ECLI:NL:RBZWB:2025:3268

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
231666323
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Diefstal met geweld van medicinale cannabis met medeplegen

Op 27 mei 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die samen met anderen betrokken was bij een gewelddadige diefstal van medicinale cannabis. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, hoewel niet de feitelijke uitvoerder, een belangrijke rol had gespeeld in de voorbereiding en uitvoering van de overval. De verdachte had de opdracht gegeven voor de overval uit wraak op het slachtoffer. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bewezen op basis van verklaringen van medeverdachten en andere bewijsmiddelen, waaronder Snapchat-berichten. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 177 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 140 uur. Daarnaast werd de verdachte aansprakelijk gesteld voor schadevergoeding aan het slachtoffer, die een vordering had ingediend voor materiële en immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade, maar verklaarde de benadeelde partij voor een deel van de vordering niet-ontvankelijk. De uitspraak benadrukt de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer, evenals de rol van de verdachte in de voorbereiding van de overval.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-316663-23
vonnis van de meervoudige kamer van 27 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsman mr. R.T.A.G. Keller, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 13 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. C.M.J.M. van Buul, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting is ook de vordering van de benadeelde partij behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen met geweld medicinale cannabis heeft gestolen van [slachtoffer] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de aangifte en de (tweede) verklaring van [medeverdachte 1] bij de politie. De verklaring van verdachte dat hij er niets mee te maken had, acht de officier van justitie ongeloofwaardig. De rol van verdachte bij het bedenken en de uitvoering van het plan is dermate groot en van cruciaal belang dat gesproken kan worden van medeplegen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat verdachte als medepleger verantwoordelijk kan worden gehouden voor de diefstal met geweld. Door verdachte wordt enige betrokkenheid ontkend. Verdachte dient dan ook van het feit te worden vrijgesproken. Daarbij stelt de verdediging zich op het standpunt dat de (tweede) verklaring van [medeverdachte 1] bij de politie niet voor het bewijs kan worden gebezigd op grond van de Vidgen-jurisprudentie. De verdediging heeft immers geen effectieve mogelijkheid gehad om [medeverdachte 1] te ondervragen, doordat hij bij het verhoor bij de rechter-commissaris een beroep deed op zijn verschoningsrecht. Deze verklaring van [medeverdachte 1] vormt de facto het ‘sole and decisive evidence’ om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Ander concreet bewijs is er feitelijk niet. Voor zover hier door de rechtbank anders over wordt gedacht, meent de verdediging dat de verklaring van [medeverdachte 1] als onbetrouwbaar dient te worden aangemerkt en dient te worden uitgesloten van het bewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat aangever [slachtoffer] in de avond van 2 augustus 2023 is beroofd van zijn medicinale cannabis. Hij was die avond in zijn woning, toen er werd aangebeld. Er stond een pizzabezorger met een doos met pizza aan de deur, terwijl aangever geen pizza had besteld. Nadat aangever de deur had geopend, werd hij vrijwel meteen belaagd door twee personen met bivakmutsen op en werd hij meerdere keren geslagen. In de gang van de woning is een worsteling ontstaan tussen aangever en persoon 1. In de tussentijd rende persoon 2 de woonkamer in, liep gericht op de zich in de woonkamer bevindende ton met medicinale cannabis af en nam die mee. Nadat de twee personen de woning waren ontvlucht, met de ton met medicinale cannabis, is er op straat nog een worsteling ontstaan. Persoon 1 is gestruikeld, waardoor aangever hem kon vastpakken. Aangever was steeds in gevecht met persoon 1. Persoon 2 is terug komen rennen om persoon 1 te helpen en heeft de ton laten vallen, waardoor een deel van de medicinale cannabis op de grond is beland. Het is persoon 2 gelukt om persoon 1 te ontzetten, waarna persoon 2 de gevallen ton weer heeft opgepakt en samen met persoon 1 is weggerend. Aangever is nog achter de personen aan gegaan en uiteindelijk zag hij persoon 1 achter een busje verstopt zitten. Nadat aangever persoon 1 nogmaals had aangesproken rende hij weer weg, recht in de handen van de politie die inmiddels ter plaatse was gekomen. Bij terugkomst in de woning van aangever bleek dat er door de politie een mes was gevonden in de hal van de woning.
Persoon 1 die op heterdaad is aangehouden, is medeverdachte [medeverdachte 2] en uit later onderzoek blijkt [medeverdachte 1] persoon 2 te zijn. Onder [medeverdachte 2] werd een iPhone in beslag genomen. Uit de veiliggestelde gegevens bleek dat hij op 1 augustus 2023 via Snapchat contact had met [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] stuurde onder meer naar [medeverdachte 1] een afbeelding met een reisadvies van [station] naar [adres 2] te [plaats 1]. [adres 2] is op ongeveer 450 meter afstand van de plek van de overval en ligt ook in de buurt van de woning van verdachte. In het Snapchatcontact tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gaat het over een rolbespreking en over een 'belly' die [medeverdachte 1] al om zijn nek heeft. Tevens had [medeverdachte 2] op 1 augustus 2023 via Snapchat contact met verdachte. Uit dit gesprek bleek dat verdachte twee buskaartjes had besteld, bestemd voor en op naam van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
Nadat [medeverdachte 1] was aangehouden heeft hij verklaard dat hij op 1 en 2 augustus 2023 samen was met [medeverdachte 2] en verdachte. [medeverdachte 1] bekent het ten laste gelegde feit met een ander te hebben gepleegd en verklaart dat verdachte de opdrachtgever was. Verdachte wilde wraak nemen op het slachtoffer. In de nacht van 1 op 2 augustus 2023 heeft [medeverdachte 1] met [medeverdachte 2] bij verdachte thuis geslapen. Verdachte heeft met de telefoon van [medeverdachte 1] de pizza besteld. Voordat ze vertrokken, kreeg [medeverdachte 2] van verdachte een mes, voor als het uit de hand zou lopen. [medeverdachte 2] zou iemand wegdrukken, [medeverdachte 1] moest naar binnen rennen en de ton met drugs pakken en daarna wegrennen naar een ‘safe punt’, waar verdachte naartoe zou komen. Na de overval belde verdachte naar [medeverdachte 1] om te vragen of het was gelukt. Later op die avond heeft [medeverdachte 1] de buit, de ton met cannabis, bij het safe punt overgedragen aan verdachte.
Overwegingen met betrekking tot het gebruik voor het bewijs van de verklaring van [medeverdachte 1]
heeft bij de politie tijdens zijn tweede verhoor een uitgebreide verklaring afgelegd, welke verklaring belastend is voor hemzelf en de andere verdachten. [medeverdachte 1] is op verzoek van de verdediging gehoord bij de rechter-commissaris, waarbij hij ten aanzien van alle vragen, ook de vraag of hij bij de politie naar waarheid heeft verklaard, een beroep heeft gedaan op het verschoningsrecht. De rechtbank stelt daarmee vast dat de verdediging geen gebruik heeft kunnen maken van een adequate en effectieve ondervragingsgelegenheid om de verklaring van [medeverdachte 1] te toetsen.
Volgens de jurisprudentie van het EHRM en de Hoge Raad is het gebruik voor het bewijs van een ambtsedig proces-verbaal van de politie, voor zover inhoudende een door enig persoon in het opsporingsonderzoek afgelegde, voor de verdachte belastende verklaring, niet zonder meer ongeoorloofd in het licht van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en, in het bijzonder, niet onverenigbaar met artikel 6, eerste lid en derde lid, aanhef en onder d, van het EVRM. Van die ongeoorloofdheid is in elk geval geen sprake wanneer de verdachte weliswaar niet in enig stadium van het geding de gelegenheid heeft gehad om een dergelijke verklaring op haar betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door de persoon die de verklaring heeft afgelegd als getuige te (doen) ondervragen, maar die verklaring steun vindt in andere bewijsmiddelen, in die zin dat de betrokkenheid van de verdachte bij het hem tenlastegelegde feit wordt bevestigd door ander bewijsmateriaal. Dit steunbewijs zal dan betrekking moeten hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist.
Sole or decisive?
