ECLI:NL:RBZWB:2025:3250

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
24/4306 WSG
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven

Op 26 mei 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak van eiser tegen de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiser had op 16 mei 2023 een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven, na slachtoffer te zijn geworden van een mishandeling op 22 augustus 2021. De Commissie heeft de aanvraag op 20 september 2023 afgewezen, omdat eiser onvoldoende objectieve aanwijzingen had geleverd dat hij slachtoffer was van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de Commissie handhaafde haar afwijzing op 3 mei 2024. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld, waarbij hij aanvullende stukken heeft ingediend, waaronder een verklaring van zijn GZ-psycholoog die een posttraumatische stressstoornis bevestigde.

De rechtbank heeft de zaak op 14 mei 2025 behandeld. In haar oordeel concludeert de rechtbank dat de Commissie in redelijkheid de aanvraag kon afwijzen. De rechtbank stelt vast dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims en dat er tegenstrijdige verklaringen zijn over de toedracht van het geweldsincident. De rechtbank benadrukt dat het aan de aanvrager is om met objectieve aanwijzingen aan te tonen dat hij slachtoffer is van een geweldsmisdrijf. De Commissie heeft de afwijzing van de aanvraag terecht gehandhaafd, omdat er onvoldoende duidelijkheid was over de omstandigheden van het voorval en omdat er geen bewijs was van ernstig letsel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven en ook geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4306 WSG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.Z.U. Virágh),
en

Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven

(gemachtigde: mr. Y. Pieters).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiser om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiser is het hiermee niet eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de Commissie in redelijkheid de aanvraag om een uitkering kon afwijzen. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond.

Procesverloop

2. Eiser heeft de aanvraag om een uitkering ingediend op 16 mei 2023. De Commissie heeft deze aanvraag met het besluit van 20 september 2023 (primaire besluit) afgewezen. Met het bestreden van 3 mei 2024 heeft de Commissie het bezwaar ongegrond verklaard en de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd.
2.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De Commissie heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiser heeft aanvullende stukken ingediend.
2.2.
De rechtbank heeft beroep op 14 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en namens de Commissie mr. Y. Pieters.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
3. Eiser heeft een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven aangevraagd. Hij is op 22 augustus 2021 slachtoffer is geworden van een mishandeling, waarbij hij lichamelijk en psychisch letsel heeft opgelopen.
Bestreden besluit
4. De Commissie heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser onvoldoende met objectieve aanwijzingen aannemelijk heeft gemaakt dat hij slachtoffer is geworden van een tegen hem opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Volgens de Commissie bestaat onvoldoende duidelijkheid over de aanleiding, toedracht en omstandigheden van het voorval op 22 augustus 2021. Daarnaast stelt de Commissie dat geen sprake is van lichamelijk letsel (met langdurige ernstige medische gevolgen) en dat zij, bij gebrek aan nadere informatie, niet kan beoordelen of sprake is van ernstig psychisch letsel.
Beroepsgronden
5. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij psychisch aangeslagen is en nog steeds de gevolgen van de mishandeling ondervindt. Eiser heeft ter onderbouwing op 23 januari 2025 een verklaring van zijn GZ-psycholoog overgelegd. De psycholoog bevestigt dat eiser van 12 april 2024 tot 6 september 2024 in behandeling is geweest, dat een posttraumatische stressstoornis is vastgesteld en dat eiser daarvoor een behandeling heeft ondergaan. Ter zitting is namens eiser nog aangevoerd dat de Commissie ten onrechte niet is uitgegaan van de verklaring van eiser over de aanleiding, toedracht en omstandigheden van het voorval op 22 augustus 2021.

Beoordeling door de rechtbank

6. Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) kunnen uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven uitkeringen worden gedaan aan een ieder die als gevolg van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen. De Commissie heeft hierbij beslissingsruimte, wat betekent dat de Commissie een eigen afweging mag maken of een uitkering gepast is.
6.1.
Aan die afwegingsruimte geeft de Commissie invulling met de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (de Beleidsbundel). Volgens de Beleidsbundel hoeft een geweldsmisdrijf niet bewezen te worden, maar moet dit aannemelijk worden gemaakt. Dit betekent dat het niet helemaal zeker hoeft te zijn dat het is gegaan zoals in de aanvraag is beschreven, maar dat het op basis van de gegeven onderbouwing goed mogelijk is dat het zo gegaan is. Uit die onderbouwing moet een duidelijk en logisch beeld volgen van wat er gebeurd is en wat de aanleiding ervoor was. In de eerste plaats is daarbij de feitelijke geweldshandeling van belang. In de tweede plaats moeten de toedracht van het geweldsmisdrijf de aanleiding ervan en de omstandigheden waaronder het plaatsvond, duidelijk zijn.
6.2.
De rechtbank stelt voorop dat het aan de aanvrager is om met voldoende objectieve aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij slachtoffer is geworden van een tegen hem opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Daarnaast moet de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wsg, terughoudend worden getoetst omdat een beslissing over een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven berust op een discretionaire bevoegdheid van de Commissie.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de Commissie terecht heeft geoordeeld dat eiser onvoldoende met objectieve aanwijzingen aannemelijk heeft gemaakt dat hij slachtoffer is geworden van een tegen hem opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. Naast de stukken van eiser, waaronder zijn aangifte en zijn verklaring bij het verhoor van de politie, ontving de Commissie van het Slachtofferloket andere aangiftes en verklaringen van het incident op 22 augustus 2021. Ook ontving de Commissie een uitspraak van de strafrechter, waarin de broer van eiser is veroordeeld voor zijn aandeel in het geweld op 22 augustus 2021. Uit deze stukken maakt de Commissie op dat sprake is van een langer lopend conflict en tegenstrijdige verklaringen over wat er is gebeurd, wie welk geweld heeft gepleegd en ook wat de aanleiding van het conflict is geweest. Gelet op het feit dat de verklaringen van andere betrokkenen bij het incident en de verklaring van eiser niet met elkaar overeenkomen, maakt dat de Commissie heeft kunnen oordelen dat zij niet van eisers verklaring kan uitgaan. De Commissie heeft daarbij waarde mogen hechten aan de uitspraak van de strafrechter van 11 april 2024, waaruit blijkt dat de strafrechter sterk twijfelt aan het waarheidsgehalte van de afgelegde verklaringen van beide kanten.
6.4.
Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het niet onredelijk dat de Commissie eiser een uitkering uit het schadefonds heeft geweigerd. Hierbij is van belang dat een uitkering uit het schadefonds een financiële tegemoetkoming is die gefinancierd wordt uit belastinggeld en moet worden gezien als een uiting van solidariteit met het slachtoffer. De Commissie moet dit kunnen verantwoorden. Daarbij past niet dat de Commissie een uitkering verstrekt als de aanleiding, toedracht en omstandigheden onduidelijk blijven.
7. Hoewel de Commissie de aanvraag van eiser gelet op het voorgaande al kon afwijzen, overweegt de rechtbank ten overvloede dat de Commissie ook terecht heeft geconcludeerd dat ten tijde van het bestreden besluit niet was gebleken dat er sprake is van ernstig letsel als bedoeld in artikel 3 van de Wsg. Eiser heeft bij de aanvraag geen objectieve informatie van een behandelaar verstrekt, zodat de Commissie ten tijde van het bestreden besluit niet heeft kunnen vaststellen of eiser ernstig psychisch letsel heeft opgelopen. Eiser heeft pas in beroep informatie van een GZ-psycholoog overgelegd, zodat de Commissie daarvan niet eerder kennis heeft kunnen nemen en dit niet is betrokken bij het bestreden besluit.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de Commissie in redelijkheid de aanvraag van eiser om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven kon afwijzen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 26 mei 2025 door mr. S.C.S. van Bree, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A. de Kraker, griffier, en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.