In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de A58 te Ulvenhout op 22 november 2022. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 13 mei 2025 heeft de gemachtigde van de betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, aangevoerd dat de officier van justitie ten onrechte een dwangsom heeft geweigerd. De gemachtigde stelde dat de officier van justitie verplicht is om binnen twee weken na ontvangst van een ingebrekestelling een besluit te nemen, en dat er geen ruimte is voor een steekproef om te bepalen welke ingebrekestellingen wel of niet worden behandeld. De kantonrechter heeft echter vastgesteld dat er geen ingebrekestelling in het dossier aanwezig was, waardoor er geen aanleiding was om te oordelen dat de officier van justitie een dwangsom verschuldigd was.
De kantonrechter heeft het verzoek om de zaak aan te houden afgewezen, omdat de procedure al lang duurde en de gemachtigde voldoende gelegenheid had gehad om het dossier compleet te maken. Uiteindelijk heeft de kantonrechter het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om vaststelling van een dwangsom en een proceskostenvergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.