ECLI:NL:RBZWB:2025:3287

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
02-033752-25 en 02-409490-24 (ttzgev)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van winkeldiefstal en winkeloverval met een mes, oplegging van ISD-maatregel

Op 30 mei 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan winkeldiefstal en een winkeloverval met een mes. De verdachte, geboren in 1990 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.H.J. Raaijmakers. De inhoudelijke behandeling vond plaats op 16 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. E.M.L. Warmoeskerken, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging werd gewijzigd en de rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte heeft beide feiten bekend, en de rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen op basis van de aangiften en de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank legde een ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, gezien de ernst van de feiten en het recidivegevaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een gebrek aan respect voor andermans eigendom toonde en dat zijn handelen grote impact had op de slachtoffers. Daarnaast werd een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij voor materiële schade als gevolg van de overval. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij in een deel van haar vordering niet-ontvankelijk, maar oordeelde dat de schadevergoeding voor het toegewezen deel moest worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-033752-25 en 02-409490-24 (ttzgev)
vonnis van de meervoudige kamer van 30 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats],
adres: [woonplaats],
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught,
raadsvrouw mr. A.H.J. Raaijmakers, advocaat te Oisterwijk.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 mei 2025, waarbij de officier van justitie mr. E.M.L. Warmoeskerken en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter zitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging onder parketnummer 02-033752-25 is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een winkeldiefstal en een winkeloverval met een mes.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide ten laste gelegde feiten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft beide feiten bekend en er is geen vrijspraak bepleit. Daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen op grond van:
- het ambtsedig proces-verbaal van aangifte van [aangever] van 30 december 2024, opgenomen op pagina 5 tot en met 8 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2024332768 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 28 en
- het ambtsedig proces-verbaal van aangifte van [naam] van 31 januari 2025, opgenomen op pagina 9 tot en met 25 van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2025026062 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 94;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 16 mei 2025;
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-409490-24
op 30 december 2024 te [plaats] levensmiddelen, die aan [winkel 1]
toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om ze zich wederrechtelijk toe te eigenen;
02-033752-25
op 31 januari 2025 te [plaats] contant geld, dat aan [winkel 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan door en vergezeld van bedreiging met geweld tegen een medewerker van de [winkel 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, door een mes te tonen en hiermee te zwaaien in de richting van voornoemde medewerker.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een ISD-maatregel voor de duur van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de ISD-maatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte staat daar zelf ook achter.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 30 december 2024 pleegde verdachte een winkeldiefstal. Nog geen maand nadat de voorlopige hechtenis van verdachte voor dit feit geschorst werd, pleegde verdachte een winkeloverval. Gewapend met een mes is hij bij [winkel 2] binnengegaan en heeft een negentienjarige winkelmedewerkster de schrik van haar leven bezorgd door met het mes in haar richting te zwaaien en naar haar toe te lopen. Vervolgens heeft verdachte zelf de kassa losgetrokken en een greep uit de geldlade gedaan. Op de op zitting getoonde beelden van de overval is de grote impact te zien die het handelen van verdachte heeft gehad op de jonge medewerkster die bij de kassa stond. Na het vertrek van verdachte blijft zij eerst in de buurt van de kassa achter de toonbank staan, waar zij haar handen voor haar gezicht slaat. Kort daarna loopt zij weg richting vermoedelijk een collega, terwijl zij in hevig huilen uitbarst.
Het handelen van verdachte getuigt van een gebrek aan respect voor andermans eigendom. Verdachte heeft slechts oog gehad voor het geld in de kassalade en de schadelijke gevolgen van zijn handelen voor anderen waren van ondergeschikt belang. Met de winkeloverval heeft hij sterke gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij de direct betrokken jonge medewerkster, maar ook bij haar aanwezige collega’s en de klanten die direct of indirect getuige waren. Ook anderen die hiervan horen of over lezen zullen geschokt zijn door dit gewelddadige incident.
Uit zijn strafblad van zestien pagina’s van 8 april 2025 blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor vermogensdelicten tot onder meer vrijheidsbenemende straffen. Daarop aansluitend heeft de reclassering in het rapport van 2 mei 2025 geadviseerd aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Volgens de reclassering is verdachte bekend met een verstandelijke beperking, een langdurig verleden van middelenmisbruik en een psychotische kwetsbaarheid. Op grond van zijn problematiek komt hij in aanmerking voor langdurige intensieve zorg binnen een beschermde woonvorm. Ondanks intensieve inzet is het echter de afgelopen jaren niet gelukt om verdachte toe te leiden naar passende zorg. Dit kan worden toegeschreven aan de complexiteit van de problematiek van verdachte in combinatie met het feit dat hij zich zorgmijdend opstelt. Het is aannemelijk dat het delictgedrag van verdachte samenhangt met een onvermogen om problemen adequaat te hanteren. Hierdoor lukt het hem niet om een stabiel en delictvrij leven op te bouwen. Inmiddels is verdachte al jaren dak- en thuisloos en ontbreekt het hem aan een zinvolle dagbesteding. Mede door het voortdurende middelengebruik zijn er ook problemen op het gebied van financiën. Het herhalingsgevaar wordt ingeschat als hoog en er worden geen mogelijkheden gezien om middels een reclasseringstoezicht de risico's te beperken en/of gedragsverandering te bewerkstelligen.
De rechtbank is op grond van de bevindingen van de reclassering van oordeel dat het opleggen van de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders wenselijk en noodzakelijk is. Verdachte staat zelf ook open voor deze plaatsing. Bovendien is voldaan aan de eisen die de wet daaromtrent stelt. Voor de door verdachte begane misdrijven is immers voorlopige hechtenis toegelaten, terwijl verdachte in de vijf jaar voorafgaand aan de door hem begane misdrijven ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld. Ook zijn de feiten begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. De veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van de maatregel.
De rechtbank wil de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen geven en ook de maatschappij zo optimaal mogelijk beschermen. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de gehele duur van de maatregel ten uitvoer gelegd moet worden en dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht hierop niet in mindering wordt gebracht.

