Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene] B.V.
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 453,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het rijden op een trottoir, voetpad, fietspad of ruiterpad op de Torenstraat in Breda op 29 september 2022. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van betrokkene, mr. B. de Jong, aangevoerd dat de boete onterecht was opgelegd, omdat het voetgangersgebied niet duidelijk anders zou zijn dan de rest van het weggedeelte. De zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, heeft echter betoogd dat er eerder procedures over deze locatie zijn geweest en dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er aanleiding was voor een matiging van 25% vanwege een overschrijding van de redelijke termijn.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond en dat de boete terecht was opgelegd. Echter, gezien de overschrijding van de redelijke termijn, heeft de kantonrechter besloten de boete te matigen en de beslissing van de officier van justitie te wijzigen. Betrokkene heeft recht op een proceskostenvergoeding, die is vastgesteld op € 907,-. De uitspraak is openbaar gedaan en betrokkene kan binnen 6 weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.