3.3Het oordeel van de rechtbank
Uit de inlichtingen van jeugdreclassering d.d. 18 april 2025 blijkt dat veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarde dat hij meewerkt aan zijn behandeling bij [GGZ-instelling 1] . De jeugdreclassering heeft aangegeven dat [GGZ-instelling 1] de behandeling van veroordeelde heeft beëindigd, omdat zij geen veilig behandelklimaat meer aan veroordeelde kon bieden en er daar geen behandelmethoden voor hem passend zijn. De behandeling van veroordeelde is om die reden beëindigd. Tijdens het verblijf van veroordeelde bij [GGZ-instelling 1] hebben zich meerdere incidenten voorgedaan en kon deze instelling onvoldoende veiligheid bieden aan veroordeelde en de behandelaars.
De Raad heeft in een brief van 29 april 2025 aangegeven zich te verenigen met het standpunt van de jeugdreclassering. Namens de Raad is ter terechtzitting, met een verwijzing naar zijn rapport van 23 mei 2025, daaraan toegevoegd dat hij de conclusies van Forensisch Maatwerk onderschrijft. De Raad acht een tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel noodzakelijk om veroordeelde de behandeling te kunnen bieden die hij nodig heeft. De Raad heeft daarbij aangegeven dat het in het belang van veroordeelde is dat hij op de huidige LVB-VIC groep kan blijven binnen [jeugdinrichting] . Het behandelklimaat van deze groep sluit aan bij de behoefte van veroordeelde.
De ouders van veroordeelde hebben ter terechtzitting hun visie gegeven op de gang van zaken. Zij hebben, kort gezegd, uiteengezet wat veroordeelde nodig heeft (in de behandelbenadering) gezien zijn problematiek. Zij hadden het liefste gezien dat zij de LVB-VIC-afdeling van [jeugdinrichting] konden verplaatsen naar [GGZ-instelling 1] . Het is zorgelijk dat er zo weinig mogelijk is in de forensische psychiatrische zorg voor jeugdigen. Ook de ouders onderschrijven de conclusies van Forensisch Maatwerk en de Raad.
In de voorlichtingsrapportage van Forensisch Maatwerk van 22 mei 2025 wordt aangegeven dat zich meerdere incidenten hebben voorgedaan bij [GGZ-instelling 1] waardoor de veiligheid van de medewerkers van [GGZ-instelling 1] niet meer kon worden gewaarborgd. Hieruit is ook een aangifte gevolgd. De incidenten lijken direct samen te hangen met de problematiek van veroordeelde. Van onwil lijkt bij veroordeelde geen sprake, maar van onmacht. De situatie is zeer zorgelijk en een hoog beveiligingsniveau, zoals in een justitiële jeugdinrichting, is momenteel passend voor veroordeelde. Daarbij is nieuwe diagnostiek en een nieuwe behandelindicatie wenselijk. Dit vanwege de ontwikkeling van veroordeelde in combinatie met de stemmen in zijn hoofd en het bovendien niet volledig duidelijk is waarom hij in de behandeling bij [GGZ-instelling 1] nauwelijks vorderingen liet zien. De delictanalyse bevestigt het gegeven dat signalen van veroordeelde als zeer serieus moeten worden beschouwd. De kans dat veroordeelde uitvoering geeft aan de gedachten in zijn hoofd, wordt als reëel beschouwd. Het recidiverisico wordt gemiddeld tot hoog ingeschat. Dit gezien de sociaal-emotionele ontwikkeling van veroordeelde, het tot nu toe nog niet slagen van een juiste behandeling, een opeenstapeling van incidenten binnen [GGZ-instelling 1] , de moeite met het houden aan voorwaarden (onderdeel van zijn problematiek) en het (momenteel) niet kunnen overzien van de invloed van zijn gedrag op het delictverleden en de impact hiervan op anderen. De onderliggende problematiek (ASS in combinatie met psychotische verschijnselen in voor veroordeelde stressvolle situaties) lijken hierbij de ergste trigger te zijn en geadviseerd wordt om dit diagnostisch nader in kaart te brengen om het recidiverisico terug te brengen.
Voor het structureel terugdringen van het recidiverisico en het inzetten op de sociaal- emotionele ontwikkeling van veroordeelde, wordt geadviseerd om de reeds opgelegde voorwaardelijke PIJ-maatregel ten uitvoering te leggen. De psychotische kenmerken die zich uiten in stemmen in zijn hoofd en dwanggedachten – waarbij zoals gezegd de kans op uitvoering van deze gedachten als reëel wordt geschat – en waarbij veroordeelde zelf aangeeft dat de angst op uitvoering van deze gedachten aanwezig is, benadrukken de noodzaak van een gerichte intensieve behandeling in een gesloten kader.
