ECLI:NL:RBZWB:2025:3387

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juni 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
24/6958
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 juni 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Breda had op 4 oktober 2024 een naheffingsaanslag opgelegd aan belanghebbende, die op 12 juni 2024 zijn auto had geparkeerd zonder de verschuldigde parkeerbelasting te betalen. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende terecht ongegrond heeft verklaard. Belanghebbende had via een parkeerapp betaald voor een verkeerde parkeerzone, waardoor hij te weinig parkeerbelasting had voldaan. De rechtbank stelt vast dat het voor de verschuldigdheid van de parkeerbelasting niet relevant is of belanghebbende opzettelijk of per ongeluk te weinig heeft betaald. De rechtbank benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van de weggebruiker is om zich op de hoogte te stellen van het parkeerregime en dat de redelijkheid en billijkheid in dit geval geen ruimte bieden voor vermindering van de naheffingsaanslag. De rechtbank verklaart het beroep van belanghebbende ongegrond, waardoor de naheffingsaanslag gehandhaafd blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/6958

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 4 oktober 2024.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 12 mei 2025 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Feiten

2. De auto met [kenteken] stond op 12 juni 2024 omstreeks 14:37 uur geparkeerd aan [adres] te [plaats]. Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.1.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 63,95 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,30 en € 61,65 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de aanslag parkeerbelasting terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
4. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2024 (hierna: de Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
4.1.
Volgens artikel 8 van de Verordening en artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen [plaats] 2023 (hierna: Aanwijzingsbesluit) is de locatie [adres] te [plaats] door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
Gronden belanghebbende
5. Belanghebbende doet een beroep op de redelijkheid en billijkheid. Belanghebbende verzoekt de rechtbank om, binnen de grenzen van redelijkheid en billijkheid, de naheffingsaanslag te verminderen. Belanghebbende heeft namelijk te weinig parkeerbelasting betaald, omdat de parkeerapp de verkeerde zone aangaf. In parkeerzone [zone 1], mag in tegenstelling tot parkeerzone [zone 2], het eerste kwartier kosteloos geparkeerd worden.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
6. Niet in geschil is dat op de locatie waar de auto geparkeerd stond tegen betaling van parkeerbelasting geparkeerd mag worden en dat er ook feitelijk sprake is geweest van parkeren. [1] Dat belanghebbende zich via de parkeerapp voor de foutieve parkeerzone heeft aangemeld en voor deze (onjuiste) zone feitelijk wel parkeerbelasting heeft voldaan is evenmin in geschil. De rechtbank stelt voorop dat de parkeerbelasting een objectieve belasting is, waarbij opzet, schuld of intentie geen rol spelen. Dat betekent dat het voor de verschuldigdheid van de parkeerbelasting niet relevant is of belanghebbende al dan niet bewust geen parkeerbelasting heeft voldaan. Het enkele feit dat geen of te weinig parkeerbelasting is betaald, is voldoende om tot oplegging van een naheffingsaanslag parkeerbelasting over te gaan.
7. Uit vaste rechtspraak volgt dat van een weggebruiker mag worden verwacht dat hij zichzelf op de hoogte stelt van het parkeerregime dat op de parkeerlocatie van toepassing is. Deze onderzoeksplicht is ook van toepassing indien gebruik wordt gemaakt van een parkeerapp. [2]
7.1.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende via de parkeerapp parkeerbelasting heeft voldaan voor de zone met nummer [zone 1]. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de parkeerbelasting voor de zone waar belanghebbende daadwerkelijk geparkeerd stond, zijnde zone [zone 2], hoger is dan van de zone welke belanghebbende in de parkeerapp had geselecteerd. In de zone [zone 1] geldt namelijk voor het eerste kwartier gratis parkeren en dat is in zone [zone 2] niet het geval. Belanghebbende heeft dus te weinig parkeerbelasting betaald. De rechtbank is van oordeel dat dit voor risico van belanghebbende moet blijven. Het lag namelijk op de weg van belanghebbende om voorafgaande of bij aanvang van het parkeren te onderzoeken of betaald parkeren geldt én binnen welke zone belanghebbende parkeerde. Belanghebbende heeft dit niet of onvoldoende gedaan en daardoor de verkeerde zone geselecteerd.
8. De Verordening biedt geen ruimte voor de door belanghebbende gevraagde redelijkheid en billijkheid. Hoewel de rechtbank niet twijfelt aan de goede intenties van belanghebbende, kan haar standpunt niet leiden tot vernietiging of vermindering van de naheffingsaanslag. Gelet op het objectieve karakter van de belasting is de intentie van belanghebbende niet van belang. Een naheffingsaanslag parkeerbelasting is niet meer dan alsnog in rekening brengen van de verschuldigde parkeerbelasting en de gemaakte kosten voor de naheffing. Ook de omstandigheid dát is betaald maakt het voorgaande niet anders. Op de gemeente rust geen plicht om betalingen te verrekenen. Op de daaraan impliciet gekoppelde vraag of dat redelijk is, kan de rechter geen antwoord geven. Immers, de redelijkheid der wet kan niet ter toetsing aan de rechter worden voorgelegd. [3]
9. In het geval van belanghebbende betekent dit dat naar het oordeel van de rechtbank de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd en gehandhaafd blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van M.M.I. van Dijk-Saris griffier, op 4 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8 van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2023 en artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen [plaats] 2023.
2.Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 2 juni 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2248.
3.Artikel 120 van de Grondwet.