ECLI:NL:RBZWB:2025:3386

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
23/3889
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting en de gegrondheid van het beroep van belanghebbende

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, die op 5 juni 2023 een naheffingsaanslag parkeerbelasting had opgelegd. De rechtbank heeft op 12 mei 2025 de zaak behandeld, waarbij belanghebbende werd bijgestaan door zijn partner, terwijl de heffingsambtenaar niet aanwezig was. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar de belanghebbende correct heeft uitgenodigd voor de zitting.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 24 april 2023 omstreeks 10:17 uur stond de auto van belanghebbende geparkeerd aan [adres] te [plaats]. Tijdens een controle werd geconstateerd dat er geen parkeerbelasting was voldaan, wat leidde tot de naheffingsaanslag van € 59,25. Belanghebbende betwist de hoogte van de naheffingsaanslag en stelt dat hij voornemens was om parkeerbelasting te voldoen via een parkeerapp, maar dat hij dit niet heeft gedaan vanwege onduidelijkheid in de app.

De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, maar dat het beroep van belanghebbende dat de aanslag te hoog is, gegrond is. De rechtbank stelt vast dat de kosten van de naheffingsaanslag te hoog zijn vastgesteld en verlaagt deze tot € 54,25. De uitspraak op bezwaar wordt vernietigd en de heffingsambtenaar moet het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. De rechtbank benadrukt dat de verplichting om parkeerbelasting te voldoen objectief is en dat de intentie van belanghebbende niet relevant is voor de verschuldigdheid van de belasting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3889

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 5 juni 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 12 mei 2025 op zitting behandeld. Namens belanghebbende hebben hieraan deelgenomen [belanghebbende] bijgestaan door zijn partner. De heffingsambtenaar is niet verschenen en heeft daarvan geen bericht doorgegeven.
1.5.
De griffier heeft op 15 april 2025 in het digitaal dossier van de heffingsambtenaar een bericht geplaatst waarbij de heffingsambtenaar is uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Van de plaatsing van dit bericht is op dezelfde datum een notificatie aan de heffingsambtenaar verzonden naar het door hem voor dit doel opgegeven e-mailadres. Daarom neemt de rechtbank aan dat de heffingsambtenaar dit bericht op 15 april 2025 heeft ontvangen. [1] De rechtbank stelt daarmee vast dat de heffingsambtenaar correct en op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.

