ECLI:NL:RBZWB:2025:3307

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
02-318637-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag en openlijke geweldpleging in vereniging met aanzienlijke gevolgen voor de slachtoffers

Op 14 mei 2022 vond er in de Nieuwstraat te Terneuzen een gewelddadig incident plaats waarbij de verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrokken was. De verdachte heeft samen met anderen geprobeerd [slachtoffer 1] te doden door hem meermalen met kracht tegen het hoofd te schoppen en te trappen, terwijl hij op de grond lag. Ook heeft hij openlijk geweld gepleegd tegen [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1], gezien de intensiteit van het geweld en het feit dat de verdachte en medeverdachten niet zijn gestopt, zelfs niet toen het slachtoffer niet meer in staat was zich te verweren. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 184 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank houdt rekening met de positieve ontwikkeling van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-318637-22
vonnis van de meervoudige kamer van 28 mei 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] ( [land] )
wonende te [woonplaats]
raadsvrouw mr. M.E. Broekert, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. R.M.A. in ‘t Veld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat:
feit 1:verdachte samen met anderen [slachtoffer 1] geprobeerd heeft te doden door tegen zijn hoofd te trappen, dan wel dat hij samen met anderen geprobeerd heeft deze [slachtoffer 1] zwaar te mishandelen, dan wel dat hij openlijk en in vereniging met anderen geweld heeft gepleegd tegen hem;
feit 2:verdachte openlijk en in vereniging met anderen geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag van [slachtoffer 1] (feit 1, primair) en aan openlijk geweld in vereniging tegen [slachtoffer 2] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van beide feiten vrijspraak bepleit. Er is geen sprake geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood. Er is geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten, danwel van een voldoende significante bijdrage van verdachte aan het geweld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De rechtbank stelt vast dat op 14 mei 2022 in de Nieuwstraat te Terneuzen geweld is gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De personen die het geweld hebben gepleegd zijn verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Bij [slachtoffer 1] is de linkerschouder uit de kom geraakt, zijn er meerdere kneuzingen en schaafwonden op het gehele lichaam en zijn er veel kneuzingen, bloeduitstortingen en blauwe plekken op hoofd, voorhoofd, rug, armen en benen. Ook zijn er veel schaaf- en kraswonden ter plaatse van de kneuzingen. [slachtoffer 2] heeft een breuk van de neus en enkele bloeduitstortingen en schaafwonden op het hoofd, in het gezicht en op de armen.
Op de camerabeelden van het incident ziet de rechtbank dat het geweld van start gaat met verdachte, die een duw geeft aan [slachtoffer 2] . Deze komt ten val en [slachtoffer 1] probeert hem te helpen, waarna het geweld op [slachtoffer 1] gericht wordt. Ook hij komt ten val en wordt vervolgens meerdere keren met kracht met gebalde vuist geslagen en met geschoeide voet geschopt en getrapt door zowel verdachte als genoemde medeverdachten. [slachtoffer 2] probeert tussenbeide te komen en [slachtoffer 1] te beschermen tegen de vele slagen en schoppen. Terwijl hij dat doet wordt hij meerdere keren op het lichaam en het hoofd geslagen. Op enig moment is te zien dat [slachtoffer 2] groggy is van de klappen die hij heeft gekregen. Het geweld gaat ondertussen onverminderd door tegen [slachtoffer 1] , waarbij valt waar te nemen dat zijn weerbaarheid afneemt. Het geweld stopt uiteindelijk door tussenkomst van enkele omstanders.
Poging doodslag
Op basis van het dossier kan niet vastgesteld worden dat sprake is geweest van vol opzet. Op basis van de beelden is de rechtbank voldoende in staat om vast te stellen dat met flinke kracht en intensiteit meerdere keren tegen het lichaam, maar ook zeker tegen/op het hoofd van [slachtoffer 1] met geschoeide voet is geschopt en getrapt.
Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel, dat verdachte en genoemde medeverdachten met het beschreven gewelddadig handelen zich hebben blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangever daardoor zodanig letsel zou oplopen dat hij als gevolg daarvan zou komen te overlijden. Dat zij de aanmerkelijke kans op de dood van aangever aanvaard hebben en op de koop toe hebben genomen blijkt ook uit de uiterlijke verschijningsvorm van hun handelen. Zij zijn immers door blijven gaan met hun geweldpleging, zelfs toen [slachtoffer 1] niet meer in staat was zich te verweren. Daarom is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] .
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Medeplegen
Op basis van de beelden is te zien dat verdachte en genoemde medeverdachten gelijktijdig geweld hebben gepleegd tegen [slachtoffer 1] . Geen van hen heeft zich op enig moment van deze geweldpleging gedistantieerd. Dit maakt voor de rechtbank dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank acht bewezen dat sprake was van medeplegen.
Feit 2
Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank ook tot een bewezenverklaring van feit 2, met dien verstande dat het schoppen tegen het hoofd en lichaam van [slachtoffer 2] niet bewezen wordt verklaard. De rechtbank is van oordeel dat ieders bijdrage aan het geweld significant en van voldoende gewicht was, waarbij verdachte en medeverdachten zich op geen enkel moment hebben gedistantieerd van de geweldpleging.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1, primair
op 14 mei 2022 te Terneuzen tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] meermalen met kracht met geschoeide voet tegen en op het hoofd hebben geschopt en/of getrapt, en meermalen met kracht met gebalde vuist tegen en/of op het hoofd hebben geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 14 mei 2022 te Terneuzen, openlijk, te weten op de openbare weg (de Nieuwstraat), in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] welk geweld bestond uit meermalen
stompen en/of slaan in het gezicht en/of op en/of tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van vierentwintig maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Voorgesteld wordt om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest, met daarnaast een werkstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met twee medeverdachten schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Zij hebben [slachtoffer 1] , die op de grond lag, samen meerdere keren met kracht tegen het hoofd geschopt/getrapt. De camerabeelden van de geweldshandelingen zijn schokkend. Er is fors geweld gepleegd dat pas is gestopt na tussenkomst van omstanders. Het is aan hen te danken dat [slachtoffer 1] niet meer en ernstiger letsel of erger heeft opgelopen.
Daarnaast heeft verdachte samen met de twee medeverdachten zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 2] .
Dit zijn feiten die veel impact op het leven van de slachtoffers hebben gehad en nog altijd hebben, zo blijkt uit hun schriftelijke slachtofferverklaringen. Dit soort misdrijven, gepleegd tijdens het uitgaan, veroorzaken bovendien gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Er zijn helaas voorbeelden te over dat zinloos geweld meer dan eens leidt tot ernstige gevolgen.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het rapport van Reclassering Nederland van 10 april 2025. Verdachte was onder voorwaarden uit de voorlopige hechtenis geschorst. Verdachte heeft zich over het algemeen gehouden aan de schorsingsvoorwaarden. Hij ontvangt op vrijwillige basis hulp van [maatschappelijk werk] in [plaats] . Verdachte accepteert hulp ten aanzien van de verschillende leefgebieden. Het risico op herhaling wordt laag geacht. De reclassering is van mening dat interventies niet nodig zijn. Een deels voorwaardelijke straf kan als stok achter de deur fungeren.
Uit het strafblad van 27 maart 2025 blijkt dat verdachte in een ver verleden eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld. Nu dat in 2011 was, zal de rechtbank dit niet meewegen bij het bepalen van de strafmaat. Wel is sprake van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in verband met een veroordeling voor een verkeersdelict.
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheid dat sinds de pleegdatum er geruime tijd is verstreken, terwijl verdachte, voor zover nu bekend, in deze periode geen nieuwe strafbare feiten heeft gepleegd.
De rechtbank constateert dat de redelijke termijn is overschreden. Verdachte is voor het eerst op 6 december 2022 door de politie gehoord. De zaak had dan uiterlijk op 6 december 2024 afgedaan moeten zijn met een eindvonnis. Er is dan ook sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met bijna een half jaar. De rechtbank houdt hiermee in het voordeel van verdachte rekening bij het bepalen van de strafmaat.
De ernst van de feiten rechtvaardigt het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijk langere duur dan de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis doorgebracht. Na 14 mei 2022 heeft verdachte geen nieuwe strafbare feiten gepleegd. Aan de bij schorsing van de voorlopige hechtenis opgelegde bijzondere voorwaarden heeft hij zich gehouden. Verdachte richt zich op het verkrijgen van stabiliteit ten aanzien van werk en inkomen en zoekt daarbij hulp van het maatschappelijk werk. Deze positieve ontwikkeling zou rigoureus doorkruist worden als hij weer voor langere tijd naar de gevangenis zou moeten. Daar komt bij dat gebleken is dat in het huidige tijdsgewricht er een aanzienlijke tijd overheen kan gaan voordat een gevangenisstraf uitgezeten kan worden, waarmee het nadelige effect daarvan op het leven van verdachte nog groter zou zijn. Het is niet in het belang van de samenleving als de positieve ontwikkeling die verdachte doormaakt teniet wordt gedaan. Het risico dat hij dan in strafbaar gedrag zou terugvallen is reëel.
In al hetgeen hiervoor is overwogen ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur dan het voorarrest op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf van 184 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en onder aftrek van het voorarrest, te weten 4 dagen, en daarnaast de maximale werkstraf van 240 uren passend en geboden is.

7.De benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]

Algemeen
[slachtoffer 1]en [slachtoffer 2] hebben op vrijdag 9 mei 2025, vijf dagen voor de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting beiden een vordering tot schadevergoeding ingediend ter hoogte van € 19.606,47 ( [slachtoffer 1] ) en € 14.238,- ( [slachtoffer 2] ) vermeerderd met proceskosten en wettelijke rente. Daarmee hebben zij de vordering binnen de wettelijke termijn ingediend. De rechtbank constateert eveneens dat de vorderingen voldoende onderbouwd zijn.
De verdediging heeft aangevoerd dat zij de vorderingen op maandag 12 mei 2025 heeft ontvangen, en dat zij binnen de genoemde twee dagen niet in staat is op de terechtzitting met fatsoenlijk onderbouwde betwistingen te reageren op de vorderingen, gelet op de aard en de complexiteit van de vorderingen, zodat op dit punt niet voldaan wordt aan de vereisten van een eerlijk proces.
In dit verband merkt de rechtbank op dat steeds vaker vorderingen betreffende de schadevergoeding van slachtoffers van strafbare feiten worden ingediend voor relatief hoge bedragen. Deze vorderingen kenmerken zich ook door een zekere complexiteit. Zij zijn vaak, zoals in deze zaak, voorzien van een deugdelijke onderbouwing.
Dergelijke vorderingen lenen zich voor een behandeling in een strafzaak, mits aan de verdediging voldoende tijd gegund wordt de gegrondheid – feitelijk en juridisch – te bespreken met de client, en, desgewenst, over de gegrondheid nader onderzoek te verrichten en producties aan te leveren. Dit volgt uit de vereisten voor een eerlijk proces.
De rechtbank is van oordeel dat in de regel sprake zal zijn van voldoende tijd voor de verdediging om behoorlijk te reageren, indien de vordering veertien dagen voor aanvang van het onderzoek ter terechtzitting ter kennis van de verdediging is gebracht.
In het geval dergelijke vorderingen niet veertien dagen voor aanvang van de terechtzitting ter kennis van de verdediging zijn gebracht, dan kan dit gevolgen hebben voor de eisen die de rechtbank stelt aan de onderbouwing van de betwisting van dergelijke vorderingen. In de regel zal de verdediging dan kunnen volstaan met een betwisting zonder onderbouwing, met als gevolg de niet-ontvankelijkheid van de betwiste delen van de vordering.
De vordering van [slachtoffer 1]
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte gepoogd heeft [slachtoffer 1] te doden. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [slachtoffer 1] en dat hij verplicht is diens schade als gevolg daarvan te vergoeden.
De vordering van [slachtoffer 1] is twee dagen voor aanvang van het onderzoek ter terechtzitting ter kennis gebracht van de verdediging. Zij betreft een relatief hoog bedrag. De vordering kenmerkt zich tevens door een zekere complexiteit. Dat betekent dat de rechtbank de betwisting van de vordering door de verdediging als voldoende zal accepteren, ook al is deze niet onderbouwd. Zie de overweging onder het kopje algemeen.
De verdediging heeft op grond daarvan een deel van de vordering voldoende betwist. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Een andere deel van de vordering heeft de verdediging niet betwist. Dit betreft een deel van de gevorderde immateriële schade, alsmede de post ziekenhuisopname. De rechtbank acht beide posten toewijsbaar tot een bedrag van € 3.038,-, waarvan € 38,- aan materiële schade. en € 3000,- immateriële schade . Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
Door de verdediging van de benadeelde partij zijn ook proceskosten gevorderd, waarbij aansluiting is gezocht bij de Liquidatietarieven Kanton voor zaken vanaf 1 februari 2024. De verdediging gaat daarbij uit van twee punten a € 406,- per punt voor een vordering tot € 20.000,-. Dit zou neerkomen op een totaalbedrag van € 812,-.
Nu de rechtbank echter de vordering toewijst tot een bedrag van €3.038,-, worden de kosten op €238,- per punt beraamd. In totaal zal de rechtbank aan proceskosten € 476,- toewijzen en het overige van de proceskostenvordering afwijzen.
De vordering van [slachtoffer 2]
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] . Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [slachtoffer 2] en dat hij verplicht is diens schade als gevolg daarvan te vergoeden.
De vordering van [slachtoffer 2] is twee dagen voor aanvang van het onderzoek ter terechtzitting ter kennis gebracht van de verdediging. Zij betreft een relatief hoog bedrag. De vordering kenmerkt zich tevens door een zekere complexiteit. Dat betekent dat de rechtbank de betwisting van de vordering door de verdediging als voldoende zal accepteren, ook al is deze niet onderbouwd. Zie de overweging onder het kopje algemeen.
De verdediging heeft derhalve een deel van de vordering voldoende betwist. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Een andere deel van de vordering heeft de verdediging niet betwist. Dit betreft een deel van de gevorderde immateriële schade, alsmede de post ziekenhuisopname. De rechtbank acht beide posten toewijsbaar tot een bedrag van € 2.038,-, waarvan € 38,- aan materiële schade en € 2.000,- immateriële schade. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
Door de verdediging van de benadeelde partij zijn ook proceskosten gevorderd, waarbij aansluiting is gezocht bij de Liquidatietarieven Kanton voor zaken vanaf 1 februari 2024. De verdediging van de benadeelde partij gaat daarbij uit van twee punten a € 406,- per punt voor een vordering tot € 20.000,-. Dit zou neerkomen op een totaalbedrag van € 812,-.
Nu de rechtbank echter de vordering toewijst tot een bedrag van €2.038,-, worden de kosten op €204,- per punt beraamd. In totaal zal de rechtbank aan proceskosten € 408,- toewijzen en het overige van de proceskostenvordering afwijzen.
Beide vorderingen
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 47, 57, 63, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1, primair:Medeplegen van poging tot doodslag;
feit 2:Openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 184 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van € 3.038,-, waarvan € 38,- aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 mei 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 476,-;
- wijst de vordering voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1](feit 1),
€ 3.038,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 mei 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling
40 dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]van € 2.038,-, waarvan € 38,- aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 mei 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 408,-;
- wijst de vordering voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2](feit 2),
€ 2.038,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 14 mei 2022 tot aan de dag der voldoening.
- bepaalt dat bij niet betaling
30 dagengijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Boogert, voorzitter, mr. N. van der Ploeg-Hogervorst en mr. C.H.W.M. Sterk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 28 mei 2025.
Mr. C.H.W.M. Sterk en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.