ECLI:NL:RBZWB:2025:3253

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
23/3641 en 23/3642 HUUR
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van huur- en zorgtoeslag door de Dienst Toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 22 mei 2025, zijn de beroepen van eiser tegen de besluiten van de Dienst Toeslagen over de herziening en terugvordering van huur- en zorgtoeslag voor de jaren 2019 en 2020 aan de orde. Eiser, geboren in 1951 en woonachtig in [plaats 2], heeft in beroep aangevoerd dat hij ten onrechte teveel ontvangen toeslagen moet terugbetalen. De rechtbank heeft de beroepen op 18 oktober 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn partner, evenals vertegenwoordigers van de Dienst Toeslagen, aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om de Dienst Toeslagen de gelegenheid te geven de hoogte van de heffingsrente te herberekenen. Op 25 februari 2025 is het onderzoek gesloten.

De rechtbank oordeelt dat de Dienst Toeslagen in strijd met de hoorplicht heeft gehandeld, omdat eiser niet is gehoord op een hoorzitting, terwijl hij dit wel had gewild. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten van 9 juni 2023, maar laat de rechtsgevolgen in stand wat betreft de herziening van het recht op huur- en zorgtoeslag. De rechtbank herroept de besluiten van 1 april 2023, voor zover het de terugvordering betreft, en stelt de hoogte van het terug te betalen bedrag vast. Eiser moet een bedrag van € 2.988,- aan huurtoeslag 2019, € 407,- aan zorgtoeslag 2019, € 991,- aan huurtoeslag 2020 en € 392,- aan zorgtoeslag 2020 terugbetalen. De rechtbank bepaalt dat de Dienst Toeslagen het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 23/3641en BRE 23/3642

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser,

en

Dienst Toeslagen (voorheen: Belastingdienst/Toeslagen), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de besluiten van 9 juni 2023 (de bestreden besluiten) van de Dienst Toeslagen over de herziening en terugvordering van huur- en zorgtoeslag over de jaren 2019 en 2020.
1.1
De Dienst Toeslagen heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.2
De rechtbank heeft de beroepen op 18 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn partner [persoon 1] en namens de Dienst Toeslagen [persoon 2] en [persoon 3] .
1.3
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de Dienst Toeslagen nader onderzoek te laten verrichten naar de hoogte van de gevorderde rente. Op 24 oktober 2024 heeft Dienst Toeslagen een nieuwe berekening van de heffingsrente overgelegd. Eiser heeft daar op 11 november 2024 op gereageerd.
1.4
Nadat geen van de partijen, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft aangegeven op een nadere zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek op 25 februari 2025 gesloten. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is geboren op [datum] 1951. Samen met zijn toeslagpartner [persoon 1] ( [persoon 1] ) woont hij in een huurwoning in [plaats 2] .
Berekeningsjaar 2019 (zaaknummer BRE 23/3641)
2.1
Op 26 september 2018 heeft de Dienst Toeslagen het toetsingsinkomen van eiser voor 2019 geschat op € 7.549. De Dienst Toeslagen heeft op diezelfde datum het toetsingsinkomen van [persoon 1] over 2019 geschat op € 21.239.
2.2
Met het besluit van 27 december 2018 heeft de Dienst Toeslagen aan eiser een voorschot huurtoeslag en zorgtoeslag voor het jaar 2019 verleend. Aan huurtoeslag is een voorschot van € 2.914 toegekend en aan zorgtoeslag een voorschot van € 1.254. Daarbij is de Dienst Toeslagen uitgegaan van een gezamenlijk geschat inkomen van € 28.788.
2.3
Op 4 november 2020 heeft de Dienst Toeslagen een melding van de Basisregistratie Inkomen (BRI) ontvangen dat [persoon 1] een verzamelinkomen van € 21.039 heeft over het berekeningsjaar 2019.
2.4
Eiser heeft op 24 december 2020 zijn geschatte inkomen over het jaar 2019 gewijzigd naar € 10.683. Direct daarna heeft eiser zijn geschatte inkomen nog een aantal keer gewijzigd naar uiteindelijk € 7.896.
2.5
De Dienst Toeslagen heeft op 12 mei 2021 bericht ontvangen van de BRI dat het verzamelinkomen van eiser over 2019 definitief is vastgesteld op € 10.683.
2.6
Met het besluit van 1 april 2023 heeft de Dienst Toeslagen eisers recht op huurtoeslag over 2019 definitief vastgesteld op € 0 en het recht op zorgtoeslag over 2019 definitief vastgesteld op € 857. Hierbij is uitgegaan van een gezamenlijk toetsingsinkomen van € 31.722. Daarbij is een bedrag van € 3.205 aan huurtoeslag 2019 en een bedrag van € 436 aan zorgtoeslag 2019 van eiser teruggevorderd. De Dienst Toeslagen heeft het bezwaar van eiser tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Berekeningsjaar 2020 (zaaknummer BRE 23/3642)
3. Op 25 september 2019 heeft de Dienst Toeslagen het toetsingsinkomen van eiser over 2020 geschat op € 7.746. De Dienst Toeslagen heeft het toetsingsinkomen van [persoon 1] over 2020 geschat op € 21.759.
3.1
Met het besluit van 27 december 2019 is aan eiser een voorschot huurtoeslag en zorgtoeslag 2020 verleend. Aan voorschot huurtoeslag is € 2.989 en aan voorschot zorgtoeslag is € 1.303 toegekend. Daarbij is uitgegaan van een gezamenlijk geschat inkomen van € 29.505.
3.2
Op 24 december 2020 heeft eiser zijn geschatte inkomen over 2020 gewijzigd naar € 10.683. Vervolgens heeft eiser dit inkomen een aantal keer veranderd naar uiteindelijk € 7.896.
3.3
Met het besluit van 6 februari 2021 heeft de Dienst Toeslagen eisers recht op huur- en zorgtoeslag over 2020 herzien. Het voorschot huurtoeslag is herzien naar een bedrag van € 2.940 en het voorschot zorgtoeslag is herzien naar een bedrag van € 1.282. Daarbij is de Dienst Toeslagen uitgegaan van een gezamenlijk toetsingsinkomen van € 29.655.
3.4
Op 19 februari 2021 heeft eiser het geschatte inkomen van [persoon 1] over 2020 gewijzigd in € 21.354.
3.5
Met het besluit van 13 maart 2021 heeft de Dienst Toeslagen het voorschot huur- en zorgtoeslag van eiser over het jaar 2020 herzien. Daarbij is het voorschot huurtoeslag op € 3.013 bepaald en het voorschot zorgtoeslag op € 1.313. Daarbij is rekening gehouden met een gezamenlijk geschat inkomen van € 29.430.
3.6
Op 16 juni 2021 heeft de Dienst Toeslagen bericht ontvangen van de BRI dat het verzamelinkomen van eiser over 2020 is vastgesteld op € 10.986 en dat van [persoon 1] op € 21.334.
3.7
Met het besluit van 1 april 2023 heeft de Dienst Toeslagen eisers recht op huurtoeslag over 2020 definitief vastgesteld op € 2.022 en het recht op zorgtoeslag over 2020 definitief bepaald op € 921. Daarbij is rekening gehouden met een gezamenlijk inkomen van € 32.320. Ook is een bedrag van € 1.060 aan huurtoeslag over 2020 en een bedrag van € 419 aan zorgtoeslag over 2020 teruggevorderd. De Dienst Toeslagen heeft het bezwaar van eiser tegen dit besluit ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de herziening van eisers recht op huur- en zorgtoeslag over de jaren 2019 en 2020 en de terugvordering van aan eiser betaalde voorschotten aan huur- en zorgtoeslag over de jaren 2019 en 2020. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Beroepsgronden
5. Eiser heeft, kort samengevat, aangevoerd dat de Dienst Toeslagen ten onrechte heeft bepaald dat hij de over de jaren 2019 en 2020 teveel ontvangen toeslagen moet terugbetalen. Eiser verwijt de Dienst Toeslagen dat sinds 2017 zijn inkomen uit een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) niet automatisch is aangepast, waardoor hij buiten zijn schuld in de financiële problemen is geraakt. Als gevolg van de terugvorderingen heeft eiser een veel lager inkomen. Tot slot stelt eiser dat het in de ene zaak gevoerde telefoongesprek geen hoorzitting was en dat hij in de andere zaak niet heeft afgezien van een hoorzitting.
Wettelijk kader
6. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen gegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Hoorzitting
8. De beroepsgrond van eiser, dat de Dienst Toeslagen hem ten onrechte in de bezwaarfase niet in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord, slaagt. De Dienst Toeslagen heeft ter zitting verklaard dat sprake is van een kennelijke verschrijving in het bestreden besluit, waar staat dat eiser heeft afgezien van het recht om te worden gehoord. Ook heeft de Dienst Toeslagen ter zitting erkend dat eiser zich overvallen gevoeld kan hebben door het telefoongesprek op 26 mei 2023 en dat hem niet duidelijk kan zijn geweest dat sprake was van een telefonische hoorzitting. De Dienst Toeslagen heeft zich daarom bereid verklaard het griffierecht aan eiser te vergoeden.
