ECLI:NL:RBZWB:2025:3270

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
C/02/434539 / JE RK 25-743
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de jeugdbescherming

Op 13 mei 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad. De ouders van [minderjarige] zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn zorgen over hun opvoedvaardigheden en de situatie van andere kinderen die zij hebben, die in België verblijven. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende betrokken zijn bij de hulpverlening en dat er een lange hulpverleningsgeschiedenis is met betrekking tot de andere kinderen. De moeder heeft positieve stappen gezet met ondersteuning van een organisatie, maar er zijn nog zorgen over haar capaciteiten als verzorger. De kinderrechter heeft besloten dat ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen en om de ouders te ondersteunen in hun opvoedrol. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/434539 / JE RK 25-743
Datum uitspraak: 13 mei 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,regio Zuidwest Nederland,
locatie Breda,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige] ,geboren op [geboortedag] 2025 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
bijgestaan door mr. C.F.A. Cadot,
[de vader] ,
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats 2] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING,hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 22 april 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 13 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • Een vertegenwoordiger van de Raad;
  • de moeder en haar advocaat;
  • mevrouw [naam] verbonden aan [organisatie] , begeleidster van de moeder;
  • een vertegenwoordigster van de GI.
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij zijn moeder in een moeder/kind huis [organisatie] .

3.Het verzoek

De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de verzoeker

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek is door de Raad schriftelijk en mondeling aanvullend – samengevat – aangevoerd dat de ouders sinds eind 2024/begin 2025 in Nederland verblijven. De vader woont (formeel) bij zijn nieuwe partner in [woonplaats 2] . De moeder woont met [minderjarige] in [woonplaats 1] met ondersteuning vanuit [organisatie] . De ouders hebben samen nog 3 kinderen. Uit informatie, verkregen van de Sociale Dienst Jeugdrechtbank (hierna: SDJ) blijkt dat deze kinderen in België in een jeugdhulpvoorziening verblijven. Nadat er vanaf 3 oktober 2024 geen sprake meer was van contact tussen deze kinderen en de ouders zou er momenteel wel sprake zijn van contact, zij het alleen tussen de vader en de kinderen telkens op woensdag. De moeder heeft nog 5 kinderen uit een andere relatie, waarvan het oudste kind meerderjarig is.
4.2.
In België is sprake van een lange hulpverleningsgeschiedenis deels wegens structurele complexe problematiek, te weten (emotionele) verwaarlozing, sociaal onvermogen, gedragsproblemen en hechtingsstoornissen bij de kinderen en relatieproblematiek. De ouders zijn hierin onvoldoende leerbaar of -willig gebleken. De kinderen kampen daardoor nog steeds met problematiek en zij zijn in een jeugdhulpvoorziening geplaatst. Uit de summiere gegevens, die de Raad op dit moment heeft over de situatie van de in België verblijvende kinderen blijkt in elk geval dat de aldaar ingezette hulpverlening minimaal is en er geen mogelijkheden zijn om die uit te breiden.
4.3.
Op grond van voormelde omstandigheden maakt de Raad zich zorgen over het veilig opgroeien van [minderjarige] . Daarbij speelt tevens een rol dat gedurende de zwangerschap, tot de achtste maand, de moeder geen medische controles heeft laten uitvoeren, omdat daar geen geld voor beschikbaar was. Wel beschouwt de Raad het als positief dat de vader en de moeder in januari 2024 – toen zij dakloos waren en de moeder hoogzwanger was –
zelf om hulp hebben gevraagd. Ook heeft de moeder met de ondersteuning vanuit [organisatie] positieve stappen weten te maken. Gezien wordt dat de moeder zich open stelt voor deze ondersteuning en dat zij adviezen opvolgt. De Raad betreurt het dat de vader zelfstandig geen actie onderneemt om tot contact met [minderjarige] te komen. Wanneer dit niet verandert zal er onduidelijkheid en onzekerheid blijven bestaan over zijn toekomstige rol/positie in het leven van [minderjarige] . Dit is niet in het belang van [minderjarige] , die gelet op zijn leeftijd kwetsbaar en afhankelijk is voor zijn verzorging, het ervaren van geborgenheid en stabiliteit van zijn beide ouders. Er waren aanvankelijk ook zorgen over afhankelijkheid bij de moeder in financieel en overig opzicht van de vader en over het dakloos geraken van de ouders, mogelijk als gevolg van een drank- en gokverslaving van de vader. Echter is gebleken dat de moeder met ondersteuning vanuit [organisatie] veel praktische zaken heeft kunnen regelen en dat van afhankelijkheid van de vader geen sprake meer is. De Raad maakt zich verder zorgen dat kennelijk van directe betrokkenheid van de ouders bij de situatie van de in België verblijvende kinderen, afgezien van een regelmatig contact tussen deze kinderen en de vader, geen sprake is. De ouders laten blijken niet of nauwelijks van de situatie van deze kinderen en van de aldaar ingezette hulpverlening op de hoogte te zijn. Ook lijken zij de ernst van de zorgen over de situatie van deze kinderen en hun problematiek niet als zodanig te (h)erkennen.
4.4.
De Raad acht het in het belang van [minderjarige] aangewezen dat door een neutrale gecertificeerde instelling wordt geobserveerd c.q. onderzocht hoe de moeder de opvoeding en verzorging van [minderjarige] verder vormgeeft en wat er verder nodig is voor [minderjarige] (en de moeder) om hem verder te laten opgroeien bij de moeder. De uitgangspositie is dat de moeder en [minderjarige] voorlopig bij [organisatie] kunnen blijven wonen. Gelet op de zorgen over de andere kinderen dient daarbij intensieve opvoedondersteuning betrokken te zijn. Vanuit [organisatie] is er een mogelijkheid om door te stromen naar een zelfstandig wonen traject. Onderzocht dient te worden of daar stapsgewijs naartoe kan worden gewerkt. Verder dient met de moeder te worden gekeken of zij op termijn zelf kan gaan werken en/of een studie kan gaan volgen. Daarnaast acht de Raad het van belang dat er een IQ-onderzoek afgenomen wordt bij de moeder, zodat er meer zicht komt op hoe zij leert en wat zij qua begeleiding en ondersteuning nodig heeft van de hulpverlening. Voor [minderjarige] is het belangrijk dat moeder en/of de vader met hem naar de afspraken bij het consultatiebureau blijven gaan. Dit zodat zijn ontwikkeling goed in beeld blijft. Indien de moeder, de vader en/of de hulpverlening van mening zijn dat er meer/andere hulpverlening voor [minderjarige] nodig is, dan moet dit met elkaar besproken en ingezet (kunnen) worden. Ten aanzien van de ouders, die beiden het gezag over [minderjarige] uitoefenen, geldt dat het belangrijk is dat zij met elkaar afspraken gaan maken over hoe zij de zaken voor [minderjarige] regelen. Hulpverlening gericht op de ouderdynamiek/oudercommunicatie zou hierbij kunnen helpen. Ook dient de vader meer betrokkenheid te tonen als ouder naar [minderjarige] en dient hij nuchter te zijn tijdens de bezoeken met [minderjarige] .

5.De standpunten

5.1.
Namens de moeder is door haar advocaat naar voren gebracht dat er geen sprake is van een samenwerkingsrelatie of constructief contact tussen de moeder en de jeugdbescherming in België die bij de aldaar verblijvende kinderen betrokken is. De ervaringen van de moeder met deze hulpverlenende instantie hebben ervoor gezorgd dat haar vertrouwen in de hulpverlening ernstig is geschaad. Inmiddels heeft de moeder kunnen vaststellen dat, waar het [minderjarige] betreft, zij nu wel de kans krijgt om te laten zien dat zij in staat is met de tot dusver ingezette hulp en ondersteuning zelfstandig voor hem te zorgen. Wel begrijpt zij de zorgen die er op dit moment zijn rondom de situatie van [minderjarige] . Zij wijst ook in dat verband op de zeer recent geëindigde relatie van haar en de vader en de onduidelijkheid over de toekomstige positie van de vader als ouder/verzorger/opvoeder. Daarom kan zij ook achter het verzoek tot ondertoezichtstelling staan voor de aldus verzochte periode. Ook ziet de moeder in dat er meer duidelijkheid moet komen over de situatie van de in België verblijvende kinderen, waaronder de geboden jeugdhulpverlening en dat zij en de vader nauwer bij dit hulpverleningstraject dienen te worden betrokken. Zij is bereid om daartoe in overleg met haar advocaat te bezien wat daarvoor nodig is. De moeder heeft nog wel enige reserves ten aanzien van een mogelijke deelname door haar aan een
IQ onderzoek, met name omdat zij vreest dat de uitkomst daarvan consequenties zal kunnen hebben voor haar rol als verzorgende ouder van [minderjarige] .
5.2.
Door de begeleidster van de moeder is aanvullend opgemerkt dat het traject van de moeder bij [organisatie] een periode van minimaal een jaar bedraagt en mogelijk langer, afhankelijk van het verloop en resultaat. Ook zal er de komende tijd serieus worden gekeken naar mogelijkheden om tussen de moeder en de in België verblijvende kinderen contact te laten plaats vinden.
5.3.
Namens de GI is verklaard dat, in het geval dat overeenkomstig het verzoek er een ondertoezichtstelling over [minderjarige] wordt uitgesproken, de GI bereid is om de uitvoering daarvan op zich te nemen.

6.De beoordeling

6.1.
Op basis van het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd; en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
6.2.
Op grond van de inhoud van de stukken en de mondelinge behandeling acht de kinderrechter voldaan aan de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling, als hiervóór weergegeven. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt.
6.3.
Er zijn over het verloop van de zorg voor [minderjarige] door de moeder met het daarvoor beschikbare hulptraject op dit moment geen zorgen. Wel is de moeder geadviseerd om alsnog mee te werken aan een IQ onderzoek, bedoeld om vast te stellen of/in hoeverre zij extra hulp nodig heeft en hoe die eruit dient te zien. Ondanks dit gegeven kan/mag in het kader van de beoordeling van dit verzoek er niet aan worden voorbij gegaan dat de ouders samen nog 3 kinderen hebben die, naar wordt aangenomen, in België onder toezicht staan van een gecertificeerde instelling of althans daarmee vergelijkbare jeugdhulpinstantie. Hoewel er daarover op dit moment nog te weinig informatie beschikbaar is volgt ten minste uit het raadsonderzoek dat sprake is van een lange hulpverleningsgeschiedenis wegens structurele complexe problematiek, die ervoor heeft gezorgd dat deze kinderen uiteindelijk uit huis zijn geplaatst. Als niet minder zorgelijk in dat verband ziet de kinderrechter de situatie dat de ouders over het verloop van dit jeugdbeschermingstraject en de hoeveelheid aan daadwerkelijk ingezette hulpverlening niet of nauwelijks op de hoogte zijn en dat in elk geval de moeder niet bij deze hulpverlening is of wordt betrokken en zij op dit moment geen contact heeft met de in België verblijvende kinderen. Verder is bij de Raad uit het gehouden onderzoek de indruk ontstaan dat de zorgen die er over de in België verblijvende kinderen bestaan door beide ouders niet of althans in onvoldoende mate worden onderkend. Er is op dit moment nog te weinig zicht op de capaciteiten van de moeder als verzorger/opvoeder en wat zij daarin verder nog nodig heeft. Een bijkomende zorg over [minderjarige] is dat de relatie van de ouders zeer recent is geëindigd, een verzoening uitgesloten lijkt te zijn en onduidelijk is of/in hoeverre de vader in het toekomstige leven van [minderjarige] een rol zal (kunnen) vervullen.
6.4.
Hulpverlening in het kader van een ondertoezichtstelling is in het belang van [minderjarige] noodzakelijk om te kunnen werken aan de volgende door de Raad gestelde doelen, die zij overneemt:
- [minderjarige] ontwikkelt zich leeftijdsadequaat;
- [minderjarige] wordt sensitief en responsief benaderd door de ouder(s) en wordt voldoende
gestimuleerd in zijn ontwikkeling door de ouder(s);
- [minderjarige] groeit op in een veilige, stabiele en hygiënische opvoedomgeving;
- [minderjarige] heeft een positief en onbelast contact met beide ouders;
- [minderjarige] kan op zijn vader vertrouwen;
- De moeder is (deels) zelfstandig in staat om zaken voor zichzelf (en [minderjarige] ) te
regelen en te zorgen dat [minderjarige] veilig kan opgroeien;
- De ouders kunnen met elkaar communiceren over [minderjarige] en afspraken met elkaar
maken.
6.5.
De kinderrechter verwacht van de GI dat zij de ontwikkeling van [minderjarige] monitoren; onderzoek doen naar de opvoedvaardigheden van de moeder; in dat verband bepalen welke hulpverlening voor haar en [minderjarige] passend is en welke vervolgstap vanuit [organisatie] mogelijk is. De kinderrechter verwacht daarbij dat de GI onderzoekt hoe vader zich verhoudt naar [minderjarige] en welke mogelijkheden er zijn om het contact tussen hem en de moeder over [minderjarige] en tussen hem en [minderjarige] te bevorderen.
6.6.
De kinderrechter zal bij de hierna te geven beslissing [minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar.
6.7.
De kinderrechter verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is
verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 13 mei 2025 tot 13 mei 2026;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven door mr. De Jong, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2025, in aanwezigheid van Baremans als griffier en schriftelijk uitgewerkt op 19 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.