In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op 12 april 2022 te Prinsenbeek. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 8 april 2025 heeft betrokkene aangevoerd dat de gedraging niet heeft plaatsgevonden en dat het Openbaar Ministerie de zaak niet goed heeft bekeken. Hij voegde een factuur van zijn telefoonabonnement toe, waaruit blijkt dat hij op het tijdstip van de vermeende overtreding niet heeft gebeld. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, heeft het beroep gegrond verklaard, omdat de verbalisant slechts vermoedde dat betrokkene een mobiele telefoon had gezien, wat ruimte voor twijfel laat.
De kantonrechter oordeelde dat niet is komen vast te staan dat de gedraging heeft plaatsgevonden. Het vermoeden van de verbalisant was onvoldoende om de boete te rechtvaardigen. De kantonrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beslissing van de officier van justitie en de boete, en droeg de officier van justitie op het betaalde bedrag aan betrokkene terug te betalen. Tevens werd een proceskostenvergoeding toegekend voor de reiskosten en verletkosten van betrokkene, die in totaal € 282,98 bedroegen. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op 8 april 2025.