ECLI:NL:RBZWB:2025:3275

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
12-700141-12
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging wegens overschrijding van de redelijke termijn en schending van verdedigingsrechten in een hennep- en witwaszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het telen van hennepplanten, valsheid in geschrift, gewoontewitwassen en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Dit oordeel is gebaseerd op de forse overschrijding van de redelijke termijn van berechting, die meer dan 11 jaar heeft geduurd, en de schending van de verdedigingsrechten van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat het tijdsverloop heeft geleid tot een situatie waarin getuigen niet meer effectief konden worden bevraagd, wat een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM in gevaar heeft gebracht. De rechtbank heeft ook overwogen dat er onvoldoende maatschappelijk belang is bij verdere vervolging, gezien de lange tijd die is verstreken en het feit dat de verdachte al jaren niet meer met justitie in aanraking is gekomen. De rechtbank heeft de zaak beëindigd door de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte, waarbij de omstandigheden van de zaak in onderlinge samenhang zijn bezien.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 12-700141-12
vonnis van de meervoudige kamer van 27 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsman mr. H.M. Dunsbergen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is behandeld op de zitting van 24 april 2025, waarbij de officier van justitie
mr. W.J.W.K Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek is gesloten op 27 mei 2025.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het al dan niet beroepsmatig samen met anderen handelen in dan wel het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten en hennep. Daarnaast zou hij zich schuldig hebben gemaakt aan het meermalen medeplegen van valsheid in geschrift, het medeplegen van gewoontewitwassen dan wel witwassen dan wel schuldwitwassen en het als leider deelnemen aan een criminele organisatie die tot doel heeft het plegen van vermogensdelicten.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging bepleit. Daartoe is het volgende aangevoerd. Zoals eerder ook aangevoerd is er sprake van een enorm tijdsverloop. Daar komt nu bij dat als gevolg van dat tijdsverloop de in 2013 toegewezen getuigen tijdens de verhoren, die pas begin van dit jaar hebben plaatsgevonden, geen antwoord meer konden geven op concrete vragen met betrekking tot het dossier. Sommige getuigen waren niet meer traceerbaar of konden vanwege (mentale) gezondheidsproblemen op dat moment niet worden gehoord. Dit in combinatie met de vormverzuimen in het onderzoek Etenaken I levert een inbreuk op de verdedigingsrechten op waardoor geen sprake meer is van een eerlijk proces in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Dit kan niet meer worden gecompenseerd. Zo is uitsluiting van bewijs niet mogelijk omdat er wegens gebrek aan de getuigenverhoren geen duiding kan worden gegeven aan de stukken in het dossier. Daarbij komt dat er na al die tijd geen sprake meer is van strafwaardigheid en daarmee evenmin van een maatschappelijk belang bij een verdere vervolging. Verwezen wordt naar een drietal uitspraken van de rechtbank Den Haag, het gerechtshof Amsterdam en het gerechtshof Den Bosch met ECLI-nummers 2025:4369 respectievelijk 2025:971 en 2025:521. Ook wordt verwezen naar de eerder toegezonden brief van 18 november 2024.
3.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat hij wel ontvankelijk is in de vervolging en het verweer van de verdediging moet worden verworpen. Daartoe is aangevoerd dat het verloop van de getuigenverhoren een nieuw punt is, maar dat dat onvoldoende is naast het tijdsverloop om tot niet-ontvankelijkheid te komen. De verdediging heeft haar ondervragingsrecht kunnen uitoefenen, maar dit niet bij alle getuigen goed benut. Zo zijn kritische vragen over de rollen en de eigen verklaringen van de getuigen in het dossier niet gesteld. Nu dit wel mogelijk was omdat de uitspraken in Etenaken I onherroepelijk zijn, kunnen het verloop en de resultaten van de getuigenverhoren niet met succes worden aangewend ter onderbouwing van het niet-ontvankelijkheidsverweer.
Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad met ECLI-nummer 2024:1413 dient er volgens de officier van justitie voor de overschrijding van de redelijke termijn van berechting een andere vorm van compensatie plaats te vinden, ook als getuigen door het tijdsverloop niet meer kunnen worden gehoord of zich niets meer kunnen herinneren. Daarbij komt dat de in 2013 toegewezen getuigen volgens de officier van justitie niet ‘sole or decisive’ zijn, hetgeen de rechtbank overigens enkel kan beoordelen na een inhoudelijke behandeling.