8.1
De rechtbank is van oordeel dat de Dienst Toeslagen in strijd met de hoorplicht heeft gehandeld, nu eiser niet is gehoord op een hoorzitting, terwijl hij dit wel had gewild. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen hierna onder 10.3 wordt overwogen, geen aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank zal bezien of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien.
Herziening
9. De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur voor de inkomstenbelasting (de Belastingdienst) en de Dienst Toeslagen twee verschillende bestuursorganen zijn, die los van elkaar staan en hun eigen bevoegdheden hebben. De inspecteur voor de inkomstenbelasting is bevoegd het verzamelinkomen en het vermogen vast te stellen. De Dienst Toeslagen is bevoegd de inkomensafhankelijke regelingen uit te voeren.
9.1
De Dienst Toeslagen moet bij de berekening van het definitieve recht op huur- en zorgtoeslag van de door de inspecteur vastgestelde bedragen uitgaan. Eiser heeft de door de inspecteur over de jaren 2019 en 2020 vastgestelde verzamelinkomens niet betwist. Op grond van die bedragen geldt dat eiser geen recht heeft op huurtoeslag over het jaar 2019 en recht heeft op een bedrag van € 857 aan zorgtoeslag over het jaar 2019. Voor het jaar 2020 geldt dat eiser recht heeft op een bedrag van € 2.022 aan huurtoeslag en een bedrag van € 921 aan zorgtoeslag.
9.2
De rechtbank wijst erop dat gegevens die bij de inspecteur bekend zijn, niet direct ook bij de Dienst Toeslagen bekend zijn. Uit de gedingstukken blijkt dat de Dienst Toeslagen pas in 2021 een signaal van de inspecteur heeft ontvangen over de definitieve hoogte van het verzamelinkomen van eiser en [persoon 1] in de jaren 2019 en 2020. De rechtbank is niet gebleken dat de Dienst Toeslagen al eerder bekend was met deze bedragen.
9.3
Anders dan eiser stelt, is de Dienst Toeslagen ook niet gehouden om na te gaan of een ontvanger van toeslagen, die de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt, een AOW-uitkering ontvangt en naar welke hoogte. Het bij toeslagen gehanteerde systeem van voorschotten houdt in dat bij toekenning van een voorschot slechts marginaal wordt getoetst. Het is een bewuste keuze van de wetgever geweest om het recht op toeslag niet vooraf uitgebreid te controleren, maar om dit achteraf te doen. [1] Op de Dienst Toeslagen rust dan ook geen onderzoeksplicht voorafgaand aan het verlenen van voorschotten. Bij het toekennen van een voorschot is de Dienst Toeslagen daarom niet gehouden om de verstrekte gegevens op juistheid te controleren.
9.4
Het is aan de ontvanger van toeslagen zelf om het geschatte toetsingsinkomen in de voorschotberekening te controleren en indien nodig te wijzigen. Op grond van de wet is eiser daartoe verplicht. [2] In elke beschikking waarbij aan eiser een voorschot is verleend, is eiser gewezen op deze verplichting. In de toelichting bij een voorschotbeschikking staat immers vermeld “
Kijk of alles klopt” met daarbij een uitleg op welke wijze een aanpassing van gegevens kan worden doorgegeven aan de Dienst Toeslagen. Dat eiser dit heeft nagelaten, dient naar het oordeel van de rechtbank voor zijn rekening en risico te komen. In dit verband wijst de rechtbank eiser er nog op dat naar vaste rechtspraak [3] aan het verlenen van een voorschot niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat.
9.5
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de Dienst Toeslagen terecht het recht op huurtoeslag en zorgtoeslag over de jaren 2019 en 2020 heeft herzien.
Terugvordering
10. Gelet op de herziening van het recht op huurtoeslag en zorgtoeslag heeft eiser over de jaren 2019 en 2020 teveel voorschotten ontvangen. Dit leidt tot een terugvordering. De rechtbank zal eerst beoordelen of de Dienst Toeslagen de hoogte van de terug te vorderen bedragen juist heeft vastgesteld.
10.1
In het bestreden besluit worden de volgende bedragen van eiser teruggevorderd:
- Huurtoeslag 2019: € 2.914 en € 291 rente;
- Zorgtoeslag 2019: € 397 en € 39 rente;
- Huurtoeslag 2020: € 991 en € 69 rente;
- Zorgtoeslag 2020: € 392 en € 27 rente.
