Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een bestuurlijke boete die was opgelegd aan betrokkene wegens het veroorzaken van hinder door het dumpen van afval. Betrokkene had bezwaar gemaakt tegen de boete, die was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Het college had het bezwaar ongegrond verklaard, waarna betrokkene beroep instelde bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 11 maart 2025 zijn zowel betrokkene als de zittingsvertegenwoordigers van het college verschenen. Betrokkene voerde aan dat het afval niet van hem was, omdat hij pas sinds augustus 2021 huurder was van het appartement en dat de aangetroffen poststukken gericht waren aan de vorige bewoners. De zittingsvertegenwoordiger van het college stelde dat de oude bewoners tot oktober en november 2021 ingeschreven stonden en dat hun post naar het adres van betrokkene was gestuurd. De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat betrokkene de overtreding had begaan, aangezien de poststukken niet persoonlijk aan hem waren gericht en hij had aangetoond dat de woning leeg was opgeleverd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing van het college en droeg het college op het bedrag van € 410,- dat betrokkene als zekerheid had betaald, terug te betalen.