Verder is de officier van justitie van mening dat gelet op het standpunt van de rechtbank over de start van het onderzoek Etenaken I in de vonnissen in dat onderzoek, de start van dat onderzoek niet opnieuw kan worden betrokken in de onderzoeken Etenaken II en III.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.3.1
Het procesverloop/feiten en omstandigheden
Naar aanleiding van verklaringen van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] (verdachten in het onderzoek Etenaken I) en [medeverdachte 3] alsmede een tapgesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] (in onderzoek Etenaken I) is het onderzoek Etenaken II opgestart. [verdachte] is in dit onderzoek op 13 maart 2012 aangehouden en in verzekering gesteld. Vanaf dit moment was voor hem dan ook duidelijk dat hij verdachte was in het onderzoek Etenaken II.
Op 9 december 2013 heeft de eerste regiezitting in Etenaken II plaatsgevonden. Op dat moment liep het onderzoek in Etenaken I ook nog. Dat betrof een op 3 maart 2011 jegens meerdere verdachten opgestart onderzoek naar hennepfeiten en witwassen. Door de verdediging is naar aanleiding hiervan in Etenaken II bepleit dat de (door de verdediging gestelde) vormverzuimen bij de start van het onderzoek Etenaken I ook van invloed zijn op de zaken in het onderzoek Etenaken II (en de zaken in het onderzoek Etenaken III) omdat volgens haar in feite sprake was van één onderzoek dat door het Openbaar Ministerie in drie aparte onderzoeken is opgedeeld. Op deze regiezitting heeft de rechtbank beslist op onderzoekswensen. Bij die beslissing zijn onder meer getuigenverzoeken toegewezen, waarvoor de zaak naar de rechter-commissaris is verwezen. Gelet op die beslissing heeft de rechtbank bij die regiezitting het verzoek van de verdediging om aanhouding van het gehele onderzoek Etenaken II in afwachting van de uitkomst in het onderzoek Etenaken I afgewezen. Dit vanwege het feit van algemene bekendheid dat het geheugen van getuigen in de loop der tijd snel afneemt wanneer zij uit eigen wetenschap verklaren.
Verder heeft de rechtbank beslist dat de toegewezen getuigen over de start van het onderzoek in Etenaken I niet zouden worden gehoord in het onderzoek Etenaken II. Wel dienden de desbetreffende getuigenverhoren die al hadden plaatsgevonden en die nog zouden gaan plaatsvinden met betrekking tot de start van het onderzoek Etenaken I ter informatie worden gevoegd in Etenaken II. Tot slot is beslist dat het startproces-verbaal van het onderzoek Etenaken I moest worden gevoegd in het onderzoek Etenaken II. In beginsel zou er, na afronding van de getuigenverhoren, een nieuwe regiezitting worden gepland, waar verdere onderzoekswensen zouden worden besproken, aldus het proces-verbaal van de zitting van 9 december 2013.
Op 17 december 2015 heeft de rechtbank vonnis gewezen in Etenaken I waarbij de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging is verklaard. De officier van justitie heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
Naar aanleiding hiervan is door de rechter-commissaris op 4 januari 2016 bij de verdediging nagevraagd of dit leidt tot opmerkingen over de verdere gang van zaken in Etenaken II. Op dat moment was nog geen start gemaakt met het horen van de op 9 december 2013 toegewezen getuigen. Hierop heeft de verdediging op 6 januari 2016 laten weten dat, naar haar mening, vanwege de verwevenheid van de onderzoeken Etenaken I en II de uitkomst in hoger beroep moet worden afgewacht en pas met Etenaken II verder kan worden gegaan zodra Etenaken I onherroepelijk is. Gelet op het feit dat de getuigenverhoren ook daarna niet zijn uitgevoerd, gaat de rechtbank er vanuit dat de rechter-commissaris zich kennelijk aan de wens van de verdediging heeft geconformeerd.
Bij arrest van 3 mei 2018 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch het vonnis van de rechtbank van 17 december 2015 in het onderzoek Etenaken I vernietigd, de officier van justitie ontvankelijk verklaard in de vervolging, en de zaak terugverwezen naar de rechtbank.