Feiten

2. De auto met [kenteken] stond op 24 april 2023 omstreeks 10:17 uur geparkeerd aan [adres] te [plaats] . Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.1.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 59,25 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,50 en € 57,25 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de aanslag parkeerbelasting terecht opgelegd, maar slaagt het beroep van belanghebbende dat de opgelegde naheffingsaanslag te hoog is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
4. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2023 (hierna: de Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
5. Artikel 2, aanhef en onderdeel a, van de Verordening luidt:
“Onder de naam ‘parkeerbelastingen’ worden de volgende belastingen geheven:
a.
Een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;”
5.1.
Volgens artikel 8 van de Verordening en artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen [plaats] 2022 (hierna: Aanwijzingsbesluit) is de locatie [adres] te [plaats] door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
5.2.
Artikel 10, eerste lid, van de Verordening luidt als volgt:
“De kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van deze verordening zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende Tarieven- en kostentabel parkeerbelastingen 2023.”
5.3.
In bijlage 1, onderdeel E, Tarieven- en kostentabel parkeerbelastingen 2023 Naheffingsaanslag staat:
“De kosten van de naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 10, eerste lid, bedragen € 52,75.”
Gronden belanghebbende
6. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan hem is opgelegd. Belanghebbende stelt dat hij voornemens was om parkeerbelasting te voldoen middels een parkeerapplicatie (de ANWB app). Belanghebbende heeft dit uiteindelijk niet gedaan, omdat de parkeerapplicatie met een melding aangaf dat op de betreffende parkeerlocatie mogelijk gratis geparkeerd kon worden.
6.1.
Belanghebbende wijdt zijn omissie aan de onduidelijke situatie ter plaatse en de onduidelijke instructies in de parkeerapp. Daarbij stelt belanghebbende dat een naheffingsaanslag ter hoogte van € 59,25 niet in verhouding staat tot de vermeende vergissing of het genoten voordeel.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
7. Niet in geschil is dat de auto van belanghebbende op 24 april 2023 geparkeerd stond aan [adres] te [plaats] (ten noorden van de tunnelbak). De rechtbank stelt voorop dat de parkeerbelasting een objectieve belasting is, waarbij opzet, schuld of intentie geen rol spelen. Dat betekent dat het voor de verschuldigdheid van de parkeerbelasting niet relevant is of belanghebbende, al dan niet bewust, geen parkeerbelasting heeft voldaan. Het enkele feit dat geen of te weinig parkeerbelasting is betaald, is voldoende om tot oplegging van een naheffingsaanslag parkeerbelasting over te gaan.
8. Volgens vaste rechtspraak kan het bestaan van de verplichting om parkeerbelasting te voldoen blijken uit de aanwezigheid van parkeerapparatuur bij of in de directe omgeving van de parkeerplaats, of uit borden of andere aanwijzingen bij of in de directe omgeving van de parkeerplaats, op een zodanige wijze dat er redelijkerwijs geen misverstand over kan bestaan dat parkeerbelasting verschuldigd is voor de parkeerplaats (de kenbaarheid).
8.1.
Verder blijkt uit de rechtspraak dat van een weggebruiker mag worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van het al dan niet verschuldigd zijn van parkeerbelasting in het gebied waar hij wenst te parkeren. Op de parkeerder rust dan ook een onderzoeksplicht. Deze onderzoeksplicht is ook van toepassing indien gebruik wordt gemaakt van een parkeerapp. Belanghebbende kiest er immers zelf voor om de parkeerbelasting te voldoen via de parkeerapp.
9. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank acht het standpunt van de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk, dat op alle (invals)wegen in de betaald parkeergebieden zoneborden zijn geplaatst, waarop aangegeven staat dat betaald moet worden voor het parkeren. Voorbij deze borden is parkeerbelasting verschuldigd zolang er geen eindbord wordt gepasseerd. Het is dan niet noodzakelijk dat aan het begin van elke straat een herhalingsbord geplaatst wordt. Bovendien heeft de heffingsambtenaar erop gewezen dat aan beide kanten van het parkeervak waar het voertuig van belanghebbende stond, bebording staat waarop het parkeerzonenummer wordt aangegeven. De door partijen overlegde foto’s van de situatie bevestigen dat. Gelet hierop was naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat ter plaatse voor het parkeren betaald diende te worden.
9.1.
Daarnaast lag het op de weg van belanghebbende om voorafgaande aan het parkeren te onderzoeken of betaald parkeren geldt. Van belanghebbende mag worden verwacht dat hij oplet of hij bebording of een parkeerautomaat passeert en dat hij - nadat hij zijn auto heeft geparkeerd - zich enige inspanning getroost, zoals het maken van een korte wandeling rondom zijn parkeerplek, om na te gaan of er in de buurt een parkeerautomaat is geplaatst die zich buiten zijn directe gezichtsveld bevindt. Dat belanghebbende dit niet of onvoldoende heeft gedaan en het aan het begin van de parkeerzone gepasseerde bord niet heeft gezien, leidt tot de conclusie dat hij onvoldoende heeft gedaan om zich op de hoogte te stellen van het parkeerregime ter plaatse.
9.2.
In het geval van belanghebbende betekent dit dat naar het oordeel van de rechtbank de naheffingsaanslag voor zover terecht is opgelegd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat zij geloofwaardig acht dat belanghebbende de parkeerbelasting wilde voldoen, maar de intentie van belanghebbende is gelet op het objectieve karakter van de belasting niet van belang. [2] Echter, komt de rechtbank wel tot het oordeel dat de naheffingsaanslag te hoog is vastgesteld. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Hoogte naheffingsaanslag
10. Indien wordt geparkeerd op een plaats die is aangewezen als een plaats waar met parkeerbelasting mag worden geparkeerd, dan moet parkeerbelasting worden voldaan. Indien deze parkeerbelasting niet, of onvoldoende, is voldaan dan wordt de parkeerbelasting nageheven. Volgens het bepaalde in artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet is de heffingsambtenaar bevoegd om bij naheffing standaard een forfaitair bedrag gelijk aan de verschuldigde parkeerbelasting voor een uur in rekening te brengen, ongeacht of voor een deel van het uur wel parkeerbelasting is voldaan. [3] Het bedrag van € 1,50 dat daarop ziet, is daarom terecht in rekening gebracht.
10.1.
De kosten van de naheffingsaanslag zijn vastgesteld op basis van artikel 10, eerste lid, van de Verordening en Bijlage 1 Tarieven- en kostentabel (onderdeel E Naheffingsaanslag) en op basis daarvan bedragen de kosten van de naheffingsaanslag € 52,75, terwijl op de naheffingsaanslag hiervoor een bedrag van € 57,75 staat vermeld. Dit betekent dat er € 5,00 teveel aan kosten van de naheffingsaanslag in rekening zijn gebracht. Het beroep van belanghebbende tegen de hoogte van de kosten van de naheffingsaanslag is in zoverre gegrond, waardoor het totaal te betalen bedrag uitkomt op € 54,25. [4]

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd en de aanslag moet worden verlaagd.
11.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag parkeerbelasting tot € 54,25;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 50 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van M.M.I. van Dijk-Saris griffier, op 4 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Gelet op artikel 8:36c, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Rechtbank Amsterdam 17 maart 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1282.
3.Vgl. Hoge Raad, 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:56.
4.Gerechtshof Amsterdam 17 oktober 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:3732, r.o. 5.3.10.