Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het niet afsluiten en in stand houden van de vereiste verzekering voor een motorvoertuig. De gedraging vond plaats op 16 november 2022. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 11 april 2025 was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende is aangetoond door de gegevens van het RDW. De kantonrechter oordeelt dat het de verantwoordelijkheid van de kentekenhouder is om ervoor te zorgen dat het voertuig verzekerd of geschorst is. De boete is terecht opgelegd, maar er is ook gekeken naar de redelijke termijn van behandeling van de zaak. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden, aangezien de boete op 6 januari 2023 was opgelegd en de procedure langer dan twee jaar heeft geduurd.
Als gevolg van deze overschrijding heeft de kantonrechter besloten de boete met 25% te matigen. De beslissing van de officier van justitie is gewijzigd, en de boete is vastgesteld op € 300,- plus € 9,- administratiekosten. Tevens is de officier van justitie opgedragen om het bedrag van € 100,- dat betrokkene te veel heeft betaald aan zekerheidstelling, terug te betalen. De uitspraak is openbaar gedaan en betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen 6 weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.