De rechtbank heeft vervolgens op 15 december 2022 vonnis gewezen in het onderzoek Etenaken I, waarbij zij de ontvankelijkheid van de officier van justitie tot uitgangspunt heeft genomen, en inhoudelijk over de ten laste gelegde feiten heeft geoordeeld.
Op 10 januari 2023 heeft de rechter-commissaris aan de raadslieden in het onderzoek Etenaken II laten weten dat zij van oordeel is dat er voor de voortzetting van het onderzoek in Etenaken II geen grond bestaat. Dit gelet op de vonnissen in Etenaken I, waaruit blijkt dat kennelijk geen noodzaak bestond tot voortzetting van de destijds afgebroken getuigenverhoren in die zaak. De stukken met betrekking tot de start van het onderzoek kunnen door de officier van justitie aan de raadslieden worden verstrekt. Met betrekking tot het horen van de ter terechtzitting van 9 december 2013 toegewezen getuigen is de rechter-commissaris van oordeel dat dit als gevolg van het tijdsverloop niet (meer) opportuun is. Naar aanleiding hiervan is het onderzoek in Etenaken II door de rechter-commissaris beëindigd en heeft zij de stukken in handen van de officier van justitie gesteld zodat de zaak opnieuw ter beoordeling aan de meervoudige kamer van deze rechtbank kan worden voorgelegd.
Op 19 november 2024 heeft de tweede regiezitting in het onderzoek Etenaken II plaatsgevonden. Daarbij is gebleken dat de stukken uit het onderzoek Etenaken I, waarvan de rechtbank op 9 december 2013 had bevolen dat die moesten worden toegevoegd aan de dossiers in het onderzoek Etenaken II, niet aan het dossier waren toegevoegd. De verdediging heeft de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie bepleit, vanwege de schending van het recht op een eerlijk proces vanwege het enorme tijdsverloop, het niet horen van de getuigen en de start van het onderzoek Etenaken I. De officier van justitie heeft zich daartegen verzet. De rechtbank heeft dit niet-ontvankelijkheidsverweer verworpen nu zowel de aangevoerde onderdelen op zichzelf, maar ook in onderlinge samenhang bezien, bij die stand van zaken, onvoldoende grond vormden voor het oordeel dat sprake is van een inbreuk die van dien aard is en zodanig ernstig is dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM. De rechtbank heeft de zaak opnieuw naar de rechter-commissaris verwezen om alsnog de in 2013 toegewezen getuigen te horen. Verder is de officier van justitie opnieuw opgedragen de eerder bevolen stukken, aangevuld met geanonimiseerde afschriften van het vonnis van 17 december 2015, het arrest van het gerechtshof van 3 mei 2018 en het proces-verbaal van de zitting van 5 februari 2019 in het onderzoek Etenaken I aan de dossiers in het onderzoek Etenaken II toe te voegen.
De rechter-commissaris heeft vervolgens het onderzoek uitgevoerd. Met uitzondering van [medeverdachte 3] zijn alle toegewezen getuigen gehoord op 19 en 20 februari 2025. Uit de getuigenverklaringen is naar voren gekomen dat zij zich niet veel meer konden herinneren. De officier van justitie heeft de betreffende stukken aan het dossier toegevoegd.
Op 24 april 2024 heeft een derde regiezitting in Etenaken II plaatsgevonden. De verdediging heeft daar wederom de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie bepleit op dezelfde gronden als ter zitting van 19 november 2024 is aangevoerd. In aanvulling daarop is gewezen op de schending van de verdedigingsrechten gelet op de resultaten van de getuigenverhoren, waarbij tevens is gewezen op het ontbreken van maatschappelijk belang bij voortzetting van de zaak. De officier van justitie heeft zich hiertegen opnieuw verzet.
3.3.3.2
Beoordeling
-
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank overweegt dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse staat tegenover de betrokkene een handeling is verricht waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als een zodanige handeling te gelden. Wel moeten de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als zo'n handeling worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt dat in de onderhavige zaak de redelijke termijn is aangevangen op 13 maart 2012, te weten de dag van de inverzekeringstelling van verdachte.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling op zitting moest zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdediging op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak in beginsel een eindvonnis gereed had moeten zijn op 13 maart 2014. Daarmee is de redelijke termijn overschreden met een periode van
11 jaar en ongeveer 2,5 maanden.
Over de vraag of sprake was van bijzondere omstandigheden waardoor de redelijke termijn is overschreden overweegt de rechtbank als volgt. Gelet op de aard van de ten laste gelegde feiten vormt naar het oordeel van de rechtbank de ingewikkeldheid van de zaak op zichzelf geen reden voor het tijdsverloop. Verder heeft de rechtbank in het proces-verbaal van de zitting van 9 december 2013 met betrekking tot het horen van de toegewezen getuigen duidelijk overwogen dat niet de uitkomst van het onderzoek in Etenaken I moest worden afgewacht, omdat het een feit van algemene bekendheid is dat het geheugen van getuigen in de loop der tijd snel afneemt wanneer zij uit eigen wetenschap verklaren. Omdat de toegewezen getuigen geen verband hielden met de start van het onderzoek Etenaken I, maar met de inhoud van de ten laste gelegde feiten in de zaken tegen de verdachten in het onderzoek Etenaken II bestond er ook geen noodzaak om een (onherroepelijk) vonnis in de zaken van het onderzoek Etenaken I af te wachten. Gelet op het hierboven omschreven procesverloop lijkt dit echter wel te zijn gebeurd. Er is immers niet gebleken van een andere reden waarom door het kabinet van de rechter-commissaris pas kort na het vonnis van de rechtbank van 17 december 2015 in het onderzoek Etenaken I contact is opgenomen met de raadslieden in verband met de voortgang in de onderzoeken Etenaken II, en niet meteen na de zitting van 9 december 2013. Uiteindelijk zijn de door de rechtbank toegewezen getuigen in het onderzoeken Etenaken II toen niet meer gehoord, nadat de rechter-commissaris – na de vonnissen van de rechtbank van 15 december 2022 in het onderzoek Etenaken I – op
10 januari 2023 besliste dat het horen van die getuigen vanwege het tijdsverloop niet meer opportuun was.
Vervolgens heeft het nog bijna twee jaar geduurd voordat de zaken in onderzoek Etenaken II weer ter verdere behandeling op een zitting zijn gepland.
Hoewel dit procesverloop het tijdsverloop verklaart, vormt dit naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheid die de buitensporige overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigt.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de overschrijding van de redelijke termijn hoofdzakelijk kan worden toegeschreven aan het (niet) handelen van de rechtbank en is daarmee niet (mede) aan de verdediging te wijten.
De Hoge Raad stelt als vuistregel dat, indien sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, dit niet leidt tot de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging, ook niet in uitzonderingsgevallen. Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden of door bewijsuitsluiting.
-
Waarheidsvinding
De getuigen, waarvan de rechtbank op 9 december 2013 al had geoordeeld dat zij moesten worden gehoord, zijn pas op 19 en 20 februari 2025 door de rechter-commissaris gehoord. Uit die verhoren is gebleken dat de gehoorde getuigen zich nog weinig tot niets konden herinneren over personen en gebeurtenissen met betrekking tot de ten laste gelegde feiten. Eén getuige heeft zich aantoonbaar dingen onjuist herinnerd. Naar aanleiding hiervan kan worden geconcludeerd dat het forse tijdsverloop onherstelbare gevolgen heeft gehad voor de waarheidsvinding nu geen effectieve bevraging heeft kunnen plaatsvinden.
Aangezien destijds in 2013 en ook in 2024 met betrekking tot het horen van getuigen sprake was van een halfopen verwijzing naar de rechter-commissaris was eventueel verder onderzoek naar aanleiding van de getuigenverklaringen mogelijk geweest, maar ook die mogelijkheid is nu komen te vervallen.
Er is aldus naar het oordeel van de rechtbank een vergaande onherstelbare inbreuk gemaakt op de belangen van de verdediging.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient een dergelijke inbreuk gecompenseerd te worden door strafvermindering of bewijsuitsluiting.
-
Maatschappelijk belang
Naast de uit de jurisprudentie bekende toetsingskaders betreffende schendingen van het recht op een eerlijk proces zoals neergelegd in artikel 6 EVRM heeft de rechtbank in haar oordeel betreffende het gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer ook het maatschappelijk belang meegewogen, waaronder de huidige ontwikkelingen in de rechtspraak. In de afgelopen jaren is er meer aandacht gekomen voor, waar mogelijk en gepast, een effectieve wijze van afdoen van zaken die de rechtspraak niet meer dan nodig belast.
