4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt het volgende vast. Op 7 oktober 2024 ontving het Landelijk Interregionaal Rechtshulp Centrum informatie van de Amerikaanse opsporingsautoriteiten dat in een container met [nummer] mogelijk cocaïne zou zitten. Het [schip] met daarop deze container bleek op 16 oktober 2024 te zijn aangekomen in de haven in Vlissingen en was afkomstig uit Santa Marta, Colombia. De lading werd gelost bij [bedrijf 1] en op het schip bleek inderdaad de bewuste container te staan. Volgens de Bill of Lading maakte de container deel uit van een partij van drie containers. Oorspronkelijk waren deze bestemd voor het Deense [bedrijf 2] , maar de containers zijn in de tussentijd overgedragen aan [bedrijf 3] AG in Zwitserland. Dit bedrijf liet op haar beurt aan [bedrijf 1] weten dat de drie containers konden worden uitgegeven aan bedrijf [bedrijf 4] BV in [plaats 1] . Op 17 oktober 2025 ontving [bedrijf 1] een e-mail van [bedrijf 4] BV, inhoudende dat de genoemde container door [bedrijf 5] , gevestigd aan de [adres] te [plaats 2] zal worden geladen. [bedrijf 5] is een bedrijf van verdachte.
De container is bij [bedrijf 1] gecontroleerd door de douane. In de container zaten eenentwintig pallets met bananen. Op de pallet met het nummer eindigend op [nummers] werden naast bananen ook 334 blokvormige pakketten aangetroffen. Deze zijn gewogen, bemonsterd en getest. In deze pakketten bleek in totaal 334,61 kilogram cocaïne te zitten. Er is besloten om de container gecontroleerd door te voeren. De blokken cocaïne zijn vervangen door dummyblokken met op een blok een zakje met tien gram cocaïne. Ook is er een peilbaken in een van deze dozen met bananen gedaan.
Op 18 oktober 2024 kwam de vrachtwagen met daarop de pallet aan bij [transportbedrijf] in [plaats 3] . Verdachte was bij het uitladen van de pallets in [plaats 3] aanwezig en heeft de bewuste pallet afgekeurd. De pallet is vervolgens door een gereedstaande Sixt bestelbus opgehaald. Deze bus was door [medeverdachte] gehuurd van 16 tot en met 18 oktober 2024. De bestelbus is door een observatieteam en middels signalen van het peilbaken gevolgd naar een oude nertsenfarm in [plaats 4] . Dit terwijl de afgekeurde pallet volgens medewerkers van [transportbedrijf] naar de [voedselfabrikant] in [plaats 6] moest worden gebracht. In een loods bij de nertsenfarm in [plaats 4] is de pallet uiteindelijk aangetroffen.
Naar aanleiding van bovenstaande zijn verdachte en [medeverdachte] vervolgens aangehouden.
De vraag die de rechtbank eerst zal beantwoorden is of verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de cocaïne en zo ja, hoe deze betrokkenheid moet worden gekwalificeerd. Voor een veroordeling is vereist dat verdachte wetenschap van en beschikkingsmacht over de cocaïne heeft gehad. De rechtbank overweegt in dat kader als volgt.
Wetenschap en beschikkingsmacht
Verdachte heeft een verklaring afgelegd, waarin hij een zogenoemd alternatief scenario heeft geschetst. Dit scenario houdt kortgezegd in dat verdachte een zending pallets met bananen overnam van [bedrijf 4] BV. De zending bestond uit eenentwintig pallets. Verdachte zou echter maar twintig pallets overnemen, omdat hij er in één vrachtwagen niet meer kon vervoeren naar het buitenland. Daarom had hij van tevoren met [bedrijf 4] afgesproken dat een van de pallets moest worden opgehaald. Naar eigen zeggen heeft verdachte de pallet, waar de cocaïne in is gevonden, afgekeurd omdat de bananen die hierin zaten te geel waren en het plastic in de dozen op deze pallet afweek van het plastic op de andere pallets. De pallet zou worden opgehaald door [bedrijf 4] en worden vervoerd naar de [voedselfabrikant] in [plaats 6] . Dit vervoer zou zijn geregeld door [bedrijf 4] . Verdachte zou niet hebben geweten dat zich in de dozen op deze pallet cocaïne bevond. Verdachte heeft voorts namen van personen en bedrijven genoemd die ook bij het proces van de aankoop en het vervoer van de pallets betrokken zouden zijn.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte zijn verklaring voor het eerst tijdens de inhoudelijke behandeling ter zitting heeft afgelegd. Dit brengt met zich dat de rechtbank deze verklaring kritisch zal beoordelen, nu verdachte geruime tijd heeft gehad om de verklaring op het dossier af te stemmen en de verklaring niet nader meer kan worden onderzocht door de politie. Dit terwijl er meerdere mogelijkheden zijn geweest om (veel) eerder een verklaring af te leggen, zoals bij de eerdere pro forma zittingen of bij de rechter-commissaris. De verklaring van verdachte dat hij zijn verklaring niet eerder heeft afgelegd omdat zijn advocaat hem hiertoe niet de gelegenheid heeft gegeven, vindt de rechtbank ongeloofwaardig. Het is verdachte zelf die beslist of hij een verklaring aflegt of zwijgt, niet zijn advocaat.
Ten aanzien van de inhoud van de verklaring van verdachte overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier inderdaad volgt dat verdachte pallets heeft bekeken/gecontroleerd en de bewuste pallet heeft afgekeurd. De manier waarop dit is gebeurd, is naar het oordeel van de rechtbank vreemd. Zo volgt uit de beelden dat verdachte alleen de eerste twee rijen met pallets controleerde/bekeek. Zodra hij de bewuste pallet had aangetroffen en – door de handvaten in de dozen – had gecontroleerd, stopte hij helemaal met het bekijken/controleren van de pallets, nog voordat alle pallets uit de vrachtwagen waren gereden. Ook de pallets die al waren uitgeladen werden niet of nauwelijks meer door verdachte gecontroleerd. Nadat verdachte bij de vierde rij met twee pallets is geweest loopt hij zelfs (bellend) weg. Uit die beelden trekt de rechtbank de conclusie dat de kwaliteit van de bananen op de andere pallets er kennelijk niet meer toe deed.
Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij de pallet heeft afgekeurd vanwege de te gele kleur van de bananen en het (doorzichtige) plastic. Uit de door de raadsman genoemde foto op pagina 73 van het dossier en het door hem overgelegde keuringsrapport van de andere pallets, leidt de rechtbank af dat de kwaliteit van de bananen op de door verdachte afgekeurde pallet niet afweek van de kwaliteit van de overige bananen. Ook die begonnen al geel van kleur te worden. In het keuringsrapport staat immers met zoveel woorden dat de bananen al een lichtgele ondertoon hadden.
Voorts leidt de rechtbank uit de communicatie van verdachte af dat hij betrokken was bij het traject dat de pallet met cocaïne heeft afgelegd. Verdachte heeft, via Signal, gecommuniceerd over het ophalen van de pallet met een persoon die zich [bijnaam] noemde op Signal. Uit de chat volgt dat verdachte op de hoogte werd gesteld van de aankomsttijd van het busje bij [transportbedrijf] . Vervolgens is het verdachte die de locatie van de nertsenfarm aan deze [bijnaam] – volgens verdachte [naam] van [B.V.] – heeft doorgegeven. Kennelijk was verdachte niet alleen op de hoogte van het adres, maar ook van de feitelijke situatie in [plaats 4] (“
Ja is open Gelijk naar binnen rijden” en “
Ouwe man is daar is al open als goed is hij wacht daar”). Verdachte heeft niet concreet onderbouwd waarom hij deze informatie doorgaf. Het is bij een enkele stelling gebleven dat hij dit te horen kreeg van [bedrijf 4] . Dit is ongeloofwaardig, gelet op de inhoud van de informatie die verdachte doorgaf.
De rechtbank constateert dan ook dat de verklaring van verdachte ter zitting op belangrijke onderdelen niet overeenkomt met de feitelijke bevindingen uit het dossier.
Voorts is opvallend dat in de loods waar de pallet is aangetroffen en die verder vrijwel leeg was, een heftruck stond. Die heftruck is in december 2023 door verdachte gekocht en is niet meer dan 6 weken voor het aantreffen van de cocaïne naar de loods gebracht. Dat blijft opvallend, zelfs als wordt aangenomen dat verdachte deze heftruck – die hij volgens de verkoper nog niet eens had betaald – inmiddels had verkocht, zoals verdachte ter zitting heeft verklaard.
Daarnaast leidt de rechtbank de betrokkenheid van verdachte bij de cocaïne af uit het gehele traject; van [bedrijf 1] tot aan de gehuurde loods op de verlaten nertsenfarm in [plaats 4] . Uit het dossier blijkt dat dit de kennelijke bestemming van de pallet was, de plaats waar de cocaïne zou worden gescheiden van de deklading. Dit traject is verlopen zoals de bedoeling was, zij het dat de blokken cocaïne door de douane waren vervangen door dummyblokken. De juiste pallet is uitgekozen, kon direct in de al gereedstaande Sixt bus worden geladen en werd vervolgens afgevoerd naar de plaats van bestemming in [plaats 4] . Hierbij werd nota bene voorbij de [voedselfabrikant] in [plaats 6] gereden. Essentieel voor het slagen van dit traject is dat de juiste pallet uit de partij van eenentwintig pallets zou worden gehaald. Het is volstrekt ondenkbaar dat de organisatie die achter de import van de cocaïne zit de slagingskans van de operatie laat afhangen van het willekeurig uitkiezen van die pallet uit een partij van eenentwintig pallets door een onwetende derde. Dit geldt te meer nu de (straat)waarde van de cocaïne in de vele miljoenen euro’s loopt. Het is een feit van algemene bekendheid dat, om het risico op mislukking te minimaliseren, de betrokkenen – en zeker degenen op cruciale plaatsen in het traject (zoals bij het selecteren van de juiste pallet) – wetenschap moeten hebben van wat er gaande is om hun rol te kunnen vervullen en het proces vloeiend te laten verlopen. Dat is precies wat er naar het oordeel van de rechtbank is gebeurd.
De rechtbank is op grond van voornoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte wist dat in dozen op de bewuste pallet cocaïne zat. Gelet op het feit dat hij de pallet heeft gekeurd en deze kon laten wegvoeren, is er ook sprake van beschikkingsmacht.
Verlengde invoer
De verdediging heeft betwist dat betrokkenheid van verdachte bij de cocaïne kan worden aangemerkt als verlengde invoer.
Voor een bewezenverklaring van (verlengde) invoer moet kunnen worden vastgesteld dat de cocaïne het grondgebied van Nederland binnen is gebracht én dat verdachte daar wetenschap van heeft gehad. De rechtbank stelt vast dat de pallet met bananen vanuit Santa Marta in Colombia naar Nederland is vervoerd. Verdachte is al jarenlang werkzaam in de fruithandel en weet van het reilen en zeilen in deze branche. Hij weet dan ook als geen ander dat bananen in tropische landen groeien en vanuit die landen worden geïmporteerd in Nederland. Er is dan ook voldoende bewijs dat verdachte wist dat de bananen afkomstig waren uit het buitenland.
Verder omschrijft de wettekst van artikel 1, vierde lid, juncto artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet wat onder het invoeren van verdovende middelen wordt begrepen. Daaruit blijkt dat dit niet alleen het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de verdovende middelen zelf omvat. Hieronder wordt ook verstaan het verrichten van handelingen gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst of de overdracht van verdovende middelen. Dit kan plaatsvinden nadat de feitelijke invoer al is voltrokken en wordt omschreven als ‘verlengde invoer’.
Uit het dossier volgt dat de pallet met bananen na de aankomst in Vlissingen, via [plaats 3] , naar de gehuurde loods in [plaats 4] is vervoerd en bij aankomst in de loods nog intact was, precies zoals deze over zee wordt vervoerd. Pas in de loods is getracht de cocaïne te scheiden van de deklading, door de dozen van de pallet te halen en de cocaïne uit de dozen te halen. De rol van verdachte in dit proces was er voor te zorgen dat de pallet met de dozen met cocaïne zou worden gescheiden van de overige pallets en in het Sixt busje zou worden geplaatst, waarna dit busje naar de loods in [plaats 4] zou rijden, waar de cocaïne vervolgens uit de dozen met bananen gehaald zou kunnen worden. De handelingen van verdachte kunnen dan ook worden geschaard onder de verlengde invoer.
De rechtbank stelt vast dat het grootste deel van de cocaïne in beslag is genomen voordat de pallet met cocaïne de haven van Vlissingen verliet. Dit maakt dat de verlengde invoer van de volledige 334 kilogram niet bewezen worden verklaard. Hoewel de opzet van verdachte gericht was op de volledige 334 kilogram, dient er rekening mee te worden gehouden dat de gedragingen van verdachte (nagenoeg) uitsluitend betrekking hadden op de pallet met de geringe hoeveelheid cocaïne die is teruggeplaatst. Het gaat bij dit feit immers alleen om de uitvoering van het delict (de invoer van cocaïne) en niet om de voorbereiding daarvan. De rechtbank zal dan ook de invoer van ‘een hoeveelheid’ bewezen verklaren. Over de gevolgen die dit behoort te hebben voor de strafmaat, komt de rechtbank hierna terug bij de overwegingen over de strafoplegging.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op de rol van verdachte, sprake is van medeplegen. Uit de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat verdachte wist dat hij betrokken was bij de invoer van cocaïne en dus opzet had op het gronddelict. Hieruit blijkt voorts dat verdachte bewust met anderen heeft samengewerkt. Hij was een essentiële schakel in het traject dat moest leiden tot het scheiden van de cocaïne van de deklading, waarna de cocaïne verder kon worden vervoerd en verkocht. Daarover heeft verdachte contacten gehad met medeverdachten. De bijdrage van verdachte was substantieel en dus van voldoende gewicht. Hij wist wat er speelde, zette de lijnen uit en vormde een essentiële schakel in de keten die tot de verlengde invoer van cocaïne heeft geleid.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de verlengde invoer van cocaïne.