De vraag die beantwoord moet worden, is of de verklaring van [medeverdachte 1] als “sole or decisive” bewijs dient te worden beschouwd. Voor de beoordeling hiervan is van doorslaggevend belang in hoeverre de verklaring van [medeverdachte 1] steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dat steunbewijs moet, zo volgt uit voornoemde jurisprudentie, betrekking hebben op die onderdelen van de hem belastende verklaring die de verdachte betwist. In het geval van verdachte bij het ten laste gelegde feit: dat hij als één van de drie personen betrokken is geweest bij de woningoverval. Of dat steunbewijs aanwezig is, wordt mede bepaald door het gewicht van het steunbewijs in het licht van de bewijsvoering als geheel.
Naar het oordeel van de rechtbank vindt de (tweede) verklaring van [medeverdachte 1] dat verdachte als één van de drie personen betrokken is geweest bij de woningoverval ook voor wat door hem betwiste onderdelen betreft steun in andere bewijsmiddelen. Dit blijkt onder meer uit het Snapchatgesprek van verdachte met [medeverdachte 2] op 1 augustus 2023, waarin wordt gesproken over 'Die [alias] (de rechtbank begrijpt: [alias] , waarmee [medeverdachte 1] wordt bedoeld) moet mee gaan tog', ‘Is hij in?’, ‘Hij zegt s nu shaky allemaal’, ‘Heb je geen andere [alias] ?’ en 'Maar fa je wil die ding vnv zette toch?'. De rechtbank kan hieruit niet anders dan opmaken dat dit over de gepande overval gaat, waarvoor [medeverdachte 1] ( [alias] ) op dat moment in de trein van [plaats 2] naar [plaats 1] zat. Ook heeft verdachte verklaard dat hij na de overval werd gebeld door [medeverdachte 1] , terwijl uit de telefoongegevens blijkt dat juist verdachte kort na de overval (tien keer) naar [medeverdachte 1] heeft gebeld.
Hoewel de verklaring van [medeverdachte 1] door de rechtbank van zwaarwegende betekenis wordt geacht, kan niet worden gezegd dat de bewezenverklaring in beslissende mate steunt op die verklaring. De verklaring van [medeverdachte 1] over de betrokkenheid van verdachte kan om die reden dus niet worden aangemerkt als een “sole or decisive” bewijsmiddel.
De rechtbank heeft tot slot geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] . Grote delen van die verklaring - die ook belastend voor [medeverdachte 1] zelf zijn - vinden immers steun in andere bewijsmiddelen.
Bovenstaande maakt dat het gebruiken van de verklaringen van [medeverdachte 1] voor het bewijs niet ongeoorloofd is en niet onverenigbaar is met artikel 6, eerste en derde lid, aanhef en onder d, van het EVRM. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
Betrokkenheid van verdachte
De rechtbank stelt voorop dat vast staat dat verdachte niet één van de twee feitelijke uitvoerders was van de overval. Dat waren [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Van medeplegen kan echter ook sprake zijn als er een materiële en/of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht door verdachte aan het feit is geleverd. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding dan wel afhandeling. De rechtbank overweegt dat deze vorm van medeplegen bewezen kan worden in deze zaak en overweegt daartoe het volgende.
Gelet op de gebruikte bewijsmiddelen heeft verdachte een wezenlijke rol in de voorbereiding en de afhandeling van de overval gehad. Uit de verklaring van [medeverdachte 1] volgt dat verdachte de opdrachtgever was van de overval, omdat hij wraak wilde nemen op aangever. Verdachte heeft over het inzetten van [medeverdachte 1] bij de overval op 1 augustus 2023 contact gehad met [medeverdachte 2] , terwijl [medeverdachte 1] in de trein zat van [plaats 2] naar [plaats 1] . Verdachte heeft op deze avond twee buskaartje gekocht voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] om naar hem te kunnen komen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben die nacht, van 1 op 2 augustus 2023, ook bij verdachte geslapen. Zij hebben samen een plan gemaakt en dat plan is ook uitgevoerd. Verdachte heeft de pizza besteld en een mes gegeven aan [medeverdachte 2] , voor als het fout zou gaan. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben vervolgens de komst van de pizzabezorger afgewacht en na diens aanbellen bij aangever en open doen van de voordeur hem overvallen. Vlak na de overval heeft verdachte [medeverdachte 1] gebeld of het gelukt was. [medeverdachte 1] is toen met de ton met cannabis naar het safe punt gegaan en heeft de buit afgegeven aan verdachte. Verdachte heeft vervolgens het treinkaartje voor [medeverdachte 1] terug naar huis betaald en hem hiervan een tikkie gestuurd. De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte een organiserende en sturende rol heeft gespeeld in de voorbereiding en afwikkeling van de overval. De rechtbank is daarom van oordeel dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de drie daders en dat verdachte een bijdrage van zodanig gewicht heeft geleverd dat sprake is van medeplegen van de overval. De rechtbank acht daarom het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 2 augustus 2023 te [plaats 1] tezamen en in vereniging met anderen, medicinale cannabis die aan [slachtoffer] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- gemaskerd (met bivakmutsen) naar de woning gelegen aan de [adres 3] te gaan en
- gemaskerd (met bivakmutsen) de woning binnen te dringen en
- die [slachtoffer] naar de grond te brengen en
- meermalen (met kracht) te slaan op het gezicht en hoofd en rug van die [slachtoffer] en
- meermalen, (met kracht) te schoppen tegen het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl die [slachtoffer] op de grond lag.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 177 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaar, en daarnaast een werkstraf van 180 uur.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van het delict
Op 2 augustus 2023 heeft verdachte zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld van medicinale cannabis uit een woning. Verdachte heeft als medepleger een grote rol gespeeld in de voorbereiding en de afwikkeling van de overval. Zijn mededaders zijn op 2 augustus 2023 met bivakmutsen op naar de woning van aangever gegaan. Zij zijn met een list de woning binnen gedrongen en hebben de medicinale cannabis van aangever weggenomen, waarbij fors geweld is toegepast. Verdachte heeft met zijn handelen een coördinerende en aansturende rol gehad in de voorbereiding van de overval.
Bij deze overval heeft [slachtoffer] lichamelijk letsel opgelopen: een luxatie in zijn rechter sleutelbeen, een blauw oog en blauwe plekken en schaafwonden over zijn gehele lichaam. Hij voelt veel frustratie dat hem dit is overkomen en hij voelt zich machteloos. Als gevolg van de overval heeft hij slaapproblemen en angstgevoelens ontwikkeld. Hij heeft geen veilig gevoel meer in zijn eigen woning.
Verdachte heeft met zijn handelen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever en diens gevoel van veiligheid in zijn eigen woning. Hij heeft bij het plegen van het feit kennelijk alleen aan zijn eigen gewin gedacht en er niet over nagedacht dat hij daarmee het slachtoffer leed en schade zou kunnen toebrengen. In dit kader wordt aan verdachte ook ernstig toegerekend dat hij aan [medeverdachte 2] een mes heeft meegeven, met de kennelijke bedoeling om dat, indien nodig, te gebruiken tegen de aangever. Bovendien leiden overvallen tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. Dat verdachte zelf geen feitelijke uitvoerder is geweest van de overval doet aan de ernst van het bewezenverklaarde niets af.
De rechtbank rekent verdachte dit alles aan.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte
Justitiële documentatie
Uit het uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij in het verleden niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Wel is in 2021 een geldboete opgelegd voor een verkeersovertreding.
Raad voor de kinderbescherming
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 15 april 2025 en de mondelinge toelichting daarop ter zitting door de heer [persoon 1] . Verdachte heeft zich goed gehouden aan de schorsingsvoorwaarden. Hij heeft de afspraken omtrent het huisarrest en de contacten met de jeugdreclassering goed nageleefd. Verdachte ontwikkelt zich positief en richt zich op zijn toekomst: hij heeft een baan, een vaste relatie en een positieve vrijetijdsbesteding en vriendenkeuze. Doordat verdachte een ontkennende verdachte is, is het voor de Raad moeilijk om een inschatting te maken van zijn morele ontwikkeling.
De Raad vraagt zich af of een onvoorwaardelijke straf pedagogisch nog meerwaarde heeft gezien het feit dat het delict al lange tijd geleden heeft plaatsgevonden, verdachte sindsdien niet meer in aanraking is geweest met de politie en hij een positieve ontwikkeling heeft laten zien. Anderzijds is de Raad van mening dat verdachte, indien hij schuldig wordt bevonden, verantwoordelijkheid moet nemen voor zijn delictgedrag en dient te ervaren dat geweld nooit geaccepteerd zal worden. Het voortzetten van het toezicht door de jeugdreclassering vindt de Raad niet meer nodig. Verdachte heeft laten zien dat hij zijn leven op orde heeft en dat hij voldoende steun ervaart van de mensen om hem heen.
Vanwege de zwaarte van het feit adviseert de Raad aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Jeugdreclassering
Namens de jeugdreclassering is ter zitting door mevrouw [persoon 2] naar voren gebracht dat verdachte zich goed heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden. De moeder van verdachte is erg betrokken. In het begin was er sprake van strenge schorsingsvoorwaarden, die door verdachte en zijn moeder erg serieus werden genomen. Gedurende de schorsing zijn de vrijheden van verdachte steeds verder uitgebreid. Verdachte is serieus met zijn toekomst bezig en werkt veel. Het overlijden van zijn vader in 2024 is erg zwaar geweest, maar hij zoekt steun als het nodig is. [persoon 2] ziet geen meerwaarde in het voortzetten van de begeleiding door de jeugdreclassering. Wanneer de rechtbank tot een veroordeling komt, maakt dit haar advies niet anders, maar zou zij wel nog een gesprek met verdachte willen hebben, omdat het in de begeleiding nooit is gekomen tot een delictbespreking door de ontkennende houding van verdachte.
De straf
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank laten meewegen dat verdachte veroordeeld wordt voor een ernstig feit, maar ook dat verdachte een nagenoeg blanco strafblad heeft. De rechtbank heeft ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de staftoemeting voor minderjarigen. Daarin is als uitgangspunt vermeld dat voor een woningoverval (vanaf) zes maanden jeugddetentie wordt opgelegd. De rechtbank zal rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank zal dan ook geen onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen die langer duurt dan het voorarrest. Wel zal de rechtbank een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen en daarnaast ook een werkstraf.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, waarvan 177 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaar en daarnaast een onvoorwaardelijke werkstraf van 140 uur, passend en geboden is. Wanneer de werkstraf niet naar behoren wordt verricht, staan daar 70 uren jeugddetentie tegenover. De rechtbank vindt het belangrijk dat verdachte door het verrichten van een werkstraf de directe gevolgen ondervindt van zijn strafbare gedragingen.

7.De benadeelde partij

7.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 4.751,50, waarvan
€ 1.951,50 aan materiële schade en € 2.800,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De materiële schade bestaat uit:
  • Medicinale cannabis € 712,80
  • Telefoon € 250,-
  • Eigen risico € 385,-
  • Behandelingen fysiotherapeut € 160,-
  • Verlies van arbeidsvermogen € 443,70
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering geheel toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2023. Verder heeft zij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak verzoekt de verdediging de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
Medicinale cannabis
De rechtbank is van oordeel dat dit gedeelte van de vordering onvoldoende is onderbouwd. In de vordering wordt uitgegaan van de kosten van medicinale cannabis verkregen via de apotheek. De benadeelde partij heeft tijdens de zitting echter aangegeven dat hij, met toestemming, de cannabis zelf kweekt met stekjes afkomstig van de stichting die in de gemeente Tilburg de verkrijging van de stekjes faciliteert. De daadwerkelijke kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt voor het kweken van de cannabis en de aldus door hem geleden schade, zijn niet bekend. Het levert een onevenredige belasting op van het strafgeding om dit nader uit te zoeken. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit gedeelte van de vordering.
Overige materiële schade
De overige door de benadeelde partij gevorderde materiële schade acht de rechtbank toewijsbaar. Deze schade is voldoende onderbouwd en staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Immateriële schade
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding van immateriële schade acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 1.500,-, gelet op de onderbouwing en de hoogte van schadevergoedingen die in min of meer vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachten, zodat ook sprake is van schade die rechtstreeks is toegebracht door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De schadevergoedingsmaatregel, hoofdelijkheid en de wettelijke rente
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 2 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte op de pleegdatum zal de duur van de gijzeling op 0 dagen worden vastgesteld.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering, voor zover deze zal worden toegewezen, en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen indien en voor zover het bedrag door de mededader(s) is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 177 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 140 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
70 dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 2.738,70, waarvan € 1.238,70 aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2023 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 2,738,70 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. de Jong, voorzitter, mr. C.E.M. Marsé en
mr. W. Toekoen, tevens kinderrechter, rechters, in tegenwoordigheid van I.H.E. van Diepen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 mei 2025.