In het licht van het voorgaande kan de vraag worden gesteld wat in deze zaak nog als een effectieve afdoening kan worden gezien. Het voortzetten van de behandeling van de zaken tegen de verdachten in dit onderzoek zal leiden tot nog meer tijdsverloop. Indien tot een bewezenverklaring zou worden gekomen moet worden beoordeeld welke sanctie nog passend kan worden geacht na zoveel jaren. Hierbij dient te worden bezien wat de strafwaardigheid is van de feiten, rekening houdend met de aard, omvang en ernst daarvan heden ten dage. In dit verband hecht de rechtbank waarde aan de visie van de officier van justitie ter zitting van 19 november 2024 dat van strafwaardigheid na dit tijdsverloop nauwelijks nog sprake is. Daarbij komt dat verdachte al jaren niet meer met justitie in aanraking is gekomen, maar wel al die tijd met deze strafzaak boven het hoofd heeft geleefd. Deze dreiging van strafvervolging zal op zichzelf al een behoorlijke impact op het leven van verdachte hebben gehad. Verder zijn er gelet op de aard van de ten laste gelegde feiten geen directe slachtofferbelangen waar rekening mee gehouden moet worden. Gelet op het voorgaande ontbreekt bij voortzetting van de vervolging nog voldoende strafrechtelijk en daarmee maatschappelijk belang.
-
Conclusie
Hoewel de forse overschrijding van de redelijke termijn en de schending van de verdedigingsrechten als gevolg van ontbreken van een effectieve mogelijkheid om getuigen te kunnen bevragen en het bewijs te kunnen toetsen, volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet kunnen leiden tot niet-ontvankelijkheid, is de rechtbank van oordeel dat alleen deze uitkomst thans passend en geboden is. Deze omstandigheden in onderlinge samenhang en verband bezien met het ontbreken van voldoende maatschappelijk belang bij verdere vervolging maken dat naar het oordeel van de rechtbank dat de zaak nu tot een einde moet komen. Dit wordt niet anders, nu de officier van justitie in deze geen verwijt kan worden gemaakt. Bij gebrek aan een ander instrument hiervoor in deze fase van de procedure zal de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging van verdachte.

4.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart
de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolgingvan verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en
mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst en
mr. M. de Jonge, griffiers, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 mei 2025.
Bijlage I
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
1.
hij op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 12 maart 2012, in de gemeente(n) Vlissingen en/of Middelburg en/of Kapelle en/of Goes en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf,(telkens) opzettelijk een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan en/of één of meer hoeveelhe(i)d(en) van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van a1likel 3a van die wet, te weten (onder meer):
- ( telkens) een (groot) aantal hennepstekken en/of delen daarvan, in elk geval ( telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, en/of
- ( zomer van 2011) een hoeveelheid van ongeveer 4.4 kilogram, althans een hoeveelheid van meer dan 30 gram, hennep,
- één of meer hoeveelheden hennep van (telkens) meer dan 30 gram, heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 2 september 2009, althans in september 2009, in de gemeente Vlissingen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, een "aanvraagformulier Hypotheek'' - zijnde een geschrift. dat bestemd was om lot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte met één of meer van zijn mededaders, althans alleen, in strijd met de waarheid/valselijk nagelaten op dal formulier te vermelden een hypothecaire geldlening (betreffende onroerend goed gelegen aan de [adres 2] ) en/of (vervolgens) dat. formulier als zijnde naar waarheid ingevuld ondertekend, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
en voor zover terzake het onder 2 tenlastegelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 2 september 2009, althans in september2009, in de gemeente Vlissingen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of vervalst(e) "aanvraagformulier Hypotheek" - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte met zijn mededader(s), althans alleen, die/dat geschrift(en) aan een ander hebben/heeft overgelegd/ter beschikking gesteld, ten behoeve van het verkrijgen van een hypotheek voor de aankoop van onroerend goed gelegen aan de [adres 3] en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in dat formulier niet een hypothecaire geldlening (betreffende onroerend goed gelegen aan de [adres 2] ) staat vermeld;
