ECLI:NL:RBZWB:2025:3299

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
02-253195-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot opzetaanranding met psychische problematiek en strafbaarheid

Op 28 mei 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot opzetaanranding. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 14 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks psychische problematiek, in enige mate besef had van zijn handelen. De verdachte had op 7 juli 2024 geprobeerd om zijn woonbegeleidster, mevrouw [slachtoffer], te kussen, waarbij hij haar bij de nek vastpakte en tegen een muur duwde. De rechtbank achtte de poging tot aanranding wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de gedetailleerde aangifte van het slachtoffer en de verklaring van een getuige. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet geheel ontoerekeningsvatbaar was, maar dat het feit hem in verminderde mate kon worden toegerekend. De rechtbank legde een taakstraf van dertig uren op, voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden, en oordeelde dat de verdachte zich moest houden aan de regels van de reclassering. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-253195-24
vonnis van de meervoudige kamer van 28 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsman mr. L. Verheuvel, advocaat te Middelburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. Y.E.Y. Vermeulen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte bewust heeft geprobeerd mevrouw [slachtoffer] aan te randen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde poging tot aanranding.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het tenlastegelegde.
Indien de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komt, dan is het verzoek van de verdediging om verdachte door een psycholoog te laten onderzoeken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De rechtbank stelt de volgende feiten vast.
[slachtoffer] is woonbegeleidster is bij [opvangvoorziening] te [plaats] . Verdachte was daar bewoner. Op 7 juni 2024 heeft verdachte geprobeerd om [slachtoffer] te kussen tijdens haar dienst.
De vraag die moet worden beantwoord is of er dwang of geweld is toegepast door verdachte op 7 juli 2024.
Bewijs zedenzaken algemeen
In een zedenzaak doet zich vaak de situatie voor dat alleen het slachtoffer en de verdachte aanwezig zijn geweest bij de ten laste gelegde handelingen en dat zij allebei iets anders verklaren over wat er is gebeurd. In de onderhavige zaak is dat anders, nu er ook een getuige geweest.
De rechtbank constateert dat de aangifte van [slachtoffer] gedetailleerd is ten aanzien van specifieke uitingen en gedragingen van verdachte op 7 juli 2024.
. Zo geeft zij aan dat verdachte eerder op die dag al seksueel getinte opmerkingen in haar richting had gemaakt. Later die dag, zo verklaart zij, probeerde hij haar daadwerkelijk te kussen waarbij hij haar bij de nek vastpakte en naar zich toetrok en kort daarop nog een poging deed door haar bij de schouders vast te pakken en tegen een muur te duwen. [slachtoffer] verklaart dat verdachte daarbij zei dat hij een opdracht had om haar te kussen.
De aangifte van [slachtoffer] vindt steun in het overige bewijsmateriaal. Verdachte heeft ten overstaan van de politie en ook ter zitting verklaard dat hij [slachtoffer] wilde kussen omdat hij een opdracht had om dat te doen. Daarnaast verklaart [getuige] dat hij gezien heeft dat verdachte aanhoudend was in zijn pogingen om [slachtoffer] te kussen, waarbij hij verdachte hoorde zeggen dat het zijn opdracht was om [slachtoffer] te kussen.
Op grond van de aangifte en het steunbewijs acht de rechtbank alle ten tenlastegelegde feitelijke handelingen van verdachte jegens [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen. De feitelijke handelingen van verdachte waarvoor zich geen direct steunbewijs in het dossier bevindt acht de rechtbank eveneens bewezen, omdat niet ieder onderdeel van de aangifte voorzien hoeft te zijn van steunbewijs, en in deze zaak die feitelijke handelingen liggen in het verlengde van de feitelijke handelingen waarvoor wel steunbewijs bestaat.
Dwang/geweld
Voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde is vereist dat verdachte dwang of geweld heeft uitgeoefend op [slachtoffer] . De tenlastegelegde gedragingen van verdachte kunnen in het licht van de verklaringen naar het oordeel van de rechtbank getypeerd worden als dwang- en/of geweldshandelingen.
Opzet
Uit het dossier en het reclasseringsrapport blijkt dat bij verdachte ten tijde van het feit sprake was van drugsproblematiek en van psychische problematiek. De rechtbank is van oordeel dat op grond van de aangifte van [slachtoffer] en de verklaring van [getuige] blijkt dat verdachte doelgericht heeft gehandeld door [slachtoffer] op een grensoverschrijdende manier te benaderen, ondanks haar uitingen dat zij daar niet van gediend was. Ook constateert de rechtbank dat verdachte daarvoor seksuele opmerkingen heeft gemaakt, zoals het willen slaan op de kont van [slachtoffer] en het willen neuken van die [slachtoffer] . De rechtbank is van oordeel dat uit dit geheel van opmerkingen en handelen een seksuele intentie blijkt en dat daarmee sprake was van opzet op de aanranding.
Dat verdachte in een psychose verkeerde, doet daar niet aan af. Niet is gebleken dat bij verdachte elk inzicht in de draagwijdte en de gevolgen van zijn gedragingen ontbrak zodanig dat van enige vorm van opzet geen sprake meer kon zijn. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met opzet heeft gehandeld.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 7 juli 2024 te [plaats] , gemeente Hulst ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met een persoon, te weten [slachtoffer] seksuele handelingen te verrichten terwijl hij, verdachte, wist dat bij die [slachtoffer] daartoe de wil ontbrak en deze poging tot opzetaanranding te doen voorafgaan door en vergezellen van dwang en geweld,
die [slachtoffer] heeft getracht te kussen en daarbij haar haren heeft vastgepakt en die [slachtoffer] bij de nek heeft vastgepakt en vervolgens die [slachtoffer] naar zich, verdachte, toegetrokken en die [slachtoffer] bij de schouders heeft vastgepakt en tegen een muur heeft geduwd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het feit, vanwege een psychose, en derhalve niet strafbaar is.
5.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het ter terechtzitting besproken reclasseringsrapport vast dat bij verdachte ten tijde van het delict sprake was van een psychotische stoornis. Uit het dossier volgt echter ook dat verdachte ondanks psychische problematiek ten minste in enige mate besef had van zijn handelen en de draagwijdte daarvan. Dat maakt dat niet aangenomen wordt dat verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar was. Wel zal de rechtbank verdachte het feit in verminderde mate toerekenen.
De rechtbank ziet daarom geen reden om de zaak te heropenen om een psychologisch onderzoek te laten verrichten.
De verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 62 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en onder aftrek van het voorarrest van twee dagen. Aan het voorwaardelijk deel van de gevangenisstraf moeten de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien er een straf wordt opgelegd, dan wordt voorgesteld het opleggen van een voorwaardelijke werkstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft geprobeerd zijn woonbegeleidster [slachtoffer] aan te randen. Hij heeft strafbaar gedrag laten zien door haar vast te pakken, tegen de muur te duwen en haar te willen kussen tegen haar wil. Door zo te handelen heeft verdachte een onveilige situatie gecreëerd voor [slachtoffer] . Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt ook dat het gebeuren flink indruk op haar heeft gemaakt. Dit rekent de rechtbank verdachte aan.
Wat de rechtbank prijzenswaardig acht, is dat [slachtoffer] in haar schriftelijke slachtofferverklaring op empathische wijze beschrijft dat zij hoopt dat de zaak wordt afgedaan op een wijze die ligt in de lijn van een passende behandeling voor verdachte. Een behandeling die voor verdachte behulpzaam zal zijn, zodat hij dergelijk gedrag in de toekomst niet meer zal laten zien.
De rechtbank heeft kennis genomen van het uitgebrachte reclasseringsrapport van 16 april 2025 van [organisatie] . Hierin is vermeld dat het middelengebruik en de psychische problematiek een grote rol speelden bij het delict. De problemen op die gebieden zijn echter in ernst afgenomen. Nu verblijft verdachte in een begeleide woonvorm van [organisatie] en dat verloopt positief. Uit het rapport blijkt ook dat verdachte geen middelen meer gebruikt, hoewel hij ter zitting wel open en eerlijk verklaard heeft dat hij nog wel eens softdrugs gebruikt. In het rapport wordt ook gesproken over de open en meewerkende houding van verdachte. Het risico op recidive wordt nog wel als hoog ingeschat en geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. Die bijzondere voorwaarden zijn de meldplicht, een ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijk opvang, dagbesteding en het meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank constateert dat verdachte zich kan vinden in de bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft daarnaast gekeken naar het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat hij nooit eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van het feit, een geheel voorwaardelijke taakstraf van dertig uren met een proeftijd van twee jaren en onder aftrek van twee dagen voorarrest een passende strafrechtelijke reactie is. Aan deze voorwaardelijke straf zullen de bijzondere voorwaarden gekoppeld worden, zoals geformuleerd en geadviseerd door [organisatie] . De rechtbank ziet geen noodzaak om een proeftijd van drie jaren op te leggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45 en 241van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot opzetaanranding, voorafgegaan door en vergezeld van dwang en geweld;
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van dertig uren, subsidiair vijftien dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij [organisatie] op het [adres] . Verdachte blijft zich melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich laat behandelen door [organisatie] (reguliere GGZ of forensische zorg) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich,
nadat dit door de rechter is bevolen, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal verblijven in een begeleide woonvorm van [organisatie] of een andere instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* dat verdachte zich in zal spannen voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
* dat verdachte gedurende de proeftijd mee zal werken aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan [organisatie] tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf naar rato van 2 uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. L.W. Boogert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 mei 2025.
De voorzitter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.