ECLI:NL:RBZWB:2025:3243

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
C/02/433940 / FA RK 25/1783
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van voogdij na overlijden van de moeder met gezag, vader niet betrouwbaar voor gezag

In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot benoeming van een voogdij na het overlijden van de moeder van de minderjarige. De moeder was alleen met het ouderlijk gezag belast en is overleden onder heftige omstandigheden. De vader van de minderjarige, die de minderjarige heeft erkend, is niet in staat gebleken om met het gezag belast te worden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader onvoldoende betrouwbaar en voorspelbaar is, en dat hij niet in het belang van de minderjarige handelt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om Stichting Jeugdbescherming Brabant te benoemen tot voogd. De kinderrechter heeft dit verzoek toegewezen, omdat het in het belang van de minderjarige is dat de GI met de voogdij wordt belast. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de benoeming van de voogdij onmiddellijk kan ingaan, ondanks een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/433940 / FA RK 25/1783
Datum uitspraak: 14 mei 2025
Beschikking van de kinderrechter over de benoeming voogdij
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,
over de minderjarige:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedag] 2016,
hierna: [minderjarige]
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur, hierna: de gecertificeerde instelling (GI)
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 18 april 2025, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- een uittreksel van het geboorteregister, ingekomen bij de griffie op 29 april 2025;
- het e-mailbericht van de GI van 1 mei 2025.
1.2.
Op 14 mei 2025 heeft de kinderrechter het verzoek behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- een vertegenwoordigster van de GI:
- een medewerkster namens de Raad.
1.3.
Hoewel daartoe correct opgeroepen, is de vader niet bij de mondelinge behandeling verschenen.
1.4.
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek. Hiervan heeft hij gebruik gemaakt op 13 mei 2025. De kinderrechter heeft de aanwezigen voorgehouden wat [minderjarige] haar heeft verteld. Zij zijn in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder van [minderjarige] is overleden op [datum] 2025.
2.2.
De moeder was van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van 6 januari 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI en is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Deze maatregelen zijn nadien steeds verlengd, voor het laatst tot 6 juni 2025.
2.5.
Op basis van de afgegeven machtiging(en) verblijft [minderjarige] in een (perspectief biedend) gezinshuis.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Etten-Leur, te benoemen tot voogd over [minderjarige] .

4.Het standpunt van de Raad

4.1.
Ter onderbouwing van en in aanvulling op het verzoek voert de Raad, samengevat, het volgende aan. De moeder van [minderjarige] is overleden ten gevolge van een vermoedelijke suïcide. De moeder heeft geen testament. De vader heeft [minderjarige] erkend. Van uitoefening van gezag was nooit sprake. Het overlijden van de moeder is een zeer verdrietige situatie. De Raad had het onderzoek naar het gezag van de moeder afgerond. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat er voor de moeder geen gezagsbeëindiging noodzakelijk was. Dat er nu alsnog in het gezag moet worden voorzien is droevig.
4.2.
[minderjarige] heeft veel meegemaakt in zijn jonge leven. Hij krijgt bij het gezinshuis de stabiliteit en warmte die hij nodig heeft. Onderliggend worden er bij [minderjarige] signalen van trauma gezien. Desondanks doet [minderjarige] het goed op school en ontwikkelt hij zich goed. Hij is veilig gehecht aan de gezinshuisouder. Wel wordt gezien dat [minderjarige] behoefte heeft aan duidelijkheid. Hij wil van tevoren weten wat er gaat gebeuren.
4.3.
[minderjarige] heeft op dit moment contact met de vader, maar dit gaat niet altijd door. Hierin valt het de Raad op dat de vader niet altijd lijkt te begrijpen wat de afspraken zijn. Zo moet hij voor donderdag 17.00 uur aan de gezinshuisouder laten weten waar hij de omgang wil uitvoeren. De gezinshuisouder moet kunnen plannen in de eigen agenda en hiermee rekening kunnen houden. De vader moet zelf vervoer regelen. Dit lukt hem niet altijd, waardoor de omgang soms niet doorgaat. De vader mag niet autorijden, maar doet dit toch. Hij is zijn rijbewijs kwijtgeraakt in verband met rijden onder invloed. De afspraak is dat hij [minderjarige] niet meeneemt in de auto, waardoor hij bij het contact met [minderjarige] afhankelijk is van openbaar vervoer.
4.4.
Gezien wordt dat het de vader niet lukt om te handelen in het belang van [minderjarige] . Door de jaren heen is hij onvoldoende voorspelbaar en betrouwbaar geweest en heeft hij onvoldoende inzicht in hetgeen [minderjarige] nodig heeft, en welk effect zijn onvoorspelbaarheid en
onbetrouwbaarheid heeft op de ontwikkeling van [minderjarige] . Daar komt bij dat de vader weinig inzicht geeft in zijn persoonlijke functioneren, terwijl hierover wel zorgen naar voren komen. Gelet hierop is het niet in het belang van [minderjarige] om zijn vader te belasten met het gezag over hem. De grootste factor hierin is dat de vader reeds jarenlang onvoldoende in staat is gebleken zich te verplaatsen in de ontwikkeling en behoeften van [minderjarige] en hierop aan te sluiten en hij niet in staat is gebleken voldoende betrouwbaar en voorspelbaar te zijn, zowel in het contact met [minderjarige] als in het contact met de GI en het gezinshuis.
4.5.
Gebleken is dat het gezinshuis niet belast wil worden met de (pleegouder)voogdij, omdat zij zich wil richten op de ontwikkeling en opvoeding van [minderjarige] en zij het systeem rondom hem te ingewikkeld vinden. De Raad acht het daarom passend als de reeds langere tijd betrokken GI met de voogdij over [minderjarige] wordt belast.

