In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende, een B.V. uit [plaats 1], tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Goes. De heffingsambtenaar had op 30 september 2023 de WOZ-waarde van een onroerende zaak in [plaats 2] vastgesteld op € 1.172.000, maar na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 869.000. De heffingsambtenaar heeft echter in zijn verweerschrift een waarde van € 813.000 bepleit. Tijdens de zitting op 9 april 2025 bereikten partijen overeenstemming over een WOZ-waarde van € 799.000, waarop de rechtbank het beroep gegrond verklaarde.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de aanslag onroerendezaakbelastingen (OZB) dienovereenkomstig moest verlagen. Daarnaast kreeg belanghebbende recht op een vergoeding van de proceskosten, die door de rechtbank werd vastgesteld op € 3.108. Belanghebbende had ook verzocht om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar dit verzoek werd afgewezen omdat de redelijke termijn niet was overschreden. De rechtbank concludeerde dat de waardebeschikking moest worden verlaagd en dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 371 aan belanghebbende moest vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. T. Peters en openbaar gemaakt op 21 mei 2025.