ECLI:NL:RBZWB:2025:341

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
24 januari 2025
Zaaknummer
11232182 CV EXPL 24-2578 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Van der Burgt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van een kostenbeding in een consumentenovereenkomst tussen een advocaat en een consument

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 15 januari 2025 vonnis gewezen in een geschil tussen een advocaat, aangeduid als [eiser], en zijn cliënt, aangeduid als [gedaagde]. De procedure volgde op een dagvaarding van 17 juli 2024, waarin [eiser] vorderde dat [gedaagde] een factuur van € 490,70 zou betalen, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kern van het geschil betreft de vraag of [gedaagde] verplicht is om de kosten voor de door [eiser] verleende juridische diensten te betalen, gezien het feit dat [gedaagde] betwist dat er een overeenkomst tot stand is gekomen die kosten met zich meebracht.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] in zijn brief van 5 juni 2024 een uurtarief van € 217,80 heeft genoemd, maar dat dit kostenbeding niet duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd volgens de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. De rechter oordeelt dat enkel het vermelden van een uurtarief onvoldoende is voor de gemiddelde consument om de totale kosten van de juridische diensten in te schatten. Dit leidt tot de conclusie dat het kostenbeding mogelijk oneerlijk is, wat betekent dat het beding vernietigd kan worden.

De kantonrechter heeft [eiser] de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over de oneerlijkheid van het beding en om aan te tonen of hij [gedaagde] voorafgaand aan de overeenkomst voldoende informatie heeft verstrekt over de kosten en de verwachte tijdsbesteding. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij [gedaagde] ook de mogelijkheid krijgt om te reageren op de uiteenzettingen van [eiser].

