ECLI:NL:RBZWB:2025:3421

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
C/02/435434 / JE RK 25-885
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in verband met zorgen over de thuissituatie en middelengebruik van de vader

Op 26 mei 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de thuissituatie bij de vader, die zich zorgmijdend opstelt en contact met instanties afhoudt. De minderjarige woont bij de vader, maar er zijn signalen van verwaarlozing, middelengebruik en een gebrek aan schoolgang. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 15 mei 2025 een melding gedaan, omdat de minderjarige sinds kerst 2024 niet meer door het professionele netwerk is gezien. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 mei 2025 was de vader afwezig vanwege ziekte, maar zijn advocaat was aanwezig. De kinderrechter heeft de minderjarige de gelegenheid gegeven om haar mening te uiten, wat zij deed tijdens een kindgesprek op 22 mei 2025. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige ernstig zijn en dat de maatregelen noodzakelijk zijn om haar veiligheid te waarborgen. De kinderrechter heeft de voorlopige ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige in stand gehouden, met een termijn van 30 mei 2025 tot 16 augustus 2025. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/435434 / JE RK 25-885
Datum uitspraak: 26 mei 2025
Nadere beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. P.H. Hillen te Tilburg,
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het nadere procesverloop

1.1.
Het nadere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 16 mei 2025 en alle daarin genoemde stukken.
1.2.
Op 26 mei 2025 heeft de kinderrechter de zaak behandelend tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de advocaat van de vader;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
Bij aanvang van de mondelinge behandeling merkt de advocaat van de vader op dat de vader in verband met ziekte niet naar de rechtbank kon komen. De kinderrechter besluit in verband met de korte termijnen in deze en er ook geen verzoek tot uitstel is gedaan, de mondelinge behandeling voort te zetten in afwezigheid van de vader. De overige aanwezigen hebben hiertegen geen bezwaar.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld om haar mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek. [minderjarige] heeft hiervan gebruik gemaakt op 22 mei 2025. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] haar heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Bij beschikking van 4 oktober 2022 heeft de rechtbank het gezamenlijk gezag van de ouders gewijzigd en bepaald dat de vader voortaan belast is met het eenhoofdig gezag.
2.2.
[minderjarige] woont bij de vader en heeft geen contact meer met haar moeder.
2.3.
Bij voornoemde beschikking van 16 mei 2025 heeft de kinderrechter [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 16 mei 2025 tot 30 mei 2025. Ook heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van 16 mei 2025 tot 30 mei 2025, onder aanhouding van het resterende deel van de verzoeken.

3.De (resterende) verzoeken

3.1.
Nu ligt nog ter beoordeling voor of er feiten en omstandigheden zijn die maken dat de spoedbeslissing van 16 mei 2025 dient te worden herroepen.
3.2.
Daarnaast ligt ter beoordeling voor het resterende deel van de verzoeken van de Raad om [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen van de GI met ingang van 30 mei 2025 tot 16 augustus 2025 en om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen met ingang van 30 mei 2025 tot 16 augustus 2025.
3.3.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de Raad

4.1.
Ter onderbouwing van en in aanvulling op het verzoek heeft de Raad, samengevat, aangevoerd dat er zorgen zijn over het welzijn van [minderjarige] bij de vader thuis. Er is op 15 mei 2025 een melding gedaan bij de Raad vanuit Veilig Thuis, omdat [minderjarige] sinds kerst 2024 niet meer gezien is door het professionele netwerk als school en hulpverlening. [minderjarige] gaat sinds eind 2024 niet meer naar school en leeft in een isolement. Tevens zijn er zorgen over het welbevinden van de vader. Vermoed wordt dat bij de vader sprake is van alcohol- en drugsgebruik en verwaarlozing van de leefomgeving van [minderjarige] . De vader stelt zich terughoudend en zorgmijdend op. Zo reageert hij bijvoorbeeld niet op verzoeken vanuit de leerplichtambtenaar en mijdt de vader het contact met instanties als Veilig Thuis. Aan gesprekken die gaan over de zorgen over [minderjarige] en de zorgen die er over haar opvoedingssituatie zijn, werkt de vader niet mee. Hij geeft geen inzicht in hoe het thuis gaat. Ook met de Raad gaat de vader nauwelijks in gesprek. De Raad heeft uiteindelijk telefonisch contact met de vader kunnen leggen. Hij gaf aan niet thuis te zijn, echter door de politie is - via de brievenbus - gehoord dat de vader dit gesprek met de Raad voerde.
4.2.
[minderjarige] heeft telefonisch contact met haar vriend [naam] . Zij heeft in deze gesprekken aangegeven bang te zijn. Zij mag van de vader de deur niet opendoen en haar slaapkamer niet verlaten. Ook Veilig Thuis verneemt via appjes van [minderjarige] dat zij bang is. [minderjarige] wordt regelmatig alleen in de woning gelaten, wat als onverantwoord wordt gezien. Gelet op de druk die wordt uitgeoefend, lopen de spanningen op.
4.3.
De Raad acht het in het belang van [minderjarige] dat zij bij voor haar vertrouwde personen terecht kan. [minderjarige] verblijft thans bij haar vriend [naam] en zijn moeder. Zij kwam hier al vaak over de vloer. De moeder van [naam] heeft aangegeven dat zij [minderjarige] op kan vangen. Uit de voorlopige netwerkscreening die de Raad heeft uitgevoerd, zijn geen risico’s op onveiligheid gebleken.
4.4.
De Raad handhaaft de verzoeken, zodat in de komende periode onderzoek kan plaatsvinden en kan worden bezien of het de vader lukt om veranderingen aan te brengen en de zorgen die er over hem zijn weg kan nemen.

5.Het standpunt van de minderjarige en belanghebbenden

5.1.
[minderjarige] heeft de kinderrechter, samengevat, verteld dat de vader hulp moet zoeken, omdat het slecht met hem gaat. Dit kan hulp zijn vanuit een afkickkliniek. Het verdriet van het overlijden van oma (vaderszijde) heeft de vader geen plek kunnen geven. Het drankgebruik en hoeveelheid roken is toegenomen. Hoewel [minderjarige] het jammer vindt dat zij niet thuis is, is zij akkoord met haar huidige plaatsing. Bij [naam] en zijn moeder voelt het vertrouwd. [minderjarige] hoopt vanaf volgend schooljaar weer naar school te kunnen gaan. Zij heeft de zomervakantie nodig om tot rust te komen.
5.2.
Namens de vader is, samengevat, aangevoerd dat hij zich niet zal verzetten tegen het verzoek. De vader ziet de huidige situatie als een ‘wake up call’. Hij ziet in dat zijn middelengebruik drastisch omlaag moet. Via welk traject, bijvoorbeeld een AA-traject, is nog de vraag. Ook ziet de vader in dat hij mee moet werken en afspraken moet nakomen. De vader vraagt wel aandacht voor de termijn van de maatregelen. Hij zou het ongelukkig vinden als [minderjarige] de start van het nieuwe schooljaar niet vanuit thuis kan meemaken.
5.3.
De GI heeft, samengevat, aangevoerd dat zij achter het verzoek van de Raad staat. Het is in de komende periode de bedoeling dat de GI samen met de vader, [minderjarige] , school en de leerplichtambtenaar rond de tafel gaat om het te hebben over de schoolgang van [minderjarige] . Voor nu is afgesproken dat [minderjarige] schoolwerk meekrijgt om te maken, zodat zij vanaf volgend schooljaar weer kan starten. De GI herkent dat het moeilijk is om met de vader een gesprek te plannen. Hij zegt ziek te zijn of heeft andere redenen om niet op gesprek te komen. Uiteindelijk heeft de GI de vader online gesproken. In dat gesprek heeft hij bevestigd aan zichzelf te willen werken. Hulpverlening voor de vader moet nog worden ingezet. De GI hoopt dat de vader, met inzet van hulpverlening, in gesprek blijft en aan zichzelf gaat werken. Of de vader voldoende inzicht heeft in zijn problemen, moet nog blijken. Ook is er hulpverlening nodig voor [minderjarige] . Welke hulpverlening passend is, moet nog nader worden bekeken.