Forensisch Maatwerk adviseert om de PIJ-maatregel uit te voeren binnen de LVB-VIC-afdeling waar veroordeelde sinds enkele weken verblijft en wat tot dusver een positief effect heeft op zijn welzijn. Deze setting biedt een noodzakelijk behandelklimaat en beveiligingsniveau om gedragsverandering mogelijk te maken. Deze maatregel biedt niet alleen bescherming, maar ook een perspectief op gedragsverandering en maatschappelijke re-integratie voor veroordeelde. De PIJ-maatregel biedt een gestructureerde en gecontroleerde omgeving die aansluit bij de behoefte van veroordeelde, gezien zijn ADHD en autisme. Het is veroordeelde gegund dat hij de juiste behandeling en voortgang krijgt die passend is bij hem. In een reguliere setting binnen een JJI wordt veroordeelde waarschijnlijk overvraagd en is het risico op verdere ontregeling groot. Behandeling op een LVB-VIC-afdeling is noodzakelijk om recht te doen aan de cognitieve en sociaal-emotionele belastbaarheid van veroordeelde. Daarnaast is het belangrijk dat het plan van aanpak zich richt op het behoud van de beschermende factoren, zoals het contact met de ouders, de inzet op gedragsverandering en bewustwording.
De rechtbank concludeert dat veroordeelde in de korte tijd na zijn veroordeling bij vonnis van 22 november 2024 veel heeft meegemaakt. Tijdens zijn verblijf bij [GGZ-instelling 1] hebben zich meerdere incidenten voorgedaan waardoor de stressactoren voor veroordeelde steeds meer zijn toegenomen. Hierdoor verergerde de problematiek van veroordeelde en was het bij [GGZ-instelling 1] niet langer mogelijk om een veilig behandelklimaat te bieden enerzijds en aan te sluiten bij de behandelbehoeften van veroordeelde anderzijds. Hoewel veroordeelde gemotiveerd lijkt te zijn voor zijn behandeling, zoals hij ook ter terechtzitting heeft bevestigd, ziet de rechtbank met de deskundigen dat, binnen de (behandel)kaders die [GGZ-instelling 1] hem kon bieden, het hem niet lukte om zich aan de voorwaarde te houden dat hij zijn medewerking moest (blijven) verlenen aan zijn behandeling. De rechtbank deelt hierbij de visie van de verdediging dat dit eerder lijkt te zijn ingegeven door onmacht dan door onwil.
De vraag die de rechtbank vervolgens zal beantwoorden is of de voorwaardelijk PIJ-maatregel die is opgelegd ten uitvoer gelegd moet worden en of een toewijzing van deze vordering opportuun is in deze situatie.
De rechtbank is ten eerste van oordeel dat het in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van veroordeelde is dat hij de behandeling krijgt die nodig is. Hiermee zal onder andere het risico op recidive worden verminderd. Gebleken is dat er geen alternatieve (minder vergaande) behandelplek beschikbaar is die kan voorzien in de behandelbehoeften van veroordeelde en tegelijkertijd een veilig behandelklimaat kan bieden. De zorgen over de problematiek van veroordeelde zijn zeer groot en forensische (gesloten) behandeling is momenteel de enige mogelijkheid.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van de voornoemde voortgangsrapportage van Forensisch Maatwerk. De rechtbank onderschrijft de conclusie en de adviezen in dit rapport en neemt deze over als de hare. Daarbij hecht de rechtbank veel waarde aan het (behandel)perspectief van veroordeelde en de plaats waar hij momenteel verblijft. Gevreesd wordt dat veroordeelde in een reguliere setting wordt overvraagd en daarbij is het risico op verdere ontregeling groot. Dit moet worden voorkomen, mede gelet op de ernst van de problematiek en de noodzaak van passende behandeling. De rechtbank benadrukt dan ook (nogmaals) de noodzaak van behandeling van veroordeelde op een LVB-VIC-afdeling om recht te doen aan zijn cognitieve en sociaal-emotionele belastbaarheid. Daarnaast is het belangrijk dat het plan van aanpak zich richt op het behoud van de beschermende factoren, zoals het contact met de ouders, de inzet op gedragsverandering en bewustwording. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat ingezet moet worden op de continuering van de huidige plaatsing van veroordeelde op de LVB-VIC-afdeling van [jeugdinrichting] . Veroordeelde ervaart deze plek als passend en hij heeft vertrouwen in deze (behandel)plek.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een tenuitvoerlegging van de PIJ-maatregel noodzakelijk en opportuun is. Veroordeelde heeft de bijzondere voorwaarde overtreden zoals hierboven is overwogen. De rechtbank zal de vordering na voorwaardelijke veroordeling van de officier van justitie om die reden dan ook toewijzen.