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 11232182 \ CV EXPL 24-2578
Vonnis van 15 januari 2025
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
procederend in persoon,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 17 juli 2024 met producties 1 tot en met 7;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek met producties 8 en 9;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is een advocaat. Op 4 juni 2024 heeft [gedaagde] zich tot [eiser] gewend voor advies met betrekking tot een geschil over de koop van een woning.
2.2.
In een brief van 5 juni 2024 heeft [eiser] aan [gedaagde] geschreven dat hem is gevraagd advies te geven en heeft hij verzocht om hem daartoe het mailverkeer tussen [gedaagde] en zijn wederpartij over het geschil te doen toekomen. [eiser] heeft verder in de brief geschreven:
“Mijn werkzaamheden reken ik af met mijn uurtarief. Momenteel is dat € 217,80 inclusief btw. Het wordt jaarlijks aangepast met behulp van het indexcijfer voor onderhoudsbijdragen. In beginsel wordt per kwartaal gedeclareerd.”
2.3.
[gedaagde] heeft [eiser] de door hem verzochte e-mails toegezonden.
2.4.
Bij brief van 6 juni 2024 heeft [eiser] advies uitgebracht aan [gedaagde] .
2.5.
[eiser] heeft [gedaagde] op 7 juni 2024 een factuur van € 490,70 gezonden voor zijn werkzaamheden.
2.6.
[gedaagde] heeft geweigerd die factuur te voldoen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen:
- om aan hem te voldoen € 490,70, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 juni 2024,
- om aan hem te voldoen € 73,60 aan buitengerechtelijke incassokosten,
- in de kosten van het geding.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij in opdracht van [gedaagde]
werkzaamheden heeft verricht, bestaande uit advisering, en dat [gedaagde] daarvoor het overeengekomen loon is verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] voor het advies van [eiser] moet betalen. [eiser] stelt dat [gedaagde] hem opdracht heeft gegeven en daarvoor het overeengekomen loon is verschuldigd. [gedaagde] betwist dat. Hij voert aan dat hij slechts advies heeft gevraagd en dat daaraan geen kosten zijn verbonden. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] op eigen initiatief werkzaamheden verricht.
4.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter is van belang dat [eiser] handelt in de uitoefening van zijn beroep. [gedaagde] moest daarom rekening houden met kosten voor werkzaamheden van [eiser] , ook als dat advisering betreft. Bij brief van 5 juni 2024 heeft [eiser] gemeld aan [gedaagde] dat er voor zijn advies een uurtarief geldt en heeft hij gevraagd om het mailverkeer. [gedaagde] heeft dat mailverkeer aan [eiser] verstrekt, zonder protest tegen het uurtarief voor het werk van [eiser] . Hij is op die wijze akkoord gegaan met het uurtarief voor het werk van [eiser] , althans daar mocht [eiser] op vertrouwen.
4.3.
Omdat [eiser] handelt in de uitoefening van zijn beroep en [gedaagde] een consument is, is sprake van een consumentenovereenkomst. De kantonrechter moet de opdracht (ambtshalve) toetsen aan het consumentenrecht, waaronder op mogelijk oneerlijke bedingen.
4.4.
[eiser] heeft in zijn brief van 5 juni 2024 vermeld dat voor zijn werkzaamheden een loon van € 217,80 per uur (inclusief btw) geldt. Het loon is een kernbeding. Ingevolge artikel 4 lid 2 van de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de Richtlijn) dienen kernbedingen waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, aan deze richtlijn (ambtshalve) te worden getoetst indien deze niet duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd.
4.5.
In zijn arrest van 12 januari 2023 (ECLI:EU:C:2023:14) heeft het Europese Hof van Justitie (hierna: het Hof) zich uitgelaten over de vraag of een beding in een tussen een advocaat en een consument gesloten overeenkomst voor het verrichten van juridische diensten, waarin – samengevat – de kosten uitsluitend worden vastgelegd op basis van het gehanteerde uurtarief, zonder verdere precisering, voldoet aan het vereiste dat bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd in de zin van artikel 4 lid 2 van de Richtlijn. Het Hof heeft geoordeeld dat alleen het noemen van een uurtarief de gemiddelde, normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument niet in staat stelt om alle financiële consequenties in te schatten die voor hem uit het beding voortvloeien, namelijk het totale bedrag dat hij voor de diensten zal moeten betalen. Verder heeft het Hof overwogen dat een advocaat de consument, vóórdat de overeenkomst wordt gesloten, informatie moet verstrekken die de consument in staat stelt om met de nodige voorzichtigheid zijn beslissing te nemen. Die informatie moet aanwijzingen bevatten die de consument in staat stellen bij benadering de totale kosten van die diensten te schatten, zoals een raming van het voorzienbare of minimale aantal uren dat nodig is om een bepaalde dienst te verlenen of een verbintenis om met redelijke tussenpozen tussentijdse facturen of verslagen te bezorgen waarin het aantal al gepresteerde werkuren wordt vermeld.
4.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het kostenbeding in de brief van 5 juni 2024 niet duidelijk en begrijpelijk in de zin van artikel 4 lid 2 van de Richtlijn. Het bevat enkel een uurtarief (zie rechtsoverweging 2.2). Dat voldoet niet volgens het Hof.
4.7.
Dat het kostenbeding niet duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd, betekent op zichzelf nog niet dat het ook een oneerlijk beding is, maar het weegt wel mee bij de beoordeling of het oneerlijk is. Dit kostenbeding geeft [eiser] de vrijheid om onbeperkt uren te declareren. De kantonrechter is voorshands van oordeel dat moet worden vermoed dat het beding oneerlijk is. Een oneerlijk beding moet worden vernietigd (artikel 6:233 aanhef en sub a BW). Dit heeft als gevolg dat het kostenbeding geacht wordt nooit te hebben bestaan. Omdat het kostenbeding bij een opdracht met een opdrachtnemer die handelt in de uitoefening van een beroep, niet kan bestaan zonder loon, betekent dit dat de gehele opdracht vervalt.
4.8.
[eiser] krijgt de gelegenheid om zich uit te laten over oneerlijkheid van het beding. Daarnaast krijgt hij de gelegenheid toe te lichten of voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst aan [gedaagde] informatie is versterkt over het totaal aan kosten en wat de financiële gevolgen van de overeenkomst zouden kunnen zijn, dan wel wat de verwachte tijdsbesteding was. [gedaagde] mag daar vervolgens op reageren.
4.9.
Indien aan de hierboven bedoelde opdracht niet of niet volledig wordt voldaan, verbindt de kantonrechter daaraan de gevolgen die geraden worden geacht.
4.10.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 12 februari 2025 om 9:00 uurvoor het nemen van een akte door [eiser] over wat is vermeld onder rechtsoverweging 4.8, waarna [gedaagde] op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Burgt en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2025.