6.De (nadere) beoordeling

Spoedbeslissing voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
6.1.
De kinderrechter verwijst naar de beschikking van 16 mei 2025. Hierbij is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst met ingang van 16 mei 2025 tot 30 mei 2025, zonder daaraan voorafgaand verhoor van de belanghebbende(n). Tijdens de mondelinge behandeling is de vader in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze op het verzoek kenbaar te maken.
6.2.
De kinderrechter dient te beoordelen of er tijdens de mondelinge behandeling nieuwe feiten dan wel omstandigheden naar voren zijn gekomen die maken dat de spoedbeslissing van 16 mei 2025 zou moeten worden herroepen. De kinderrechter stelt vast dat hiervan geen sprake is en dat daarom de spoedbeslissing in stand blijft.
Inhoudelijke beoordeling resterend verzoek
6.3.
Op grond van artikel 1:257 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de
kinderrechter de minderjarige voorlopig onder toezicht stellen van een gecertificeerde
instelling indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste
lid, BW is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor
de minderjarige weg te nemen.
6.4.
Volgens het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een
minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die
minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag
uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
6.5.
Op basis van het bepaalde in artikel 1:265b lid 1 en lid 2 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de Raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
6.6.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is naar het oordeel van de kinderrechter gebleken dat er een ernstig vermoeden bestaat dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Met name haar sociaal-emotionele ontwikkeling en gevoel van veiligheid staan op het spel. Samen met de Raad maakt de kinderrechter zich grote zorgen over de thuissituatie bij de vader. Gebleken is dat de vader zich zorgmijdend opstelt, contact met instanties afhoudt en er daarom geen gesprek met hem mogelijk is over de zorgen die er zijn. Deze zorgen zijn voornamelijk gelegen in het middelengebruik van de vader, de verwaarlozing van de leefomgeving van [minderjarige] , de schoolgang van [minderjarige] en het uitblijven van contact met het professionele netwerk. In de afgelopen periode heeft de vader onvoldoende laten zien in staat te zijn om de zorgen over [minderjarige] , alsmede over zijn eigen problematiek, weg te nemen. Door het uitblijven van contact met het professionele netwerk kan hierover geen inzicht worden verkregen. Dit is zorgelijk, en maakt nader onderzoek over de opvoedsituatie en de persoonlijke problematiek van de vader noodzakelijk.
6.7.
Het voorgaande brengt met zich mee dat de gronden voor een (voorlopige) ondertoezichtstelling onverminderd aanwezig zijn. Ook aan de gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing wordt nog steeds voldaan. De maatregelen zijn nodig om de veiligheid van [minderjarige] te waarborgen. Zij verblijft op dit moment bij een voor haar vertrouwd gezin. Hier kan zij tot rust komen en in de mogelijkheid worden gesteld om vanuit deze rust hulpverlening aan te gaan en te werken aan een terugkeer naar school.
6.8.
Zoals tijdens de mondelinge behandeling uitvoerig is besproken dient er in de komende periode onderzoek te worden gedaan naar de opvoedsituatie bij de vader thuis en dient er zicht te komen op zijn problematiek. Van belang is dat de vader heldere kaders en opdrachten worden gegeven. Voor hem moet duidelijk zijn waar hij aan moet voldoen en wat er nodig is voor een terugplaatsing van [minderjarige] bij hem. De kinderrechter kan zich hierbij voorstellen dat van de vader verwacht wordt dat hij inzicht geeft in zijn eigen problematiek en hij hiervoor hulpverlening accepteert. Passend daarbij is dat de vader wordt ondersteund in het aangaan van deze hulpverlening.
Het is echter ook aan hemzelf om te laten zien dat hij gemaakte afspraken kan nakomen, openheid van zaken geeft en hij het contact met instanties aangaat. Eveneens dient in de komende periode helder te worden welke hulpverlening er voor de vader noodzakelijk is, op welke termijn de hulpverlening kan starten, en wat dit betekent voor een terugplaatsing van [minderjarige] . Het opstellen van een concreet plan van aanpak wordt hierin als helpend gezien.
6.9.
Daarnaast dient in de komende periode passende hulpverlening voor [minderjarige] te worden ingezet. Bekeken dient te worden welke hulpverlening zij nodig heeft voor het verwerken van wat zij heeft meegemaakt. Daarnaast kan de kinderrechter zich voorstellen dat ook wordt bezien of [minderjarige] hulpverlening nodig heeft bij het terug naar school gaan. Omdat zij voor langere tijd niet naar school is gegaan, behoeft zij hier mogelijk ondersteuning voor.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.10.
De kinderrechter verklaart de beslissing om de machtiging tot uithuisplaatsing af
te geven uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct
geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
Brief aan [minderjarige]
6.11.
Bij het kindgesprek heeft [minderjarige] de kinderrechter laten weten dat zij de beslissing graag zo snel mogelijk van haar jeugdbeschermer wil horen. Daarnaast wil [minderjarige] ook een brief van de kinderrechter ontvangen waarin haar de beslissing wordt uitgelegd.
De kinderrechter verzoekt de jeugdbeschermer om deze brief aan [minderjarige] te overhandigen. In de brief aan [minderjarige] leest zij het volgende.
Beste [minderjarige] ,
Op 22 mei 2025 heb jij gepraat met de kinderrechter. Het gesprek ging over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om een voorlopige ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing bij [naam] en zijn moeder toe te wijzen.
Tijdens het gesprek heb jij de kinderrechter laten weten dat je vindt dat je vader hulpverlening nodig heeft en hij aan zichzelf moet werken. Jij hebt uitgelegd dat het niet goed met je vader gaat. Verder heb jij verteld dat jouw plaatsing bij [naam] en zijn moeder voor jou voor nu goed is en jij hoopt vanaf volgend schooljaar weer naar school te kunnen gaan.
De kinderrechter moet beslissen of jij en jouw vader hulp van een jeugdbeschermer (van Stichting Jeugdbescherming Brabant) nodig hebben en of jouw plaatsing bij [naam] en zijn moeder langer moet duren.
Beslissing
De kinderrechter heeft goed naar jou geluisterd. Ook heeft de kinderrechter tijdens de zitting van 26 mei 2025 naar de mening van de Raad voor de Kinderbescherming en Stichting Jeugdbescherming geluisterd. Jouw vader was niet bij de zitting aanwezig. Namens hem is er wel een advocaat gekomen die de mening van jouw vader heeft verteld.
Iedereen vindt een voorlopige ondertoezichtstelling nodig nu het thuis niet zo goed gaat en jij en je vader hulp kunnen gebruiken. De kinderrechter vindt dat ook. Daarom zal zij jou voorlopig onder toezicht stellen. De voorlopige ondertoezichtstelling zal in ieder geval duren tot 16 augustus 2025. De kinderrechter vindt het belangrijk dat Stichting Jeugdbescherming Brabant jou en je vader gaat ondersteunen. De jeugdbeschermer zal in de gaten houden hoe het met jou gaat en of jij de juiste hulp krijgt. Daarnaast zal worden bekeken welke hulpverlening jouw vader nodig heeft en wat hierin van hem mag worden verwacht. De kinderrechter heef gevraagd aan de jeugdbeschermer om je vader hier duidelijke opdrachten voor te geven. De kinderrechter hoopt dat dit ervoor zorgt dat jouw vader hulpverlening gaat accepteren en hij verder aan zichzelf kan werken.
Ook heeft de kinderrechter besloten dat een uithuisplaatsing langer nodig is. Zolang het niet beter met je vader gaat, kan je nog niet naar huis. Daarom blijf je voorlopig bij [naam] en zijn moeder. Voor jouw ontwikkeling is het belangrijk dat jij nu even rust krijgt en je kan werken aan school. De kinderrechter vindt het belangrijk dat jij vanaf volgend schooljaar weer naar school gaat. De kinderrechter heeft de jeugdbeschermer ook gevraagd om te kijken welke hulpverlening er voor jou kan worden ingezet.
Als je nog vragen hebt over deze beslissing, dan kun je die stellen aan de jeugdbeschermer van Stichting Jeugdbescherming Brabant. Zij kan jou het beste uitleggen hoe het nu verder gaat en waar je rekening mee kunt houden. De kinderrechter wenst je alle succes toe in de komende tijd.
Met vriendelijke groeten, ook namens de kinderrechter,
de griffier
7.
De beslissing
De kinderrechter:
7.1.
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 30 mei 2025 tot 16 augustus 2025;
7.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg (netwerkpleeggezin) met ingang van 30 mei 2025 tot 16 augustus 2025;
7.3.
verklaart de beslissing tot uithuisplaatsing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2025 door mr. Jansen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 28 mei 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking over de machtiging tot uithuisplaatsing is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.