Uitspraak
1.De zaak in het kort
2.De procedure
- de mondelinge behandeling van 22 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en de spreekaantekeningen van mr. Wartena.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak hebben partijen, [eiser] B.V. en [gedaagde] B.V., een huurovereenkomst gesloten voor een terrein en een loods. Er ontstond een geschil over een vermeende huurachterstand en schade aan een hekwerk. [eiser] vorderde betaling van huurpenningen en schadevergoeding, terwijl [gedaagde] de huurachterstand betwistte en stelde dat de huurovereenkomst eerder was geëindigd. De kantonrechter oordeelde dat de huurovereenkomst eindigde op 1 januari 2024 en dat [gedaagde] de huur voor het derde en vierde kwartaal van 2023 ten onrechte niet had betaald. De kantonrechter wees de vordering tot schadevergoeding voor het hekwerk af, omdat [eiser] niet voldoende bewijs had geleverd dat [gedaagde] deze schade had veroorzaakt. Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in huurovereenkomsten en de bewijslast bij schadeclaims.