ECLI:NL:RBZWB:2025:3242

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
C/02/433939 / FA RK 25/1782
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van voogdij na overlijden van de moeder met gezag

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 mei 2025 een beschikking gegeven over de benoeming van voogdij voor de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2018, na het overlijden van zijn moeder. De moeder, die alleen het gezag over [minderjarige] uitoefende, is overleden op [datum] 2025. De vader, die in het verleden ook gezag heeft gehad, is op 6 januari 2021 mede belast met het gezag, maar dit is in april 2024 beëindigd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader momenteel niet in staat is om het gezag over [minderjarige] uit te oefenen, gezien zijn instabiele situatie en persoonlijke problemen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om Stichting Jeugdbescherming Brabant te benoemen tot voogd. De kinderrechter heeft dit verzoek toegewezen, met de overweging dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij in een stabiele omgeving blijft, waar hij de nodige zorg en ondersteuning kan ontvangen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de benoeming van de voogdij onmiddellijk kan ingaan, ondanks een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/433939 / FA RK 25/1782
Datum uitspraak: 14 mei 2025
Beschikking van de kinderrechter over de benoeming voogdij
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,
over de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedag] 2018,
hierna: [minderjarige]
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur, hierna: de gecertificeerde instelling (GI)
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 18 april 2025, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- een uittreksel van het geboorteregister, ingekomen bij de griffie op 29 april 2025;
- het e-mailbericht van de GI van 1 mei 2025.
1.2.
Op 14 mei 2025 heeft de kinderrechter het verzoek behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de vader;
- een vertegenwoordigster van de GI:
- een medewerkster namens de Raad.

2.De feiten

2.1.
De moeder van [minderjarige] is overleden op [datum] 2025.
2.2.
De moeder was alleen met het ouderlijk gezag over [minderjarige] belast.
2.3.
De vader werd op 6 januari 2021 (na een verzoek van vader hiertoe bij de rechtbank) mede belast met het gezag. Zijn gezag is bij beschikking van deze rechtbank van 25 april 2024 beëindigd.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van 6 januari 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI en is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Deze maatregelen zijn nadien steeds verlengd, voor het laatst tot 6 juni 2025.
2.5.
Op basis van de afgegeven machtiging(en) verblijft [minderjarige] in een perspectief biedend gezinshuis.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Etten-Leur, te benoemen tot voogd over [minderjarige] .

4.Het standpunt van de Raad

4.1.
Ter onderbouwing van en in aanvulling op het verzoek voert de Raad, samengevat, het volgende aan. De moeder van [minderjarige] is overleden ten gevolge van een vermoedelijke suïcide. De moeder heeft geen testament. De vader heeft in het verleden gezag uitgeoefend over [minderjarige] , maar dit is in april 2024 beëindigd. In de afgelopen jaren heeft de vader [minderjarige] slechts sporadisch gezien. Ook tussen de vader, de GI en het gezinshuis is er nauwelijks contact. Het overlijden van de moeder is een zeer verdrietige situatie. De Raad had het onderzoek naar het gezag van de moeder afgerond. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat er voor de moeder geen gezagsbeëindiging noodzakelijk was. Dat er nu alsnog in het gezag moet worden voorzien is droevig.
4.2.
Hoewel de Raad bekend is met de wens van de vader om meer verantwoordelijkheid over [minderjarige] te willen dragen, is dit voor de Raad op dit moment geen optie. De vader woont sinds een jaar op een plek waar hij ondersteuning krijgt. Hij heeft een belaste voorgeschiedenis met trauma. De vader heeft behoorlijke persoonlijke problematiek. Hier werkt hij hard aan. Echter, [minderjarige] heeft door het overlijden van zijn moeder betrouwbaarheid en voorspelbaarheid nodig. De vader kan dit nu niet bieden; het gezag van de vader is eerder beëindigd omdat het de vader niet lukte om te handelen in het belang van [minderjarige] . Het is niet gekomen tot een structurele en voorspelbare aanwezigheid in zijn leven. Hierbij lijkt sprake te zijn van onmacht en geen onwil.
4.3.
[minderjarige] heeft in zijn korte leven veel meegemaakt. Hij is kwetsbaar. Er worden onderliggend bij hem signalen gezien van trauma. Dankzij de stabiliteit en warmte die [minderjarige] krijgt in het gezinshuis, heeft hij een groei laten zien in zijn ontwikkeling. Dit moet worden gecontinueerd. Hoewel ook de vader positief is gegroeid en met hulpverlening goede stappen heeft gezet, heeft hij nog een lange weg te gaan. Het is niet in het belang van [minderjarige] om de vader nu met het gezag over hem te belasten. Van het uitgangspunt dat na het overlijden van een ouders wordt gekeken of de andere ouder het gezag kan uitoefenen moet in dit geval worden afgeweken.
4.4.
Gebleken is dat het gezinshuis niet belast wil worden met de (pleegouder)voogdij, omdat zij zich wil richten op de ontwikkeling en opvoeding van [minderjarige] en zij het systeem rondom hem te ingewikkeld vinden. De Raad acht het daarom passend als de reeds langere tijd betrokken GI met de voogdij over [minderjarige] wordt belast.
4.5.
De Raad merkt daarbij nog op dat zij de contacten tussen de vader en [minderjarige] toejuichen. Zeker nu de moeder overleden is, is het belangrijk voor [minderjarige] dat de vader een plek krijgt in zijn leven.

5.Het standpunt van de GI en de vader

5.1.
Namens de GI wordt, samengevat, naar voren gebracht dat zij zich kan vinden in het verzoek van de Raad. De GI, in de persoon van de betrokken jeugdbeschermer, is bereid om de voogdij over [minderjarige] op zich te nemen. De gebeurtenis van het overlijden van zijn moeder is voor [minderjarige] erg verdrietig. Hiervoor moet via hulpverlening aandacht zijn. De GI heeft inmiddels contact met de vader gelegd over het plannen van een contactmoment. De vader en [minderjarige] gaan elkaar de zaterdag na de mondelinge behandeling weer zien. De GI gaat de vader ondersteunen in het nakomen van afspraken. Dat hij zich eerder niet aan de afspraken hield, heeft bij [minderjarige] tot teleurstelling geleid. Nu de moeder is overleden, vindt de GI het belangrijk om de vader in het leven van [minderjarige] te betrekken. Ingezet zal worden op het langzaam opbouwen van contact tussen hen.
5.2.
De vader brengt, samengevat, naar voren dat hij veel stress ervaart van de hele situatie. De vader erkent dat hij hard heeft gewerkt om zijn leven weer op de rit te krijgen. Inmiddels heeft hij een vaste verblijfplaats en krijgt hij ondersteuning van hulpverlening. Er gaat een medisch onderzoek plaatsvinden naar zijn Niet Aangeboren Hersenletsel (NAH). De vader heeft hier namelijk veel last van en heeft het idee dat zijn situatie achteruit gaat. Hij hoopt door dit onderzoek meer duidelijkheid te krijgen over zijn mogelijkheden en de ondersteuning en hulp die passend is. De vader heeft contact met de GI en is blij dat er een contactmoment met [minderjarige] gerealiseerd gaat worden. Hoewel de vader het vertrouwen in de GI is verloren door de eerdere beëindiging van zijn gezag, wacht hij af wat de nieuwe situatie zal gaan brengen.

6.De beoordeling

6.1.
Op grond van artikel 1:253g van Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de Raad, indien van de ouders diegene overlijdt die het gezag over hun kinderen alleen uitoefent, bepalen dat de overlevende ouder met gezag of een derde met de voogdij wordt belast. De moeder oefende alleen het gezag uit over [minderjarige] . De moeder is overleden.
6.2.
De kinderrechter stelt allereerst vast dat sprake is van een zeer verdrietige situatie nu de moeder van [minderjarige] onder heftige omstandigheden is overleden. Dit heeft een grote impact op [minderjarige] en alle andere nabestaanden.
6.3.
Uit de overlegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat het op dit moment niet mogelijk is dat de vader met het gezag over [minderjarige] wordt belast. De vader begeeft zich al langere tijd in een roerige situatie met instabiliteit en persoonlijke problemen. De vader heeft hiervan veel stress; niet alleen maakt de vader zich zorgen over zijn persoonlijke problemen, ook deze procedure levert hem veel stress op. Hoewel de vader in de afgelopen periode ook heeft laten zien positieve stappen te hebben gezet, is de kinderrechter met de Raad van oordeel dat de vader op dit moment niet met het gezag kan worden belast. Dit zou op dit moment teveel van hem vergen. Daarnaast heeft de vader lange tijd geen contact met [minderjarige] gehad, lukte het hem door zijn problematiek in het verleden niet om consequent in het leven van [minderjarige] aanwezig te zijn en is de positieve situatie van de vader nog te precair. Naar het oordeel van de kinderrechter verzet het belang van [minderjarige] zich dan ook tegen een de uitoefening van het gezag door de vader.
6.4.
[minderjarige] verblijft op dit moment in een perspectiefbiedend pleeggezin, in de vorm van een gezinshuis. Daar gaat het naar omstandigheden, en ondanks hetgeen hij in zijn korte leven al heeft meegemaakt, goed met hem. De gezinshuisouders hebben aangegeven niet met de voogdij over [minderjarige] belast te willen worden. De Raad heeft vervolgens aanleiding gezien om te verzoeken om de GI te benoemen tot voogd over [minderjarige] . De GI is inmiddels langere tijd bij [minderjarige] en zijn halfbroer betrokken en heeft zich mondeling bereid verklaard om de voogdij te accepteren. Het is noodzakelijk dat de gezinshuisouders met een neutrale partij moeten kunnen blijven overleggen en communiceren omdat dit het belang van [minderjarige] dient. Daarbij moet er aandacht zijn voor de inzet van hulpverlening voor het verwerken van hetgeen [minderjarige] heeft meegemaakt alsook het organiseren en monitoren van het contact tussen de vader en [minderjarige] . Dit wordt het beste gewaarborgd indien de GI wordt belast met de voogdij over [minderjarige] .
6.5.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek van de Raad in het belang van [minderjarige] toewijzen.
6.5.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing, ondanks een eventueel hoger beroep, meteen uitgevoerd kan worden.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
belast Stichting Jeugdbescherming Brabant met de voogdij over de minderjarige [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedag] 2018;
7.2.
bepaalt dat aan Stichting Jeugdbescherming Brabant alle bevoegdheden ten aanzien van de persoon en het vermogen van [minderjarige] die in het belang van [minderjarige] noodzakelijk zijn, worden toegekend;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2025 door mr. Tempel, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 26 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.