5.Het standpunt van de GI

5.1.
Namens de GI wordt, samengevat, naar voren gebracht dat zij zich kan vinden in het verzoek van de Raad. De GI, in de persoon van de betrokken jeugdbeschermer, is bereid om de voogdij over [minderjarige] op zich te nemen. De gebeurtenis van het overlijden van zijn moeder is voor [minderjarige] erg verdrietig. Hij stelt hierover veel vragen. Van belang is dat er voor [minderjarige] passende hulpverlening wordt ingezet.

6.De beoordeling

6.1.
Op grond van artikel 1:253g van Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de Raad, indien van de ouders diegene overlijdt die het gezag over hun kinderen alleen uitoefent, bepalen dat de overlevende ouder met gezag of een derde met de voogdij wordt belast. De moeder oefende alleen het gezag uit over [minderjarige] . De moeder is overleden.
6.2.
De kinderrechter stelt allereerst vast dat sprake is van een zeer verdrietige situatie nu de moeder van [minderjarige] onder heftige omstandigheden is overleden. Dit heeft een grote impact op [minderjarige] en alle andere nabestaanden.
6.3.
Uit de overlegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat het op dit moment niet mogelijk is dat de vader met het gezag over [minderjarige] wordt belast. De kinderrechter sluit zich aan bij wat de Raad hierover aanvoert; de vader is al jaren onvoldoende in staat is gebleken zich te verplaatsen in de ontwikkeling en behoeften van [minderjarige] en hierop aan te sluiten. Hij is voor hem onvoldoende betrouwbaar en voorspelbaar. Wat de kinderrechter hierin ook betrekt, is dat de vader onvoldoende inzicht geeft, hij niet altijd handelt in het belang van [minderjarige] en hij wisselvallig is in contact met alle betrokkenen rondom [minderjarige] . Naar het oordeel van de kinderrechter verzet het belang van [minderjarige] zich dan ook tegen een de uitoefening van het gezag door de vader.
6.4.
[minderjarige] verblijft op dit moment in een perspectiefbiedend pleeggezin, in de vorm van een gezinshuis. Daar gaat het naar omstandigheden, en ondanks hetgeen hij in zijn korte leven al heeft meegemaakt, goed met hem. De gezinshuisouders hebben aangegeven niet met de voogdij over [minderjarige] belast te willen worden. De Raad heeft vervolgens aanleiding gezien om te verzoeken om de GI te benoemen tot voogd over [minderjarige] . De GI is inmiddels langere tijd bij [minderjarige] en zijn halfbroertje betrokken en heeft zich mondeling bereid verklaard om de voogdij te accepteren. Het is noodzakelijk dat de gezinshuisouders met een neutrale partij moeten kunnen blijven overleggen en communiceren omdat dit het belang van [minderjarige] dient. Daarbij moet er aandacht zijn voor de inzet van hulpverlening voor het verwerken van hetgeen [minderjarige] heeft meegemaakt. Dit wordt het beste gewaarborgd indien de GI wordt belast met de voogdij over hem.
6.5.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek van de Raad in het belang van [minderjarige] toewijzen.
6.5.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing, ondanks een eventueel hoger beroep, meteen uitgevoerd kan worden.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
belast Stichting Jeugdbescherming Brabant met de voogdij over de minderjarige
[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedag] 2016;
7.2.
bepaalt dat aan Stichting Jeugdbescherming Brabant alle bevoegdheden ten aanzien van de persoon en het vermogen van [minderjarige] die in het belang van [minderjarige] noodzakelijk zijn, worden toegekend;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2025 door mr. Tempel, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 26 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.