ECLI:NL:RBZWB:2025:3260

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
BRE 24/6835
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 mei 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Breda had op 4 september 2024 een naheffingsaanslag van € 63,15 opgelegd aan de belanghebbende, omdat deze zijn auto had geparkeerd in een zone waar geen parkeerbelasting was voldaan. De belanghebbende had weliswaar een bedrag van € 0,41 betaald voor een andere parkeerzone via een app, maar dit was niet voldoende om de naheffingsaanslag te voorkomen. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet voldoende onderzoek heeft gedaan naar de juiste parkeerzone en dat de verantwoordelijkheid voor het correct invoeren van de zone bij hem ligt. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd, omdat de belanghebbende niet de juiste parkeerzone had geselecteerd en daardoor te weinig belasting had betaald. De rechtbank verklaart het beroep van de belanghebbende ongegrond, wat betekent dat hij geen terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/6835

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 23 september 2024.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 1 mei 2025 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Feiten

2. Op 4 september 2024 omstreeks 13:55 uur stond de (huur)auto van belanghebbende, met [kenteken], geparkeerd in de [straat] te Breda.
2.1.
Tijdens een controle door een scanauto is geconstateerd dat de auto stond geparkeerd in [parkeerzone 1] en dat de daarvoor verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan. Naar aanleiding hiervan is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 63,15, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,50 en € 61,65 aan kosten van de naheffingsaanslag.
2.2.
Belanghebbende heeft parkeerbelasting voldaan gebruikmakend van een softwareapplicatie van een derde (de app). Hij heeft € 0,41 aan parkeerbelasting voldaan voor [parkeerzone 2] voor de periode van 13:47 uur tot 14:09 uur op 4 september 2024.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan hem is opgelegd. Hij heeft wel parkeerbelasting voldaan, maar de auto via de app aangemeld in de verkeerde zone (met [parkeerzone 2]). Dat hij parkeerbelasting heeft voldaan voor de verkeerde zone is volgens belanghebbende te wijten aan de onduidelijke situatie ter plekke. De dichtstbijzijnde parkeerpaal met [parkeerzone 1] stond circa 120 meter van de auto, de dichtstbijzijnde parkeerpaal met [parkeerzone 2] stond circa 50 meter van de auto. De [parkeerzone 2] werd door de app ook als dichtstbijzijnde zone aangewezen.
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat op de locatie waar de auto geparkeerd stond tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd en partijen zijn het er ook over eens dat feitelijke sprake is geweest van parkeren. Dat belanghebbende zich via de app voor de verkeerde parkeerzone heeft aangemeld en dat hij voor deze (onjuiste) parkeerzone feitelijk wel parkeerbelasting heeft voldaan is ten slotte evenmin in geschil.
3.3.
De rechtbank stelt voorop dat op een parkeerder een onderzoeksplicht rust als hij gebruik wenst te maken van de parkeergelegenheden van de gemeente. Het is dus aan de parkeerder om zich (vooraf) op de hoogte te stellen van het parkeerregime dat op de parkeerlocatie van toepassing is. Deze onderzoeksplicht is ook van toepassing indien gebruik wordt gemaakt van een app. [1] Voor een dergelijk geval rust op de parkeerder de verplichting om de ter plaatse beschikbare informatie over zone-codes (bebording) te combineren met de informatie in de app. De bebording is leidend als het gaat om de zone-codes, niet de informatie in de app. Bovendien is eerder beslist dat het foutief invoeren van een parkeerzone in een parkeerapp voor rekening en risico van een belanghebbende komt. [2]
3.4.
De rechtbank stelt vast dat de parkeerbelasting voor de parkeerzone waar belanghebbende geparkeerd stond (met [parkeerzone 1]) hoger is dan de parkeerbelasting voor de parkeerzone die belanghebbende in de app heeft ingevoerd (met [parkeerzone 2]). In de [parkeerzone 1] geldt namelijk voor het eerste uur een hoger tarief. Belanghebbende heeft dus te weinig parkeerbelasting betaald. De rechtbank is van oordeel dat dit voor risico van belanghebbende moet blijven. Het lag namelijk op de weg van belanghebbende om te onderzoeken binnen welke parkeerzone hij parkeerde. Belanghebbende heeft dit niet of onvoldoende gedaan en daardoor de verkeerde parkeerzone geselecteerd. De omstandigheid dat de parkeerpaal met [parkeerzone 2] dichter bij de auto stond brengt hier geen verandering in. Het gaat er immers om welke parkeerzone van toepassing is voor de plaats waar de auto is geparkeerd.
3.5.
Ook de omstandigheid dát is betaald maakt het voorgaande niet anders. De Gemeentewet biedt de gemeente de mogelijkheid tot het heffen van parkeerbelasting. Op de gemeente rust geen plicht om betalingen te verrekenen en de Gemeentewet biedt geen ruimte om op grond van redelijkheid en billijkheid de naheffing achterwege te laten.
3.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende opgelegd.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 27 mei 2025, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 21 juni 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2248.
2.Vgl. Gerechtshof Den Haag 6 juli 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BN1209.