10.2
Na de schorsing ter zitting heeft de Dienst Toeslagen een nader standpunt ingenomen over de gevorderde heffingsrente. Omdat de Dienst Toeslagen niet binnen de in artikel 19 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) opgenomen termijn de definitieve berekeningen van eisers recht op toeslagen heeft vastgesteld, heeft de Dienst Toeslagen bepaald dat de heffingsrente moet worden verlaagd tot de volgende bedragen:
- Huurtoeslag 2019: € 74;
- Zorgtoeslag 2019: € 10;
- Huurtoeslag 2020: € 0;
- Zorgtoeslag 2020: € 0.
10.3
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de hoogte van de door eiser terug te betalen bedragen onjuist is vastgesteld in de bestreden besluiten, voor zover het de hoogte van de gevorderde heffingsrente betreft. Voor wat betreft de hoofdsommen zijn de terugvorderingsbedragen wel juist vastgesteld in de bestreden besluiten. Ook de gewijzigde berekening van de heffingsrente kan de rechtbank volgen.
10.4
Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of de teveel ontvangen bedragen aan huur- en zorgtoeslag over 2019 en 2020 (geheel) door de Dienst Toeslagen van eiser kunnen worden teruggevorderd.
10.5
In artikel 26, eerste lid, van de Awir is bepaald dat de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd is, als een herziening van een tegemoetkoming of voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag. Als de nadelige gevolgen voor de belanghebbende van een volledige terugvordering van het bedrag onevenredig zijn in verhouding tot de met die volledige terugvordering te dienen doelen, kan de Dienst Toeslagen op grond van artikel 26, tweede lid, van de Awir, bij het vaststellen van de beschikking tot terugvordering een lager bedrag terugvorderen.
10.6
De staatssecretaris van Financiën heeft in het Verzamelbesluit Toeslagen van 1 juli 2022 beleid over de terugvordering van toeslagen vastgesteld. Hierin is opgenomen dat alleen bijzondere omstandigheden zich verzetten tegen gehele terugvordering. Als dergelijke omstandigheden zich voordoen en de gehele terugvordering onevenredig is, kan de Dienst Toeslagen afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering matigen.
10.7
In het Verzamelbesluit Toeslagen zijn voorbeelden van bijzondere omstandigheden opgenomen. Daarbij is uitdrukkelijk vermeld dat van bijzondere omstandigheden geen sprake is als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijk over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend. Uitgangspunt is dat dit op zichzelf niet tot een matiging van de terugvordering leidt. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval kan er bij de aanwezigheid van aanvullende omstandigheden, die – op zichzelf of in samenhang – wel zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden, na een belangenafweging toch reden zijn de terugvordering te matigen. Daarbij is van belang dat de financiële situatie of financiële problemen in het algemeen niet leiden tot een matiging van de terugvordering. Voor deze situatie bestaat de mogelijkheid tot het treffen van een persoonlijke betalingsregeling.
10.8
De rechtbank is van oordeel dat de door eiser aangedragen omstandigheden geen reden voor de Dienst Toeslagen hoefden te vormen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, nu de terugvordering het gevolg is van een hoger toetsingsinkomen dan aanvankelijk was ingeschat en van overige bijzondere omstandigheden niet is gebleken. De rechtbank kan begrijpen dat, zoals eiser heeft aangevoerd, terugbetaling lastig is, maar dit acht de rechtbank geen bijzondere omstandigheid zoals hiervoor bedoeld. In dit verband wijst de rechtbank eiser op de mogelijkheid om een persoonlijke betalingsregeling aan te vragen bij de Dienst Toeslagen.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten, maar laat de rechtsgevolgen in stand wat betreft de herziening van het recht op huurtoeslag en zorgtoeslag over de jaren 2019 en 2020.
11.1
De rechtbank ziet aanleiding wat betreft de terugvordering zelf in de zaak te voorzien. Eiser heeft in beroep zowel mondeling als schriftelijk zijn standpunt over de terugvordering en het terug te betalen bedrag naar voren kunnen brengen. De rechtbank heeft onder 10.8 al overwogen dat de Dienst Toeslagen het teveel ontvangen bedrag van eiser kan terugvorderen. De rechtbank voorziet wat betreft de terugvordering zelf in de zaak door de besluiten van 1 april 2023, voor zover dat ziet op de hoogte van de terugvordering, te herroepen en de hoogte van dit bedrag zelf vast te stellen op € 2.988,- aan huurtoeslag 2019, € 407,- aan zorgtoeslag 2019, € 991,- aan huurtoeslag 2020 en € 392,- aan zorgtoeslag 2020.
11.2
Dit betekent dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten van kracht blijven, onder wijziging van het door eiser terug te betalen bedrag.
11.3
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de Dienst Toeslagen aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten van 9 juni 2023;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten van 9 juni 2023 in stand blijven, voor zover het de herziening van het recht op huurtoeslag en zorgtoeslag over de jaren 2019 en 2020 betreft;
  • herroept de primaire besluiten van 1 april 2023, voor zover het de terugvordering betreft en bepaalt dat eiser aan de Dienst Toeslagen (terug) moet betalen:
  • Huurtoeslag 2019: € 2.914 en € 74 rente;
  • Zorgtoeslag 2019: € 397 en € 10 rente;
  • Huurtoeslag 2020: € 991 en € 0 rente;
  • Zorgtoeslag 2020: € 392 en € 0 rente.
en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde gedeelten van de bestreden besluiten dat ziet op de hoogte van het terugvorderingsbedrag;
- bepaalt dat de Dienst Toeslagen aan eiser het griffierecht van € 50,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 22 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Artikel 171. Indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en er een relevante wijziging optreedt in de omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming, is de belanghebbende gehouden die wijziging te melden aan de Belastingdienst/Toeslagen.
2. Bij regeling van Onze Minister wordt bepaald welke wijzigingen in omstandigheden aanleiding geven voor een melding en op welke wijze en binnen welke termijn de melding wordt gedaan.
3. Indien de belanghebbende een partner heeft, kan de melding ook door de partner worden gedaan.
(…)
Artikel 19
1. Indien ten name van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner over het berekeningsjaar een aanslag inkomstenbelasting wordt vastgesteld, kent de Dienst Toeslagen de tegemoetkoming met betrekking tot dat berekeningsjaar toe binnen zes maanden na de vaststelling van de laatste in dit kader van belang zijnde aanslag. Indien ten name van de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner over het berekeningsjaar een beschikking ter zake van niet in Nederland belastbaar inkomen wordt vastgesteld, kent de Dienst Toeslagen de tegemoetkoming met betrekking tot dat berekeningsjaar toe binnen acht weken na de vaststelling van de laatste in dit kader van belang zijnde beschikking. De tweede volzin is uitsluitend van toepassing indien de in die volzin genoemde termijn verloopt op een datum die gelegen is na afloop van de in de eerste volzin bedoelde termijn.
2. Indien voor geen van de in het eerste lid bedoelde personen over het berekeningsjaar een aanslag inkomstenbelasting of een beschikking ter zake van niet in Nederland belastbaar inkomen wordt vastgesteld, kent de Dienst Toeslagen de tegemoetkoming met betrekking tot dat berekeningsjaar toe uiterlijk 31 december van het jaar volgend op het berekeningsjaar.
3. De in de vorige leden genoemde termijn wordt verlengd met de tijd die gemoeid is met de verstrekking van de door de Dienst Toeslagen gevraagde gegevens en inlichtingen, bedoeld in de artikelen 18 en 38, die van belang zijn voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming.
4. Indien de tegemoetkoming niet binnen de in de vorige leden genoemde termijn kan worden toegekend, stelt de Dienst Toeslagen de belanghebbende hiervan schriftelijk in kennis onder het noemen van een redelijke termijn waarbinnen toekenning zal plaatsvinden.
Artikel 20
1. Indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven of niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, herziet de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming met inachtneming van die eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging.
2. De herziening geschiedt binnen acht weken na het tijdstip waarop het voor het eerst vastgestelde, voor het eerst bepaalde of gewijzigde inkomensgegeven aan de Belastingdienst/Toeslagen bekend is geworden dan wel de beschikking of uitspraak strekkende tot de in het eerste lid bedoelde vaststelling, bepaling of wijziging onherroepelijk is geworden.
3. Een herziening op grond van dit artikel kan leiden tot een uit te betalen bedrag doch ook tot een terug te vorderen bedrag.

Artikel 26

1. Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
2. Het terug te vorderen bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt volledig door de Belastingdienst/Toeslagen teruggevorderd. Voor zover de nadelige gevolgen voor de belanghebbende van een volledige terugvordering van het bedrag ingevolge het eerste lid onevenredig zijn in verhouding tot de met die volledige terugvordering te dienen doelen, kan de Belastingdienst/Toeslagen bij het vaststellen van de beschikking tot terugvordering een lager bedrag terugvorderen dan het bedrag ingevolge het eerste lid.
3. In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen herziet de Belastingdienst/Toeslagen de onherroepelijk geworden beschikking tot terugvordering in het voordeel van de belanghebbende.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1628.
2.Dit staat in artikel 17 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en artikel 5 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Uitvoeringsregeling). Beide artikelen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:56.