ECLI:NL:RBZWB:2025:3176

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
AWB-24_2980
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de bijbehorende aanslag onroerendezaakbelastingen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende, een B.V. uit [plaats 1], tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Goes. De heffingsambtenaar had op 30 september 2023 de WOZ-waarde van een onroerende zaak in [plaats 2] vastgesteld op € 1.172.000, maar na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 869.000. De heffingsambtenaar heeft echter in zijn verweerschrift een waarde van € 813.000 bepleit. Tijdens de zitting op 9 april 2025 bereikten partijen overeenstemming over een WOZ-waarde van € 799.000, waarop de rechtbank het beroep gegrond verklaarde.

De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) dienovereenkomstig moest verlagen. Daarnaast kreeg belanghebbende recht op een vergoeding van de proceskosten, die door de rechtbank werd vastgesteld op € 3.108. Belanghebbende had ook verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar dit verzoek werd afgewezen omdat de redelijke termijn niet was overschreden. De rechtbank concludeerde dat de waardebeschikking moest worden verlaagd en dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 371 aan belanghebbende moest vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. T. Peters en openbaar gemaakt op 21 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummer: 24/2980

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2025 in de zaken tussen

[belanghebbende] B.V., uit [plaats 1] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de heffingsambtenaar van Sabewa Zeeland (gemeente Goes).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 29 februari 2024.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 30 september 2023 voor belastingjaar 2023 de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats 2] (het object) op 1 januari 2022 (de waardepeildatum) vastgesteld op € 1.172.000. Tegelijk met deze waardevaststelling is aan belanghebbende onder andere de aanslag in de onroerendezaakbelastingen eigenaar van de gemeente Goes voor het jaar 2023 opgelegd (de aanslag OZB).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard, de waarde van het object is verlaagd naar € 869.000 en de aanslag OZB is dienovereenkomstig verlaagd.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De heffingsambtenaar bepleit in het verweerschrift een waarde van € 813.000.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 9 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van belanghebbende, en namens de heffingsambtenaar [naam 1] en [naam 2] (taxateur).

Beoordeling door de rechtbank

2. Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt over de vaststelling van de WOZ-waarde op € 799.000. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen en het beroep gegrond verklaren.
Proceskosten
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Belanghebbende krijgt daarom een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding aan belanghebbende betalen. De heffingsambtenaar is bij zijn berekening van de proceskosten in uitspraak op bezwaar voor de bezwaarfase uitgegaan van de lagere forfaitaire vergoeding van € 310 per punt voor het indienen van het bezwaarschrift.
3.1.
De rechtbank heeft de vergoeding, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. Ter zitting heeft de taxateur verklaard dat er een telefonische hoorzitting heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat de Hoge Raad uitspraak heeft gedaan dat ook in belastingzaken in de bezwaarfase bij berekening van de proceskosten uitgegaan moet worden van het hogere tarief. [1] Belanghebbende heeft daarom recht op 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, met een waarde van € 647, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 907, elk punt met een wegingsfactor 1. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108. De rechtbank ziet verder geen aanleiding om af te wijken van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Immateriële schadevergoeding
4. Belanghebbende heeft bij het indienen van zijn beroepschrift, te weten op 5 maart 2024, verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4.1.
De redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De heffingsambtenaar heeft het bezwaarschrift van belanghebbende ontvangen op 4 oktober 2023. De rechtbank doet uitspraak op 21 mei 2025. De redelijke termijn is dus niet overschreden. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de waardebeschikking moet worden verlaagd. De aanslag OZB volgt de waardebeschikking, dus ook deze moet worden verlaagd. De heffingsambtenaar dient dit uit te voeren.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.
5.2.
Belanghebbende komt ook in aanmerking voor vergoeding van zijn proceskosten zoals omschreven onder rechtsoverweging 3.1.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de WOZ-waarde van het object tot een bedrag van € 799.000;
  • vermindert de aanslag OZB dienovereenkomstig;
  • wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 371 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 3.108 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van W.M.C. Oomen, griffier, op 21 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR2024:1060.