7.De benadeelde partij

02-033752-25
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 1.838,04 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, voor de overval onder parketnummer 02-033752-25.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Het door de benadeelde gevorderde en door de verdediging niet betwiste kasverschil van
€ 238,04 acht de rechtbank toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2025 tot aan de dag der voldoening. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Daarnaast vordert de benadeelde partij gemaakte kosten voor traumaopvang die zij heeft geregeld voor “de slachtoffers”. Ter onderbouwing is een factuur overgelegd van HSK Interventies BV met als referentie: “telefonische nazorg overval 31-01 [winkel 2] [plaats]”. Als omschrijving staat op de factuur vermeld: “Traumaopvang - Telefonisch, datum 01-02-2025, [plaats] 5 x 320,00 euro”. Dit deel van de vordering is betwist door de verdediging, omdat niet duidelijk is waar ‘5 x’ en het bedrag van ‘320,00 euro’ op zou zien en omdat de kassamedewerkster zelf geen vordering heeft ingediend.
Naar het oordeel van de rechtbank staat op basis van het eindproces-verbaal vast dat er meerdere [winkel 2]-medewerkers aanwezig waren ten tijde van de overval. Het is zonder meer aannemelijk dat de overval voor hen een traumatische ervaring is geweest of zij nu direct of indirect getuige zijn geweest. Daarvoor hoeven zij niet zelf door verdachte bedreigd te zijn met het mes. De daaruit voortvloeiende schade komt daarom in beginsel voor vergoeding in aanmerking, omdat het door de benadeelde partij gemaakte materiële kosten zijn om immateriële schade van de medewerkers te beperken. Het siert de benadeelde partij niet alleen dat zij meteen deze hulpverlening geregeld heeft voor haar medewerkers, maar het is ook passend. De rechtbank ziet deze schade dan ook als rechtstreeks schade van de benadeelde partij en niet als verplaatste schade van de medewerkers.
De rechtbank kan uit de omschrijving op de factuur echter niet opmaken wat precies met ‘5 x 320,00 euro’ wordt bedoeld. Gaat het hier om het aantal medewerkers of het aantal consulten op 1 februari 2025 (met mogelijk meerdere consulten voor één of meer medewerkers)? Gaat het om een uurtarief of om een all-in prijs voor een bepaalde dienst? Nu de benadeelde partij niet op zitting is verschenen, zou voor beantwoording van die vragen nader onderzoek nodig zijn. Dat zou echter een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren, zodat de benadeelde partij voor dat deel van haar vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal voor het toegewezen deel van de vordering niet overgaan tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, nu de benadeelde partij als bedrijf zelf in staat moet worden geacht te kunnen zorgen voor het ontvangen van het toegekende schadebedrag.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-409490-24:diefstal;
02-033752-24:diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 238,04 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 31 januari 2025 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Remerie, voorzitter, mr. W.A.H.A. Schnitzler-Strijbos en mr. R.J.H. de Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.E.A.M. van der Ven-van de Riet, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 mei 2025.
Bijlage I
De tenlastelegging
02-409490-24
hij op of omstreeks 30 december 2024 te [plaats] een of meer levensmiddelen, in elk geval enig(e) goed(eren), dat/die geheel of ten dele aan [winkel 1],
in elk geval aan een ander toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
02-033752-25
hij op of omstreeks 31 januari 2025 te [plaats], althans in Nederland (een) (contant) geld(bedrag), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan
[winkel 2] en/of [naam], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen een medewerker van de [winkel 2],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk
te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door een mes te tonen en/of hiermee te zwaaien in de richting van voornoemde medewerker.
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht )