ECLI:NL:RBZWB:2025:3321

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
11563852 AZ VERZ 25-14 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • Mr. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot betaling van loon op grond van cao na overgang van onderneming

In deze zaak verzoekt een werknemer, werkzaam als thuishulp, betaling van achterstallig loon op basis van de cao. De werknemer heeft een arbeidsovereenkomst met een vennootschap die inmiddels is ontbonden en waarvan de vereffening is beëindigd. De kantonrechter verklaart de werknemer niet-ontvankelijk ten aanzien van de ontbonden vennootschap, maar wijst het verzoek tot betaling van loon toe aan de overgenomen onderneming. De werknemer stelt dat de rechten en plichten uit haar arbeidsovereenkomst zijn overgegaan naar de nieuwe vennootschap. De kantonrechter oordeelt dat er sprake is van een overgang van onderneming en dat de werknemer per 1 december 2024 in dienst is bij de nieuwe vennootschap. De kantonrechter wijst de verzoeken van de werknemer toe, inclusief het loon en vakantiegeld, en vernietigt de opzegging door de ontbonden vennootschap. De proceskosten worden toegewezen aan de werknemer, terwijl de ontbonden vennootschap niet meer kan worden aangesproken. De beschikking is gegeven op 7 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer / rekestnummer: 11563852 \ AZ VERZ 25-14
Beschikking van 7 mei 2025
in de zaak van
[werknemer],
wonende te [plaats] ,
verzoekende partij in het incident ex artikel 223 Rv,
verzoekende partij in de hoofdzaak,
hierna te noemen: [werknemer] ,
gemachtigde: mr. S.A. Ruijs, Stichting Klaverblad Rechtsbijstand,
tegen

1.[besloten vennootschap 1] B.V.,2. [besloten vennootschap 2] B.V. (in liquidatie),

beiden gevestigd te [plaats] ,
verwerende partijen in het incident ex artikel 223 Rv,
verwerende partijen in de hoofdzaak,
hierna samen te noemen: [besloten vennootschap 1] en [besloten vennootschap 2] ,
procederend in persoon, vertegenwoordigd door de heer [naam 1] , bestuurder van [besloten vennootschap 1] en (voormalig) bestuurder van [besloten vennootschap 2] .

1.De zaak in het kort

[werknemer] is in dienst getreden bij [besloten vennootschap 2] als thuishulp en verzoekt onder meer betaling van achterstallig loon van [besloten vennootschap 1] en/of [besloten vennootschap 2] op grond van de toepasselijke cao. [werknemer] stelt dat [besloten vennootschap 1] door overgang van onderneming de rechten en plichten uit haar arbeidsovereenkomst heeft overgenomen. De kantonrechter stelt [werknemer] in het gelijk voor wat betreft de verzoeken tegen [besloten vennootschap 1] . Ten aanzien van de verzoeken tegen [besloten vennootschap 2] wordt [werknemer] niet ontvankelijk verklaard omdat het een ontbonden vennootschap is waarvan de vereffening is beëindigd.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met producties 1 tot en met 20;
- het verweerschrift met producties 1 tot en met 8;
- de door [werknemer] toegezonden aanvullende producties 21 en 22;
- de mondelinge behandeling van 9 april 2025 waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
De beschikking is bepaald op vandaag.

3.De feiten

3.1.
Op 1 september 2018 is [werknemer] bij [besloten vennootschap 2] in dienst getreden als thuishulp.
3.2.
[werknemer] is eerder een procedure gestart bij de kantonrechter te Breda tegen [besloten vennootschap 2] voor betaling van loon conform de CAO Verpleeg, Verzorgingstehuizen, Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg (hierna: cao). De kantonrechter heeft bij vonnis van 28 augustus 2024 geoordeeld dat de cao van toepassing is, de functie van [werknemer] Hulp bij het Huishouden is en zij per 1 september 2023 recht heeft op loon op basis van die cao.
3.3.
Het loon van [werknemer] bedraagt op basis van de cao laatstelijk € 1.245,70 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en 8,33% eindejaarsuitkering.
3.4.
Op 29 augustus 2024 heeft [besloten vennootschap 2] een memo gestuurd aan haar werknemers waarin het volgende vermeld is:
“(…)Na zorgvuldig overleg met de aanhouder stichting [administratiekantoor] , mede naar aanleiding van het vertrek van [naam 2] , is besloten om de structuur van de onder haar vallende WMO groep te herzien. Overeengekomen is het aantal B.V’s in de WMO groep teruggebracht tot 2: De Sociale Onderneming B.V. en [besloten vennootschap 1] B.V ( [besloten vennootschap 1] ). Dit laatste vooral omdat daar duidelijker naar voren komt dat wij geen poetsen/hulpen zijn maar huishoudelijke ondersteuners.
Als gevolg hiervan zullen medewerkers van de Huishoudelijke hulp [plaats] B.V en de [besloten vennootschap 2] B.V per1 oktober asonder één vennootschap (B.V) de [besloten vennootschap 1] werkzaam zijn. Dit zorgt voor een betere organisatiestructuur met één centraal aanspreekpunt, wat de communicatie en structuur in de toekomst zal vereenvoudigen.
Ondanks deze veranderingen blijft onze dienstverlening aan cliënten ongewijzigd; iedereen zal zijn of haar werkzaamheden voortzetten zoals gebruikelijk. Om de overgang soepel te laten verlopen, zullen voor de nieuwe B.Vnieuwe contracten worden opgesteld.”
3.5.
Op 11 september 2024 heeft [werknemer] een nieuwe arbeidsovereenkomst met [besloten vennootschap 1] ontvangen. [werknemer] heeft die arbeidsovereenkomst niet getekend. Op 19 september 2024 heeft [werknemer] zich ziek gemeld bij [besloten vennootschap 2] .
3.6.
Op 27 december 2024 heeft [werknemer] een loonstrook ontvangen van [besloten vennootschap 2] waarop staat dat zij per 31 december 2024 bij [besloten vennootschap 2] uit dienst is. De loonstrook betreft een eindafrekening.
3.7.
[besloten vennootschap 2] heeft [werknemer] bij het UWV aangemeld voor een ziektewet uitkering. Bij brief van 6 februari 2025 heeft het UWV aan [werknemer] medegedeeld dat zij geen voorschot Ziektewet uitkering ontvangt.
3.8.
[besloten vennootschap 2] is een vereffeningsprocedure gestart en heeft het plan van verdeling van schuldeisers gedurende twee maanden na de publicatie ervan in De Telegraaf van 20 december 2024 ter inzage gelegd. Op 5 maart 2025 is in het handelsregister geregistreerd dat de vereffening van [besloten vennootschap 2] met ingang van 16 februari 2025 is beëindigd en daarmee de rechtspersoon is beëindigd.

4.Het verzoek en het verweer

In de hoofdzaak

4.1.
[werknemer] verzoekt de kantonrechter om:
voor recht te verklaren dat [besloten vennootschap 2] is overgenomen door [besloten vennootschap 1] ,
de opzegging te vernietigen;
[besloten vennootschap 2] en/of [besloten vennootschap 1] te veroordelen tot betaling van het loon van [werknemer] van € 1.245,70 met vakantiegeld vanaf 1 december 2024 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, vermeerderd met wettelijke verhoging van 50%;
[werknemer] in staat te stellen, als zij door de bedrijfsarts arbeidsgeschikt wordt geacht om de bedongen re-integratie werkzaamheden conform advies bedrijfsarts te verrichten onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [besloten vennootschap 2] en/of [besloten vennootschap 1] in gebreke blijft;
[besloten vennootschap 2] en/of [besloten vennootschap 1] te veroordelen tot het verstrekken van deugdelijke bruto/netto loonspecificaties van betalingen op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 5.000,00;
[besloten vennootschap 2] en/of [besloten vennootschap 1] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor genoemde bedragen tot de dag van volledige betaling;
[besloten vennootschap 2] en/of [besloten vennootschap 1] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van
€ 498,50;
[besloten vennootschap 2] en/of [besloten vennootschap 1] te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.2. [werknemer] legt aan haar verzoeken het volgende ten grondslag. Er is geen sprake van rechtsgeldige opzegging van de arbeidsovereenkomst door [besloten vennootschap 2] en deze komt voor vernietiging in aanmerking. Omdat er met ingang van 1 oktober 2024 sprake is van overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 Burgerlijk Wetboek (BW) van [besloten vennootschap 2] naar [besloten vennootschap 1] is [werknemer] mee overgegaan naar [besloten vennootschap 1] . [besloten vennootschap 2] en/of [besloten vennootschap 1] zijn het loon van € 1.245,70 en het vakantiegeld vanaf 1 december 2024 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd verschuldigd. Op grond van artikel 7.2.1 van de cao dient tijdens het eerste jaar van ziekte 100% loon te worden doorbetaald.
4.3. [besloten vennootschap 1] en [besloten vennootschap 2] voeren verweer. Zij voeren het volgende aan. [besloten vennootschap 2] heeft de leveringsopdracht met de gemeente per 1 oktober 2024 overgedragen aan een andere zorgaanbieder. [besloten vennootschap 2] is na ontbinding een liquidatieprocedure gestart en wegens een uitblijvende reactie op het liquidatiebericht bestaat [besloten vennootschap 2] niet meer. Hierdoor dienen de verzoeken tegen [besloten vennootschap 2] te worden afgewezen. Op 27 december 2024 heeft [besloten vennootschap 2] het laatste loon aan [werknemer] betaald. [werknemer] heeft de procedure om bij [besloten vennootschap 1] in dienst te treden afgebroken door niet akkoord te gaan met de aan haar aangeboden arbeidsovereenkomst. Hierdoor is er met [besloten vennootschap 1] geen dienstverband ontstaan en [besloten vennootschap 1] heeft daarom geen loonbetalingsverplichting.
In het incident4.4. [werknemer] verzoekt bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding [besloten vennootschap 2] en/of [besloten vennootschap 1] te veroordelen tot betaling aan [werknemer] van het volledige loon van € 1.245,70 bruto per maand, vermeerderd met de vakantietoeslag en overige emolumenten vanaf 1 december 2024 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50%.
5. De beoordelingIn de hoofdzaak
Ten aanzien van [besloten vennootschap 2]
Ontvankelijk?
5.1.
Beoordeeld zal allereerst worden of [werknemer] ontvankelijk is in haar verzoeken jegens [besloten vennootschap 2] . [besloten vennootschap 2] en [besloten vennootschap 1] beroepen zich op ontbinding van [besloten vennootschap 2] en afgeronde vereffening van die vennootschap met ingang van 16 februari 2025.
5.2.
Op grond van artikel 2:19 lid 6 BW blijft een vennootschap bestaan totdat de vereffening is beëindigd. Uit de door [besloten vennootschap 2] en [besloten vennootschap 1] overgelegde stukken blijkt dat er een vereffening heeft plaatsgevonden door terinzagelegging van de rekening en verantwoording en het plan van verdeling gedurende twee maanden en er zich geen schuldeisers hebben gemeld. De beëindigde vereffening is vervolgens ingeschreven in het handelsregister. Door beëindiging van de vereffening is [besloten vennootschap 2] opgehouden te bestaan en kan zij geen partij meer zijn in een procedure. [werknemer] zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van [besloten vennootschap 2] .
Proceskosten5.3. [werknemer] is in het ongelijk gesteld. In de omstandigheid dat [besloten vennootschap 2] een niet meer bestaande entiteit is, ziet de kantonrechter aanleiding om de kosten van [besloten vennootschap 2] te begroten op nihil. Bovendien is niet gebleken van specifiek namens [besloten vennootschap 2] gemaakte reis- en verblijfkosten omdat de heer [naam 1] ter zitting ook namens [besloten vennootschap 1] is verschenen.
Ten aanzien van [besloten vennootschap 1]
Overgang van onderneming?
5.4.
[werknemer] heeft haar vorderingen ten aanzien van [besloten vennootschap 1] gebaseerd op overgang van onderneming.
5.5.
Op grond van art. 7:662 BW is sprake van een overgang van onderneming, als er een overgang plaatsvindt van een economische eenheid die haar identiteit behoudt. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie EU staat het ontbreken van een contractuele band tussen vervreemder en verkrijger aan een overgang van onderneming niet in de weg. Op grond van artikel 7:663 BW gaan door de overgang van een onderneming de rechten en verplichtingen die op het tijdstip van die overgang voor de werkgever in die onderneming voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst tussen hem en een daar werkzame werknemer van rechtswege over op de verkrijger.
5.6.
De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van overgang van onderneming van [besloten vennootschap 2] door [besloten vennootschap 1] en overweegt daarover als volgt. [werknemer] stelt dat [besloten vennootschap 2] de overgang van haar onderneming door [besloten vennootschap 1] in een memo van 29 augustus 2024 heeft medegedeeld en dat daar ook uitvoering aan is gegeven. Dit omdat de werkzaamheden van [besloten vennootschap 2] volgens [werknemer] zijn voortgezet door [besloten vennootschap 1] (door het verlenen van dezelfde zorg aan dezelfde cliënten) met vrijwel al het personeel van [besloten vennootschap 2] . [besloten vennootschap 1] heeft deze stellingen onvoldoende betwist. Omdat [besloten vennootschap 1] niet betwist dat zij de zorgactiviteiten van [besloten vennootschap 2] feitelijk heeft voortzet (zoals ook blijkt uit artikel 1.7 van de aan [werknemer] voorgelegde arbeidsovereenkomst met [besloten vennootschap 1] ; overgelegd als productie 9 bij dagvaarding) en [besloten vennootschap 1] een wezenlijk deel van de werknemers van [besloten vennootschap 2] heeft overgenomen wordt uitgegaan van overgang van een economische eenheid. Doordat [besloten vennootschap 1] de exploitatie feitelijk heeft voortgezet, is ook de identiteit van de overgedragen onderneming behouden. Door de overgang van onderneming in de zin van de wet is [werknemer] (in ieder geval) per 1 december 2024 in dienst bij [besloten vennootschap 1] . Het feit dat [werknemer] geen met [besloten vennootschap 1] getekende arbeidsovereenkomst heeft, staat niet in de weg aan het overgaan van de rechten en plichten uit de met [werknemer] gesloten arbeidsovereenkomst van [besloten vennootschap 2] op [besloten vennootschap 1] .
5.7.
[besloten vennootschap 1] voert aan dat er geen ontslagvergunning aangevraagd hoeft te worden bij minder dan 20 werknemers. Dit verweer is niet nader toegelicht door [besloten vennootschap 1] en dient bij gebreke van een toelichting te worden verworpen. Ook voert [besloten vennootschap 1] aan dat [werknemer] ten onrechte een Zw-uitkering van het UWV heeft geweigerd. Voor de beslissing in dit geschil is echter niet van belang of [werknemer] een Zw-uitkering van het UWV heeft geweigerd omdat het dienstverband als gevolg van de overgang van onderneming is voortgezet met [besloten vennootschap 1] als opvolgend werkgever en er geen sprake is van een einde van het dienstverband waarbij [werknemer] ziek uit dienst is gegaan. Ter zitting heeft [besloten vennootschap 1] nog aangevoerd dat de gemeente een probleem heeft als uitgegaan wordt van overgang van onderneming omdat [besloten vennootschap 1] het loon dat [besloten vennootschap 2] aan [werknemer] diende te voldoen niet kan opbrengen. Maar in hoeverre de continuïteit van de WMO-zorg in [plaats] in gevaar komt bij een voor [besloten vennootschap 1] negatieve beslissing is een belang dat [werknemer] als individuele werknemer zich niet hoeft aan te trekken.
5.8.
Op grond van het voorgaande zal de verzochte verklaring voor recht dat sprake is van overgang van onderneming van [besloten vennootschap 2] door [besloten vennootschap 1] worden toegewezen. Ook zal de opzegging die [besloten vennootschap 2] (mondeling en met de loonstrook van december 2024) aan [werknemer] heeft gedaan worden vernietigd.
Loon5.9. [besloten vennootschap 1] stelt dat op 27 december 2024 de laatste loonbetaling was en ter zitting is gebleken dat die betaling van [besloten vennootschap 2] zag op de maand november 2024. Dit betekent dat het verzochte loon van € 1.245,70 bruto per maand vanaf 1 december 2024 toewijsbaar is en [besloten vennootschap 1] zal hiertoe worden veroordeeld tot het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd. Het verzochte vakantiegeld vanaf 1 december 2024 zal worden toegewezen vanaf het moment dat dit opeisbaar is.
Wettelijke verhoging
5.10.
De verzochte wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW zal over het achterstallige loon over de periode december 2024 tot en met april 2025 worden toegewezen. Daarbij ziet de kantonrechter wel aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot het maximum van 25%.
Toelating werkzaamheden
5.11.
Het verzoek van [werknemer] tot toelating tot (re-integratie) werkzaamheden conform het advies van de bedrijfsarts onder verbeurte van een dwangsom zal worden toegewezen. De verzochte dwangsom zal worden gematigd tot € 100,00 per dag met een maximum van € 5.000,00.
Loonspecificaties
5.12.
De door [werknemer] verzochte bruto/netto loonspecificaties zullen worden toegewezen voor wat betreft de toegewezen bedragen en bepaald wordt dat deze binnen vier weken na betekening van deze beschikking dienen te worden verstrekt. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd tot een bedrag van € 50,00 per dag met een maximum van € 1.000,00.
Wettelijke rente
5.13.
De verzochte wettelijke rente ex artikel 6:119 BW zal worden toegewezen vanaf de tijdstippen van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling.
Buitengerechtelijke kosten
5.14.
[werknemer] verzoekt een bedrag van € 498,50 aan buitengerechtelijke kosten. Voldoende onderbouwd is dat er buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt en deze kosten zullen daarom worden toegewezen.
Proceskosten
5.15.
[besloten vennootschap 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De door [werknemer] te zitting genoemde kosten van oproepingsexploten zijn niet toewijsbaar omdat het geen noodzakelijke kosten zijn. De proceskosten aan de zijde van [werknemer] worden begroot op € 1.206,00 (€ 257,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten) plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.
In het incident
Voorziening ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
5.16.
Omdat in deze beschikking al een beslissing wordt gegeven over de verzoeken van [werknemer] in de hoofdzaak, is er geen belang meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek zal worden afgewezen.
5.17.
Omdat de stellingen en verweren zowel in het incident als in de bodemzaak vrijwel gelijkluidend zijn en tegelijkertijd zijn behandeld, zal de kantonrechter in het incident geen kostenveroordeling uitspreken.

6.6. De beslissing

De kantonrechter
In de hoofdzaak
Ten aanzien van [besloten vennootschap 2]
6.1.
verklaart [werknemer] niet ontvankelijk in haar verzoeken ten aanzien van [besloten vennootschap 2] ,
6.2.
veroordeelt [werknemer] in de proceskosten van [besloten vennootschap 2] die worden begroot op nihil.
Ten aanzien van [besloten vennootschap 1]
6.3.
verklaart voor recht dat er sprake is van overgang van onderneming van [besloten vennootschap 2] door [besloten vennootschap 1] ,
6.4.
vernietigt de door [besloten vennootschap 2] gedane opzegging aan [werknemer] ,
6.5.
veroordeelt [besloten vennootschap 1] om aan [werknemer] te betalen het loon van € 1.245,70 bruto per maand vanaf 1 december 2024 vermeerderd met de vakantietoeslag van 8% vanaf het moment dat dit opeisbaar is, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd en vermeerderd met de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW met een maximum van 25% over het opeisbare loon over de periode van 1 december 2024 tot en met april 2025,
6.6.
veroordeelt [besloten vennootschap 1] om aan [werknemer] te betalen de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over hetgeen onder 6.5 is toegewezen vanaf de tijdstippen van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling,
6.7.
veroordeelt [besloten vennootschap 1] om [werknemer] in staat te stellen als zij daartoe door de bedrijfsarts geschikt wordt geacht, om de bedongen (re-integratie) werkzaamheden conform advies van de bedrijfsarts te verrichten onder verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag dat hieraan niet wordt voldaan, met een maximum van € 5.000,00,
6.8.
veroordeelt [besloten vennootschap 1] om binnen vier weken na betekening van deze beschikking aan [werknemer] te verstrekken de bruto/netto specificaties van de toegewezen bedragen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag dat hieraan niet wordt voldaan, met een maximum van € 1.000,00,
6.9.
veroordeelt [besloten vennootschap 1] om aan [werknemer] te betalen een bedrag van € 498,50 aan buitengerechtelijke kosten,
6.10.
veroordeelt [besloten vennootschap 1] in de proceskosten van € 1.206,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [besloten vennootschap 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
6.11.
wijst af het meer of anders verzochte,
6.12.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad [1] voor wat betreft de veroordelingen.
In het incident
6.13.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Zander en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2025.

Voetnoten

1.Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.