ECLI:NL:RBZWB:2025:3319

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
11521142 AZ VERZ 25-11 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een billijke vergoeding na opzegging arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek van een werknemer, die een billijke vergoeding eiste na de opzegging van haar arbeidsovereenkomst door de Gemeente Waalwijk. De arbeidsovereenkomst was opgezegd na toestemming van het UWV wegens langdurige arbeidsongeschiktheid van de werknemer. De werknemer stelde dat de Gemeente haar re-integratieverplichtingen en AVG-verplichtingen niet was nagekomen, wat leidde tot haar arbeidsongeschiktheid en uiteindelijk tot de opzegging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter heeft het verzoek van de werknemer afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat de Gemeente ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer onvoldoende bewijs had geleverd voor haar claims en dat de Gemeente niet in strijd met de wet had gehandeld. De kantonrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om een billijke vergoeding toe te kennen en dat de proceskosten voor rekening van de werknemer kwamen. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de veroordelingen onmiddellijk uitgevoerd moeten worden, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer / rekestnummer: 11521142 \ AZ VERZ 25-11
Beschikking van 7 mei 2025
in de zaak van
[werknemer],
wonende te [plaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [werknemer] ,
gemachtigde: mr. M.J.O.F. Rutten, ARAG SE Rechtsbijstand,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE WAALWIJK,
zetelende te Waalwijk,
verwerende partij,
hierna te noemen: de Gemeente,
gemachtigde: mr. C. Riemens.

1.De zaak in het kort

De arbeidsovereenkomst tussen partijen is door de Gemeente opgezegd na toestemming van het UWV wegens langdurige arbeidsongeschiktheid van [werknemer] . [werknemer] verzoekt om toekenning van een billijke vergoeding omdat de Gemeente re-integratieverplichtingen en AVG-verplichtingen niet zou zijn nagekomen en daarmee ernstig verwijtbaar heeft gehandeld tegenover haar. De kantonrechter wijst het verzoek van [werknemer] af.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 31 januari 2025 met producties;
- het verweerschrift met producties;
- de mondelinge behandeling van 31 maart 2025 waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de pleitnota’s van partijen.

3.De feiten

3.1.
[werknemer] , geboren [1966] , was per 5 januari 1987 aangesteld bij de Gemeente en laatstelijk werkzaam in de functie van Financieel medewerker D en administratief ondersteuner OR voor 28 uur per week. Het loon bedroeg laatstelijk € 3.108,35 bruto per maand exclusief 17,05% IKB en overige emolumenten.
3.2.
Op 1 januari 2020 is de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) van kracht geworden. Hierdoor is de aanstelling van [werknemer] omgezet in een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en is de cao Gemeenten gaan gelden.
3.3.
[werknemer] is arbeidsongeschikt geraakt met beperkingen wegens lopen en in verschillende stukken is opgenomen dat haar eerste ziektedag op 29 april 2021 is. Zij heeft tijdens arbeidsongeschiktheid ook beperkingen aan haar haar hand gekregen en heeft daarvoor een medische ingreep ondergaan.
3.4.
[werknemer] heeft tijdens arbeidsongeschiktheid gedeeltelijk gewerkt. Zij heeft niet succesvol kunnen re-integreren in het eerste spoor en tweede spoor.
3.5.
Per 27 april 2023 ontvangt [werknemer] een WGA uitkering van het UWV en daarbij is haar arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 47,13%.
3.6.
De Gemeente heeft bij het UWV een ontslagvergunning aangevraagd wegens langdurige arbeidsongeschiktheid van [werknemer] . Bij besluit van 17 juli 2024 heeft het UWV de ontslagvergunning verleend.
3.7.
De Gemeente heeft bij brief van 18 juli 2024 de arbeidsovereenkomst met [werknemer] opgezegd met ingang van 1 december 2024.
3.8.
Partijen hebben wegens een geschil over de eindafrekening en de opzegging afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst van 3 december 2024. Van de overeengekomen finale kwijting hebben partijen het “opzeggingsgeschil en/of de procedure” uitgezonderd, zodat [werknemer] een billijke vergoeding kan verzoeken in een procedure.

4.Het verzoek en het verweer

4.1.
[werknemer] verzoekt de kantonrechter om de Gemeente te veroordelen om aan haar te betalen:
een billijke vergoeding van € 274.756,05, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen billijke vergoeding,
buitengerechtelijke kosten van € 6.775,00 vermeerderd met de wettelijke rente,
de kosten van de procedure, waaronder de nakosten.
4.2.
[werknemer] legt aan haar verzoek het volgende ten grondslag. De Gemeente is een billijke vergoeding verschuldigd wegens ernstig verwijtbaar handelen (artikel 7:682 lid 1 sub c Burgerlijk Wetboek (BW). De Gemeente is haar re-integratieverplichtingen niet nagekomen en heeft AVG-verplichtingen geschonden ten aanzien van het personeels- en ziekteverzuimdossier van [werknemer] . Hierdoor is [werknemer] zieker geworden en was zij uiteindelijk niet in staat om te werken en werd een ontslag onvermijdelijk. Er is sprake van causaal verband tussen enerzijds het schenden van de re-integratieverplichtingen en AVG-verplichtingen en anderzijds het voortduren van de arbeidsongeschiktheid van [werknemer] . De billijke vergoeding moet worden gesteld op € 274.756,06 bruto aan loonschade. Als geoordeeld wordt dat de verwijtbare gedragingen van de Gemeente niet hebben bijgedragen aan het ontstaan van de ontslaggrond, is wegens het niet voldoen aan verplichtingen (artikel 7:658 BW) en slecht werkgeverschap (artikel 7:611 BW) een vergoeding verschuldigd. Het is redelijk dat in de vergoeding een bedrag van € 10.000,00 netto aan immateriële schade is begrepen.
4.3.
De Gemeente voert verweer en concludeert dat [werknemer] niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar verzoek dan wel het verzoek moet worden afgewezen en [werknemer] in de kosten dient te worden veroordeeld.
4.4.
De Gemeente voert als verweer het volgende aan. De Gemeente heeft niet ernstig verwijtbaar gehandeld. Het eventuele feit dat de Gemeente sommige dingen in het re-integratietraject anders had kunnen aanpakken is niet genoeg voor ernstig verwijtbaar handelen. De Gemeente wijst de gestelde privacy schending van de hand. Het personeels- en verzuimdossier is compleet en daarvan heeft [werknemer] een kopie gekregen. Ook betwist de Gemeente dat er causaal verband is tussen de gestelde ernstig verwijtbare gedragingen van haar en het einde van het dienstverband. Voor zover geoordeeld wordt dat er wel sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de Gemeente en er causaal verband is tussen het handelen en de opzegging in 2024 dan wordt de hoogte van de billijke vergoeding betwist.

5.De beoordeling

Billijke vergoeding?
5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of aan [werknemer] een billijke vergoeding moet worden toegekend. [werknemer] heeft het verzoek tijdig ingediend omdat het verzoek is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
5.2.
Uit artikel 7:682 lid 1 aanhef en onderdeel c BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van een werknemer van wie de arbeidsovereenkomst is opgezegd met toestemming van het UWV, aan die werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien een opzegging wegens omstandigheden als bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel b, BW het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever.
5.3.
Uit de wetsgeschiedenis en geldende jurisprudentie volgt dat voor ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever op grond waarvan de werknemer aanspraak kan maken op een billijke vergoeding (naast de transitievergoeding) een hoge drempel geldt. Daarvoor is alleen aanleiding in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst leidende handelen of nalaten van de werkgever als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn als een werkgever zijn re-integratieverplichtingen bij ziekte ernstig heeft veronachtzaamd (zie Kamerstukken II 2013-2014, 33 818, nr. 3, blz. 34).
5.4.
[werknemer] maakt de Gemeente op vijf concrete punten verwijten en verwijst ter onderbouwing daarvan naar de producties 5 tot en met 8 bij haar verzoekschrift. De Gemeente is op al deze punten in haar verweerschrift ingegaan en heeft de gestelde verwijten concreet en gemotiveerd weersproken. [werknemer] heeft dit verweer vervolgens onvoldoende betwist en daarmee de door haar gestelde verwijten aan de Gemeente onvoldoende onderbouwd. Hierdoor zijn de gestelde schendingen van de Gemeente in re-integratieverplichtingen en AVG-verplichtingen niet komen vast te staan. De kantonrechter kan zich voorstellen dat bepaalde door [werknemer] geschetste zaken moeilijk voor haar waren, en zij bij het verloop van de drie jaar arbeidsongeschiktheid een negatief gevoel heeft, maar dit haalt de hoge drempel van ernstig verwijtbaar handelen van de Gemeente niet.
5.5.
Daarnaast heeft [werknemer] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het veronderstelde ernstig verwijtbaar handelen van de Gemeente uiteindelijk tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid heeft geleid. De enkele stelling van [werknemer] dat zij door ernstig verwijtbaar gedrag van de Gemeente zieker is geworden en niet meer in staat was te werken waardoor ontslag onvermijdelijk was, is onvoldoende.
5.6.
Het voorgaande neemt niet weg dat de kantonrechter heel goed begrijpt dat het feit dat [werknemer] nu zonder werk zit voor haar moeilijk is en dat zij graag haar werkplek bij de Gemeente had gehouden. De Gemeente stond het na 36 maanden arbeidsongeschiktheid echter vrij om een ontslagvergunning wegens langdurige arbeidsongeschiktheid te vragen, hoe vervelend ook voor [werknemer] .
5.7.
De conclusie van het voorgaande is dat geen sprake is geweest van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de Gemeente dat tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid heeft geleid. Dit betekent dat er geen aanleiding bestaat om aan [werknemer] een billijke vergoeding toe te kennen.
Vergoeding ex artikel 7:658 BW en artikel 7:611 BW?
5.8.
[werknemer] beroept zich ook op het door de Gemeente niet voldoen aan de haar verplichtingen (artikel 7:658 BW) en slecht werkgeverschap (artikel 7:611 BW) dat volgens haar tot toekenning van een vergoeding moet leiden. De kantonrechter is van oordeel dat schadevergoeding op deze gronden bij verzoekschrift kan worden ingediend omdat het verband houdt met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De schadevergoeding is op de gestelde gronden echter niet toewijsbaar. Dit omdat [werknemer] aan die gronden dezelfde feiten en argumenten ten grondslag legt als bij de billijke vergoeding en met die andere gronden niet de hoge eisen die gelden voor een billijke vergoeding kunnen worden omzeild.
5.9.
Op grond van het voorgaande zal het verzoek worden afgewezen.
Proceskosten
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van [werknemer] omdat zij ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op € 949,00 waarvan € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nasalaris vermeerderd met de kosten van betekening.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
wijst het verzoek af,
6.2.
veroordeelt [werknemer] in de proceskosten van € 949,00 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [werknemer] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
6.3.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad [1] .
Deze beschikking is gegeven door mr. Zander en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2025.

Voetnoten

1.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.