkene stelde dat er verspreid over de gemeente afval ligt en dat contact opnemen met de gemeente op dat moment niet mogelijk was, aangezien het op een zondag gebeurde. Betrokkene vond dat de gemeente ook voor een waarschuwing had kunnen kiezen.
De zittingsvertegenwoordiger van het college heeft echter betoogd dat er voldoende alternatieven zijn voor het aanbieden van afval, zelfs als een container vol is. De kantonrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat betrokkene verantwoordelijk blijft voor het aanbieden van afval, ongeacht wie het afval wegbrengt. De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd en dat er geen reden was om deze te matigen. Het beroep werd ongegrond verklaard, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. M. Breeman, kantonrechter, bijgestaan door griffier E. Alekperov.