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 2 maart 2010, althans in maart 2010, in de gemeente Vlissingen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, een "aanvraagformulier hypothecaire lening/overbruggingskrediet/bankgarantie" - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers heeft verdachte met één of meer van zijn mededaders, althans alleen, in strijd met de waarheid/valselijk nagelaten op dat. formulier te vermelden één of meer hypothecaire geldleningen (betreffende [adres 3] en/of [adres 4] en/of de loodsen [huisnummer 1] en/of [huisnummer 2] aan de [adres 2] ) en/of (vervolgens) dat formulier als zijnde naar waarheid ingevuld ondertekend, zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 3 tenlastegelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 2 maart 2010, althans in maart 2010, in de gemeente Vlissingen, althans in Nederland, tezamen -en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of vervalst(e) ''aanvraagformulier hypothecaire
lening/overbruggings­ krediet/bankgarantie" - zijnde een geschrift dat bestemd was om tot
bewijs van enig feit te dienen-, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte met
zijn mededader(s), althans alleen, dat geschrift aan een ander hebben/heeft overgelegd/ter
beschikking gesteld, ten behoeve van het verkrijgen van een hypotheek voor de aankoop van onroerend goed gelegen aan de [adres 5] en/of ter verkrijging van een overbruggingskrediet en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat in dat formulier niet één of meer hypothecaire geldleningen (betreffende [adres 3] en/of
[adres 4] en/of de loodsen [huisnummer 1] en/of [huisnummer 2] aan de [adres 2] ) staan vermeld;
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op én of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2003 tot en met
12 maart 2012, in de gemeente(n) Vlissingen en/of Middelburg en/of Noord -Beveland en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, met één of meer anderen, althans alleen, één of meer voorwerpen, waaronder -zakelijk weergegeven-
- een televisie met. ophangbeugel (14 mei 2004 gekocht voor 4.148 euro) en/of
- een bankstel (26 augustus 2004 gekocht voor 9.855 euro) en/of
- 14.000 euro, althans enig geld, (in 2004 betaald bij koop parkeerplaats in Gravenstraat in Vlissingen,en/of
- een parkeerplaats in Gravenstraat in Vlissingen) en/of
- een audioset (13 december 2004 gekocht voor 3.500 euro) en/of
- 45.000 euro, althans enig,(in 2006 betaald bij koop pand [adres 6] ) en/of
- materiaal/gereedschap voor verbouwing [adres 6] (die 2007/2008 contant zijn betaald) en/of
- ( in totaal) 45.500 euro, althans enig geld, ("huur" periode januari 2006 - december 2011
betaald door [persoon] ) en/of
- 11.258 euro, althans enig geld, (periode januari 2006 - februari 2012 aan (contante) uitgaven levensonderhoud t.h.v. verdachte) en/of
- 42.500 euro, althans enig geld, (onder vermelding van "lening 2007" gestort op zijn,
verdachtes, bankrekening) en/of
- een personenauto (Volkswagen Golf kenteken [kenteken] , bij aankoop 10.000
euro contant betaald) en/of
- een hypothecaire lening voor de aankoop van het pand [adres 3] (in 2009) en/of
- het pand [adres 3] en/of
- materiaal en/of gereedschap ten behoeve van het verbouwen/repareren van pand [adres 3] (die -contant- zijn betaald) en/of
- 30.000 euro, althans enig geld, (in 2010 betaald hij koop grond gelegen
aan [adres 7] ) en/of
- een hypothecaire lening voor de aankoop van het pand [adres 5] (in 2010) en/of
- het pand [adres 5] en/of
- ( in totaal) 30.455 euro, althans enig geld, (aan contant ontvangen "huurinkomsten") en/of
- ( in totaal) 15.976 euro, althans enig geld,(contant betaald aan (kassa)bonnen in periode 2010 - 2011) en/of
- ( in totaal) 25.397 euro, althans enig geld,("huur" periode september 2010 - februari 2012 betaald door [medeverdachte 3] ) en/of
- één of meer geldbedragen aan contante stortingen op bankrekening van bedrijf van verdachte (growshop ''het [bedrijf] ") en/of
- 17.000 euro, althans enig geld, (in december 2011 kasopname) en/of
- 359.624 euro, althans enig geld,(-totale- overwaarde op door verdachte aangeschaft onroerend goed) en/of
- 3.950 euro. (13 maart 2013 onder verdachte aangetroffen).
- één of meer geldbedragen (contante stortingen op privé bankrekening van verdachte),
Verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van één of meer voornoemde voorwerpen gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven geld/voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf;
art 420te1 Wetboek van Strafrecht
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onde1 4 tenlastegelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2003 tot en met 12 maart 2012, in de gemeente(n) Vlissingen en/of Middelburg en/of Noord-Beveland en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, met één of meer anderen, althans alleen, één of meer voorwerpen. waaronder -zakelijk weergegeven-
- een televisie met ophangbeugel (14 mei 2004 gekocht voor 4.148 euro) en/of
- een bankstel (26 augustus 2004 gekocht voor 9.855 euro) en/of
- 14.000 euro, althans enig geld, (in 2004 betaald bij koop parkeerplaats in Gravenstraat in
Vlissingen) en/of
- een parkeerplaats in Gravenstraat in Vlissingen) en/of
- een audio set (13 december 200-4 gekocht voor 3.500 euro) en/of
- 45.000 euro, althans enig, (in 2006 betaald bij koop pand [adres 6] ) en/of
- materiaal/gereedschap voor verbouwing [adres 6]
(die 2007/2008 contant zijn betaald) en/of
- ( in totaal) 45.500 euro, althans enig geld, ("huur" periode januari 2006 - december 2011 betaald door [persoon] ) en/of
- 11.258 euro, althans enig geld, (periode januari 2006 - februari 2012 aan (contante) uitgaven levensonderhoud t.b.v. verdachte) en/of
- 42.500 euro, althans enig geld, (onder vermelding van "lening 2007" gestort
op zijn, verdacht.es , bankrekening) en/of
- een personenauto (Volkswagen Golf kenteken [kenteken] , bij aankoop 10.000 euro, contant betaald) en/of
- een hypothecaire lening voor de aankoop van het pand [adres 3] (in 2009) en/of
- het pand [adres 3] en/of
- materiaal en/of gereedschap ten behoeve van het verbouwen/repareren van pand [adres 3] (die -contant- zijn betaald) en/of
- 30.000 euro, althans enig geld, (in 2010 betaald bij koop grond gelegen aan [adres 7] ) en/of
- een hypothecaire lening voor de aankoop van het pand [adres 5] (in 2010) en/of
- het pand [adres 5] en/of
- ( in totaal) 30.455 euro, althans enig geld,(aan contant ontvangen "huur inkomsten") en/of
- ( in totaal) 15.976 euro, althans enig geld,(contant betaald aan (kassa)bonnen in periode 2010 - 2011) en/of
- ( in totaal) 25.397 euro, althans enig geld,("huur" periode september 2010 - februari 2012
betaald door [medeverdachte 3] ) en/of
- één of meer geldbedragen aan contante stortingen op bankrekening van bedrijf van verdachte (growshop "het [bedrijf] ") en/of
- 17.000 euro, althans enig geld, (in december 2011 kasopname) en/of
- 359.624 euro, althans enig geld, (-totale- overwaarde op door verdachte aangeschaft onroerend goed) en/of
- 3.950 euro, (13 maart 2013 onder verdachte aangetroffen)
- één of meet geldbedragen (contante stortingen op privé bankrekening van verdachte),
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van één of meer voornoemde voorwerpen gebruik gemaakt, terwijl hij en/of die ander of anderen, redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat genoemd(e) voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig misdrijf;
art 420quatr lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht a1t 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op één of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2003 tot en met 12 maart 2012, in de gemeente(n) Middelburg en/of Vlissingen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleru1, heeft deelgenomen aan een organisatie bestaande uit een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, te weten uit hem, verdachte, en/of [medeverdachte 3] en/of [persoon] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of één of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het plegen van valsheid in geschrift en/of
- het plegen van oplichting en/of
- het plegen van heling en/of
- het witwassen (van de opbrengsten uit valsheid in geschrift en/of oplichting en/of heling en/of
uil de hennepteelt en/of de verkoop van en/of de handel in hennep, althans uit enige misdrijven), zulks terwijl hij, verdachte, oprichter en/of leider en/of bestuurder van voormelde organisatie was;
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht