ECLI:NL:RBZWB:2025:3447

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
02-332317-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van verlengde invoer van cocaïne met een gevangenisstraf van 6 jaar en een geldboete van € 10.000

Op 2 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de verlengde invoer van cocaïne. De verdachte, geboren in 1969 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Krimpen aan de IJssel, werd bijgestaan door raadsman mr. M. van Leeuwen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 19 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. Ch.F.J. Wiegant, en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging hield in dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer van ongeveer 334 kilogram cocaïne.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de cocaïne in de lading en dat hij een actieve rol had gespeeld in het proces van invoer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht over de cocaïne, en dat zijn handelingen onder de definitie van verlengde invoer vielen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte in de periode van 16 oktober 2024 tot en met 18 oktober 2024 opzettelijk cocaïne binnen het grondgebied van Nederland had gebracht, tezamen en in vereniging met anderen.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van zes jaar, met aftrek van het voorarrest, en een geldboete van € 10.000. De rechtbank overwoog dat de verdachte een faciliterende rol had gespeeld in de cocaïnehandel en dat zijn daden ernstige gevolgen hebben voor de samenleving. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 2 juni 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-332317-24
vonnis van de meervoudige kamer van 2 juni 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969
wonende te [woonplaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Krimpen aan de IJssel
raadsman mr. M. van Leeuwen, advocaat te Arnhem

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. Ch.F.J. Wiegant, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer van ongeveer 334 kilogram cocaïne.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft gepleegd. De verklaring van verdachte ter zitting is ongeloofwaardig. Er is bewust een valse papertrail gecreëerd om de pakkans te verkleinen. Het is geen toeval dat de lading met een waarde van ruim 8 miljoen bij verdachte terecht komt. Verder is het gelet op de feitelijke gang van zaken, waaronder het afkeuren en afvoeren van net die ene pallet, onaannemelijk dat verdachte niet wist dat de pallet cocaïne bevatte. Er is sprake van het medeplegen van verlengde invoer van cocaïne.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Verdachte heeft een alternatief scenario geschetst. Er was geen sprake van wetenschap van of beschikkingsmacht over de cocaïne, zodat geen sprake is van opzet. Ook is geen sprake verlengde invoer. Indien de rechtbank dit anders ziet, is er geen bewijs voor het medeplegen nu er geen bewijs is voor een nauwe en bewuste samenwerking en er ook geen sprake is van dubbel opzet.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt het volgende vast. Op 7 oktober 2024 ontving het Landelijk Interregionaal Rechtshulp Centrum informatie van de Amerikaanse opsporingsautoriteiten dat in een container met [nummer] mogelijk cocaïne zou zitten. Het [schip] met daarop deze container bleek op 16 oktober 2024 te zijn aangekomen in de haven in Vlissingen en was afkomstig uit Santa Marta, Colombia. De lading werd gelost bij [bedrijf 1] en op het schip bleek inderdaad de bewuste container te staan. Volgens de Bill of Lading maakte de container deel uit van een partij van drie containers. Oorspronkelijk waren deze bestemd voor het Deense [bedrijf 2] , maar de containers zijn in de tussentijd overgedragen aan [bedrijf 3] AG in Zwitserland. Dit bedrijf liet op haar beurt aan [bedrijf 1] weten dat de drie containers konden worden uitgegeven aan bedrijf [bedrijf 4] BV in [plaats 1] . Op 17 oktober 2025 ontving [bedrijf 1] een e-mail van [bedrijf 4] BV, inhoudende dat de genoemde container door [bedrijf 5] , gevestigd aan de [adres] te [plaats 2] zal worden geladen. [bedrijf 5] is een bedrijf van verdachte.
De container is bij [bedrijf 1] gecontroleerd door de douane. In de container zaten eenentwintig pallets met bananen. Op de pallet met het nummer eindigend op [nummers] werden naast bananen ook 334 blokvormige pakketten aangetroffen. Deze zijn gewogen, bemonsterd en getest. In deze pakketten bleek in totaal 334,61 kilogram cocaïne te zitten. Er is besloten om de container gecontroleerd door te voeren. De blokken cocaïne zijn vervangen door dummyblokken met op een blok een zakje met tien gram cocaïne. Ook is er een peilbaken in een van deze dozen met bananen gedaan.
Op 18 oktober 2024 kwam de vrachtwagen met daarop de pallet aan bij [transportbedrijf] in [plaats 3] . Verdachte was bij het uitladen van de pallets in [plaats 3] aanwezig en heeft de bewuste pallet afgekeurd. De pallet is vervolgens door een gereedstaande Sixt bestelbus opgehaald. Deze bus was door [medeverdachte] gehuurd van 16 tot en met 18 oktober 2024. De bestelbus is door een observatieteam en middels signalen van het peilbaken gevolgd naar een oude nertsenfarm in [plaats 4] . Dit terwijl de afgekeurde pallet volgens medewerkers van [transportbedrijf] naar de [voedselfabrikant] in [plaats 6] moest worden gebracht. In een loods bij de nertsenfarm in [plaats 4] is de pallet uiteindelijk aangetroffen.
Naar aanleiding van bovenstaande zijn verdachte en [medeverdachte] vervolgens aangehouden.
De vraag die de rechtbank eerst zal beantwoorden is of verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de cocaïne en zo ja, hoe deze betrokkenheid moet worden gekwalificeerd. Voor een veroordeling is vereist dat verdachte wetenschap van en beschikkingsmacht over de cocaïne heeft gehad. De rechtbank overweegt in dat kader als volgt.
Wetenschap en beschikkingsmacht
Verdachte heeft een verklaring afgelegd, waarin hij een zogenoemd alternatief scenario heeft geschetst. Dit scenario houdt kortgezegd in dat verdachte een zending pallets met bananen overnam van [bedrijf 4] BV. De zending bestond uit eenentwintig pallets. Verdachte zou echter maar twintig pallets overnemen, omdat hij er in één vrachtwagen niet meer kon vervoeren naar het buitenland. Daarom had hij van tevoren met [bedrijf 4] afgesproken dat een van de pallets moest worden opgehaald. Naar eigen zeggen heeft verdachte de pallet, waar de cocaïne in is gevonden, afgekeurd omdat de bananen die hierin zaten te geel waren en het plastic in de dozen op deze pallet afweek van het plastic op de andere pallets. De pallet zou worden opgehaald door [bedrijf 4] en worden vervoerd naar de [voedselfabrikant] in [plaats 6] . Dit vervoer zou zijn geregeld door [bedrijf 4] . Verdachte zou niet hebben geweten dat zich in de dozen op deze pallet cocaïne bevond. Verdachte heeft voorts namen van personen en bedrijven genoemd die ook bij het proces van de aankoop en het vervoer van de pallets betrokken zouden zijn.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte zijn verklaring voor het eerst tijdens de inhoudelijke behandeling ter zitting heeft afgelegd. Dit brengt met zich dat de rechtbank deze verklaring kritisch zal beoordelen, nu verdachte geruime tijd heeft gehad om de verklaring op het dossier af te stemmen en de verklaring niet nader meer kan worden onderzocht door de politie. Dit terwijl er meerdere mogelijkheden zijn geweest om (veel) eerder een verklaring af te leggen, zoals bij de eerdere pro forma zittingen of bij de rechter-commissaris. De verklaring van verdachte dat hij zijn verklaring niet eerder heeft afgelegd omdat zijn advocaat hem hiertoe niet de gelegenheid heeft gegeven, vindt de rechtbank ongeloofwaardig. Het is verdachte zelf die beslist of hij een verklaring aflegt of zwijgt, niet zijn advocaat.
Ten aanzien van de inhoud van de verklaring van verdachte overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier inderdaad volgt dat verdachte pallets heeft bekeken/gecontroleerd en de bewuste pallet heeft afgekeurd. De manier waarop dit is gebeurd, is naar het oordeel van de rechtbank vreemd. Zo volgt uit de beelden dat verdachte alleen de eerste twee rijen met pallets controleerde/bekeek. Zodra hij de bewuste pallet had aangetroffen en – door de handvaten in de dozen – had gecontroleerd, stopte hij helemaal met het bekijken/controleren van de pallets, nog voordat alle pallets uit de vrachtwagen waren gereden. Ook de pallets die al waren uitgeladen werden niet of nauwelijks meer door verdachte gecontroleerd. Nadat verdachte bij de vierde rij met twee pallets is geweest loopt hij zelfs (bellend) weg. Uit die beelden trekt de rechtbank de conclusie dat de kwaliteit van de bananen op de andere pallets er kennelijk niet meer toe deed.
Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij de pallet heeft afgekeurd vanwege de te gele kleur van de bananen en het (doorzichtige) plastic. Uit de door de raadsman genoemde foto op pagina 73 van het dossier en het door hem overgelegde keuringsrapport van de andere pallets, leidt de rechtbank af dat de kwaliteit van de bananen op de door verdachte afgekeurde pallet niet afweek van de kwaliteit van de overige bananen. Ook die begonnen al geel van kleur te worden. In het keuringsrapport staat immers met zoveel woorden dat de bananen al een lichtgele ondertoon hadden.
Voorts leidt de rechtbank uit de communicatie van verdachte af dat hij betrokken was bij het traject dat de pallet met cocaïne heeft afgelegd. Verdachte heeft, via Signal, gecommuniceerd over het ophalen van de pallet met een persoon die zich [bijnaam] noemde op Signal. Uit de chat volgt dat verdachte op de hoogte werd gesteld van de aankomsttijd van het busje bij [transportbedrijf] . Vervolgens is het verdachte die de locatie van de nertsenfarm aan deze [bijnaam] – volgens verdachte [naam] van [B.V.] – heeft doorgegeven. Kennelijk was verdachte niet alleen op de hoogte van het adres, maar ook van de feitelijke situatie in [plaats 4] (“
Ja is open Gelijk naar binnen rijden” en “
Ouwe man is daar is al open als goed is hij wacht daar”). Verdachte heeft niet concreet onderbouwd waarom hij deze informatie doorgaf. Het is bij een enkele stelling gebleven dat hij dit te horen kreeg van [bedrijf 4] . Dit is ongeloofwaardig, gelet op de inhoud van de informatie die verdachte doorgaf.
De rechtbank constateert dan ook dat de verklaring van verdachte ter zitting op belangrijke onderdelen niet overeenkomt met de feitelijke bevindingen uit het dossier.
Voorts is opvallend dat in de loods waar de pallet is aangetroffen en die verder vrijwel leeg was, een heftruck stond. Die heftruck is in december 2023 door verdachte gekocht en is niet meer dan 6 weken voor het aantreffen van de cocaïne naar de loods gebracht. Dat blijft opvallend, zelfs als wordt aangenomen dat verdachte deze heftruck – die hij volgens de verkoper nog niet eens had betaald – inmiddels had verkocht, zoals verdachte ter zitting heeft verklaard.
Daarnaast leidt de rechtbank de betrokkenheid van verdachte bij de cocaïne af uit het gehele traject; van [bedrijf 1] tot aan de gehuurde loods op de verlaten nertsenfarm in [plaats 4] . Uit het dossier blijkt dat dit de kennelijke bestemming van de pallet was, de plaats waar de cocaïne zou worden gescheiden van de deklading. Dit traject is verlopen zoals de bedoeling was, zij het dat de blokken cocaïne door de douane waren vervangen door dummyblokken. De juiste pallet is uitgekozen, kon direct in de al gereedstaande Sixt bus worden geladen en werd vervolgens afgevoerd naar de plaats van bestemming in [plaats 4] . Hierbij werd nota bene voorbij de [voedselfabrikant] in [plaats 6] gereden. Essentieel voor het slagen van dit traject is dat de juiste pallet uit de partij van eenentwintig pallets zou worden gehaald. Het is volstrekt ondenkbaar dat de organisatie die achter de import van de cocaïne zit de slagingskans van de operatie laat afhangen van het willekeurig uitkiezen van die pallet uit een partij van eenentwintig pallets door een onwetende derde. Dit geldt te meer nu de (straat)waarde van de cocaïne in de vele miljoenen euro’s loopt. Het is een feit van algemene bekendheid dat, om het risico op mislukking te minimaliseren, de betrokkenen – en zeker degenen op cruciale plaatsen in het traject (zoals bij het selecteren van de juiste pallet) – wetenschap moeten hebben van wat er gaande is om hun rol te kunnen vervullen en het proces vloeiend te laten verlopen. Dat is precies wat er naar het oordeel van de rechtbank is gebeurd.
De rechtbank is op grond van voornoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte wist dat in dozen op de bewuste pallet cocaïne zat. Gelet op het feit dat hij de pallet heeft gekeurd en deze kon laten wegvoeren, is er ook sprake van beschikkingsmacht.
Verlengde invoer
De verdediging heeft betwist dat betrokkenheid van verdachte bij de cocaïne kan worden aangemerkt als verlengde invoer.
Voor een bewezenverklaring van (verlengde) invoer moet kunnen worden vastgesteld dat de cocaïne het grondgebied van Nederland binnen is gebracht én dat verdachte daar wetenschap van heeft gehad. De rechtbank stelt vast dat de pallet met bananen vanuit Santa Marta in Colombia naar Nederland is vervoerd. Verdachte is al jarenlang werkzaam in de fruithandel en weet van het reilen en zeilen in deze branche. Hij weet dan ook als geen ander dat bananen in tropische landen groeien en vanuit die landen worden geïmporteerd in Nederland. Er is dan ook voldoende bewijs dat verdachte wist dat de bananen afkomstig waren uit het buitenland.
Verder omschrijft de wettekst van artikel 1, vierde lid, juncto artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet wat onder het invoeren van verdovende middelen wordt begrepen. Daaruit blijkt dat dit niet alleen het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de verdovende middelen zelf omvat. Hieronder wordt ook verstaan het verrichten van handelingen gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst of de overdracht van verdovende middelen. Dit kan plaatsvinden nadat de feitelijke invoer al is voltrokken en wordt omschreven als ‘verlengde invoer’.
Uit het dossier volgt dat de pallet met bananen na de aankomst in Vlissingen, via [plaats 3] , naar de gehuurde loods in [plaats 4] is vervoerd en bij aankomst in de loods nog intact was, precies zoals deze over zee wordt vervoerd. Pas in de loods is getracht de cocaïne te scheiden van de deklading, door de dozen van de pallet te halen en de cocaïne uit de dozen te halen. De rol van verdachte in dit proces was er voor te zorgen dat de pallet met de dozen met cocaïne zou worden gescheiden van de overige pallets en in het Sixt busje zou worden geplaatst, waarna dit busje naar de loods in [plaats 4] zou rijden, waar de cocaïne vervolgens uit de dozen met bananen gehaald zou kunnen worden. De handelingen van verdachte kunnen dan ook worden geschaard onder de verlengde invoer.
De rechtbank stelt vast dat het grootste deel van de cocaïne in beslag is genomen voordat de pallet met cocaïne de haven van Vlissingen verliet. Dit maakt dat de verlengde invoer van de volledige 334 kilogram niet bewezen worden verklaard. Hoewel de opzet van verdachte gericht was op de volledige 334 kilogram, dient er rekening mee te worden gehouden dat de gedragingen van verdachte (nagenoeg) uitsluitend betrekking hadden op de pallet met de geringe hoeveelheid cocaïne die is teruggeplaatst. Het gaat bij dit feit immers alleen om de uitvoering van het delict (de invoer van cocaïne) en niet om de voorbereiding daarvan. De rechtbank zal dan ook de invoer van ‘een hoeveelheid’ bewezen verklaren. Over de gevolgen die dit behoort te hebben voor de strafmaat, komt de rechtbank hierna terug bij de overwegingen over de strafoplegging.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op de rol van verdachte, sprake is van medeplegen. Uit de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat verdachte wist dat hij betrokken was bij de invoer van cocaïne en dus opzet had op het gronddelict. Hieruit blijkt voorts dat verdachte bewust met anderen heeft samengewerkt. Hij was een essentiële schakel in het traject dat moest leiden tot het scheiden van de cocaïne van de deklading, waarna de cocaïne verder kon worden vervoerd en verkocht. Daarover heeft verdachte contacten gehad met medeverdachten. De bijdrage van verdachte was substantieel en dus van voldoende gewicht. Hij wist wat er speelde, zette de lijnen uit en vormde een essentiële schakel in de keten die tot de verlengde invoer van cocaïne heeft geleid.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer van cocaïne.