In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 21 mei 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Gilze-Rijen beoordeeld. De heffingsambtenaar had eerder de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld op € 241.000, maar na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 219.000. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend tegen de kostenvergoeding die aan belanghebbende is toegekend. De rechtbank oordeelt dat de kostenvergoeding voor de bezwaarfase te laag is vastgesteld en wijzigt deze naar € 624. Daarnaast wordt er een dwangsom vastgesteld van € 46,- omdat de heffingsambtenaar niet tijdig heeft beslist op het bezwaar. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar niet is overschreden, waardoor de aanvraag voor immateriële schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak op bezwaar met betrekking tot de kostenvergoeding wordt vernietigd, en de heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende.