Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 maart 2025 uitspraak gedaan over een beroep tegen een bestuurlijke boete die was opgelegd aan betrokkene wegens het niet correct aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. Betrokkene had bezwaar gemaakt tegen de boete, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda verklaarde het bezwaar ongegrond. Betrokkene heeft vervolgens beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 11 maart 2025 was betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordigers van het college waren wel aanwezig. De kantonrechter heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, namelijk het niet afzonderlijk aanbieden van afval op 19 juni 2024, voldoende was aangetoond. Betrokkene had in haar beroepschrift aangevoerd dat de boete onredelijk was, omdat er een waarschuwing op de vuilnisbak zat en omdat de woning op naam van haar vriend stond, die de hoofdbewoner was.
De kantonrechter oordeelde echter dat de boete terecht was opgelegd, aangezien elke bewoner verantwoordelijk is voor het correct aanbieden van afval. De kantonrechter wees erop dat de rode kaart aan de container niet betekende dat er geen boete kon worden opgelegd. De argumenten van betrokkene om de boete te matigen werden niet overtuigend geacht. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en tegen deze beslissing was geen hoger beroep mogelijk.