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 16 oktober 2024 tot en met 18 oktober 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van zeven en een half jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan de verlengde invoer van cocaïne. Het was daarbij de bedoeling van verdachte om de oorspronkelijke hoeveelheid van ruim 334 kilogram cocaïne in te voeren. Met die hoeveelheid zal de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat rekening houden. Onder het mom van zijn werk als bonafide fruithandelaar heeft verdachte er mede voor gezorgd dat een pallet met bananen met daarin oorspronkelijk ruim 334 kilogram cocaïne uiteindelijk in [plaats 4] is aangekomen. Het onder legale dekmantel strafbare feiten plegen is per definitie zeer ondermijnend en tast de samenleving aan. Bovendien draagt verdachte samen met de medeverdachten door zijn handelen bij aan de (internationale) cocaïnehandel. Hiermee is hij deels verantwoordelijk voor de gevolgen van deze handel. Cocaïne is een stof die schadelijk voor de volksgezondheid en sterk verslavend is. Met de handel in cocaïne wordt bovendien veel geld verdiend waardoor deze gepaard gaat met vele vormen van criminaliteit die onder meer een bedreiging inhouden voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Daarnaast gaat de internationale handel in verdovende middelen steeds vaker gepaard met geweldsexplosies, waarmee niet zelden ook onschuldige burgers worden geconfronteerd. Kennelijk heeft verdachte voor dit alles geen oog gehad en was hij enkel uit op financieel gewin.
Het voornoemde is ook de reden dat voor feiten zoals door verdachte gepleegd lange onvoorwaardelijke gevangenissen worden opgelegd. Bij het bepalen van de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met de landelijke oriëntatiepunten van straftoemeting. Het uitgangspunt bij een hoeveelheid invoer van meer dan twintig kilogram in georganiseerd verband is een gevangenisstraf vanaf tweeënzeventig maanden. De hoeveelheid cocaïne die oorspronkelijk in de pallet zat was ruim het zestienvoudige van de twintig kilo. De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met straffen die doorgaans in soortgelijke zaken en bij soortgelijke hoeveelheden worden opgelegd. Daarbij houdt de rechtbank ook rekening met de rol van verdachte. Verdachte heeft een faciliterende rol gespeeld, waarbij hij meer was dan enkel een uitvoerder. Hij onderhield daarbij contacten met meerdere andere personen en gaf ook de locatie van de loods door.
In de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die ter zitting zijn toegelicht, ziet de rechtbank geen aanleiding hiermee in strafmatigende zin rekening te houden. Het is invoelbaar dat verdachte er voor zijn gezin wil zijn. Echter heeft deze behoefte hem er kennelijk niet van weerhouden het ernstige strafbare feit te plegen. Gelet op voornoemde is de rechtbank van oordeel dat enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend is. Daarnaast zal de rechtbank gelet op het lucratieve karakter van het gepleegde feit een geldboete opleggen.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaar, met aftrek van het voorarrest, en een geldboete van tienduizend euro passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien de voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
Ten aanzien van de in beslag genomen horloges overweegt de rechtbank dat deze beslissing niet van invloed is op het daarop gelegde conservatoire beslag.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zes jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 10.000,=;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
85 dagen;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten;
* 1 telefoon (Omschrijving: 832212, Wit, merk: Apple);
* 1 telefoon (Omschrijving: 832219, Wit, merk: Apple).
* 1 horloge (Omschrijving: 832179, Blauw, merk: Breitling);
* 1 horloge (Omschrijving: 832181, Blauw/zilver, merk: Boss).
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter, mr. M.H.M. Collombon en mr. A.L. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Heitzman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 2 juni 2025.
Mr. Collombon en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
hij in of omstreeks de periode van 16 oktober 2024 tot en met 18 oktober 2024 te [woonplaats] , [plaats 2] , [plaats 5] en/of [plaats 3] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, danwel heeft vervoerd, in elk geval aanwezig heeft gehad, ongeveer 334 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
( art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )