ECLI:NL:RBZWB:2025:3347

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
30 mei 2025
Zaaknummer
11089693 \ MB VERZ  24-576
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete en verzoek om dwangsom in verband met niet tijdig beslissen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de A58 te Ulvenhout op 22 november 2022. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.

Tijdens de zitting op 13 mei 2025 heeft de gemachtigde van de betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, aangevoerd dat de officier van justitie ten onrechte een dwangsom heeft geweigerd. De gemachtigde stelde dat de officier van justitie verplicht is om binnen twee weken na ontvangst van een ingebrekestelling een besluit te nemen, en dat er geen ruimte is voor een steekproef om te bepalen welke ingebrekestellingen wel of niet worden behandeld. De kantonrechter heeft echter vastgesteld dat er geen ingebrekestelling in het dossier aanwezig was, waardoor er geen aanleiding was om te oordelen dat de officier van justitie een dwangsom verschuldigd was.

De kantonrechter heeft het verzoek om de zaak aan te houden afgewezen, omdat de procedure al lang duurde en de gemachtigde voldoende gelegenheid had gehad om het dossier compleet te maken. Uiteindelijk heeft de kantonrechter het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om vaststelling van een dwangsom en een proceskostenvergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer : 11089693 \ MB VERZ 24-576
CJIB-nummer : 5062 5422 5409 4914
uitspraakdatum : 13 mei 2025
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : de [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : mr. N.G.A. Voorbach (Verkeersboete.nl)

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 13 mei 2025. Namens de officier van justitie is verschenen mr. I.M.E. van der Meijden (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Als gemachtigde is verschenen [gemachtigde] . De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: als bestuurder tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat vasthouden op de A58 (links) te Ulvenhout op 22 november 2022 om 14:10 uur.
Gemachtigde heeft in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de officier van justitie ten onrechte heeft geweigerd een dwangsom toe te kennen. Ingevolge artikel 4:17 Awb – gelezen in samenhang met artikel 4:18 Awb – is de officier van justitie verplicht om binnen twee weken na ontvangst van een ingebrekestelling een besluit te nemen. Het staat de officier van justitie dus niet vrij om zelfstandig te beslissen welke ingebrekestellingen hij wél en niet in behandeling neemt. De wet biedt verder geen ruimte aan een bestuursorgaan om op basis van een ‘steekproef’ te bepalen welke ingebrekestellingen wel en niet worden behandeld. Voorts biedt het wettelijk kader geen ruimte een ingebrekestelling terzijde te schuiven op basis van ‘veel werk’ of een ‘steekproef’. Evenmin is door de officier van justitie tekst en uitleg gegeven over de aard en omvang van deze steekproef. Ook geldt over het algemeen dat in IGS-zaken de kans vele malen groter is dat er wat mis is gegaan in de verwerking van stukken dan bij andere dossiers. Het is van cruciaal belang dat de officier van justitie kan aantonen dat de steekproef random genomen is over alle dossiers. Dat kan de officier van justitie niet. Ten aanzien van de stelling van de officier van justitie dat er in veel zaken al een beslissing was genomen, merkt gemachtigde op dat post vanuit het CVOM soms veel later binnen komt dan de datum op de brief, de beslissing soms alleen naar betrokkene wordt gestuurd, maar niet naar gemachtigde en dat als en voor zover het CVOM kan bewijzen dat post is verzonden, dit niet betekent dat er ook bewezen is dat die is aangekomen. Verder merkt gemachtigde op dat de zaken door gemachtigde handmatig steekproefsgewijs zijn gecontroleerd. Dat stuitte niet op gevallen waarin een ingebrekestelling niet van toepassing was op basis van de bij gemachtigde bekende informatie. Bovendien heeft de officier van justitie eerst pas na ongeveer 10 weken een gemotiveerd standpunt ingenomen over de ingebrekestellingen. In de tussentijd beslist de officier van justitie wel op allerlei (terechte) ingebrekestellingen. Vervolgens stuurt de officier van justitie een brief waar gemachtigde naar zijn aard geen rekening mee kon houden. De vermeende buitenbehandelingstelling, voor zover deze als zodanig moet worden opgevat, is daarmee tardief. Er valt volgens gemachtigde ook niet uit te sluiten dat de officier van justitie opzettelijk laat reageert op de ingebrekestellingen, om daarmee een dwangsom te vermijden. Dit komt neer op misbruik van een bevoegdheid (art. 3:3 Awb). Gemachtigde verwijst naar uitspraken van de rechtbank Amsterdam en Limburg. Gemachtigde verzoekt om de dwangsom vast te stellen, vermeerderd met daarover verschuldigde wettelijke rente. Ook verzoekt gemachtigde om een proceskostenvergoeding.
Ter zitting heeft gemachtigde hieraan toegevoegd dat het beroep zich uitsluitend richt op het punt van de dwangsom, niet op de opgelegde boete. Nu ter zitting gebleken is dat er geen ingebrekestellingen in het dossier zitten, wordt verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden, zodat gemachtigde het dossier compleet kan maken.
De zittingsvertegenwoordiger verzet zich tegen aanhouding en heeft het volgende aangevoerd. Op 30 juli 2023 zijn een heleboel ingebrekestellingen door gemachtigde verzonden. Deze zijn steekproefsgewijs gecontroleerd, waarbij bleek dat er veel onjuistheden waren, waarna is besloten de ingebrekestellingen niet in behandeling te nemen. In dit geval is ook geen sprake van een geldige ingebrekestelling, zodat geen dwangsom is verschuldigd.

Overwegingen

De kantonrechter ziet geen aanleiding om de zaak aan te houden. Daarbij is van belang dat de procedure al lang duurt en gemachtigde voldoende gelegenheid heeft gehad om, voor de behandeling van de zaak ter zitting, het dossier compleet te krijgen. Zeker van een professionele gemachtigde mag worden verwacht dit tijdig te doen.
Gemachtigde heeft verzocht om toekenning van de wettelijke dwangsom omdat de officier van justitie niet tijdig heeft beslist. Bij het aanvullend beroepschrift is een algemene brief gevoegd gedateerd 30 juli 2023 met als onderwerp “Ingebrekestellingen in diverse dossiers”, waarin gemachtigde aangeeft dat “om classificatie en voorspoedige afhandeling aan uw zijde te faciliteren alsook het milieu te sparen”, alle ingebrekestellingen gebundeld zijn aangeboden. Verder zijn bij het aanvullend beroepschrift een “Verklaring van verzending van de ingebrekestellingen” en een “Lijst met dossiers waarvan de ingebrekestelling hierbij is verzonden” gevoegd, waarin is vermeld dat het in totaal om 2850 ingebrekestellingen gaat “met individuele dagtekening 30 juli 2023”. In die verklaring en onder die lijst zijn echter de naam van de betreffende medewerker en de data niet ingevuld en bovendien ontbreekt een ondertekening.
De kantonrechter stelt vast dat het dossier geen ingebrekestelling in deze zaak bevat. De door gemachtigde overgelegde lijst met namen en dossiernummers is onvoldoende om als een zodanige ingebrekestelling te kunnen worden aangemerkt, temeer nu data en ondertekening ontbreken. Nu een ingebrekestelling ontbreekt bestaat er geen aanleiding om te oordelen dat de officier van justitie een dwangsom is verschuldigd. Het verzoek daartoe wordt dan ook afgewezen. Gelet hierop is er geen aanleiding voor het toekennen van een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De kantonrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek tot vaststelling van een dwangsom in verband met niet tijdig beslissen op het administratief beroep af;
  • wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, bijgestaan door de griffier E. Alekperov, en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2025.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
Als u het niet eens bent met deze beslissing, dan kunt u binnen 6 weken na de hieronder vermelde datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, maar alleen als:
de boete meer dan € 110,00 bedraagt, of
uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u niet of niet op tijd zekerheid heeft gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant, Team strafrecht, Postbus 90008, 4800 PA Breda. Het beroepschrift moet zijn ondertekend door degene die beroep heeft ingesteld of door de gemachtigde.
U dient daarbij het zaaknummer te vermelden.
De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij u in het beroepschrift uitdrukkelijk vraagt om een zitting waarop u uw standpunt mondeling wilt toelichten.
Datum verzending: