Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 april 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rechts inhalen op de Rijksweg A17, wat verboden was. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. De kantonrechter heeft de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde en de betrokkene niet aanwezig waren. De zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, heeft gepleit voor een gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep, met als argument dat de redelijke termijn voor behandeling van de zaak was overschreden.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de boete op 29 november 2022 was opgelegd en dat de redelijke termijn van berechting met ruim vier maanden was overschreden. Dit leidde tot de conclusie dat de boete met 25% gematigd moest worden. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie gewijzigd en de boete vastgesteld op € 187,50, met een terugbetaling van € 62,50 aan de betrokkene. Tevens is er een proceskostenvergoeding van € 453,50 toegekend aan de betrokkene. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.