ECLI:NL:RBZWB:2025:3449

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
C/02/434040 JE RK 25/639
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nadere beschikking voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

Op 23 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen van een gecertificeerde instelling (GI) en om een machtiging te verlenen voor uithuisplaatsing bij de grootouders. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedsituatie van [minderjarige], die momenteel bij de grootouders verblijft, maar waarvan de moeder het ouderlijk gezag uitoefent. De moeder heeft persoonlijke problematiek en er is onvoldoende zicht op haar netwerk en de stabiliteit van haar verblijfplaats. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de zorgen van de Raad gerechtvaardigd zijn en dat een voorlopige ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige] weg te nemen. De kinderrechter heeft het verzoek om voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing toegewezen voor de duur van drie maanden, met de verwachting dat de GI zal samenwerken met de moeder en grootouders om duidelijke afspraken te maken over de zorg en contactmomenten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/434040 JE RK 25/639
Datum uitspraak: 23 april 2025
Nadere beschikking van de kinderrechter over een voorlopige ondertoezichtstelling en (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
gevestigd te Breda,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige] ,
geboren op [geboortedag] 2020 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende in deze zaak aan:
[de moeder] ,
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. E.M.A. Leijser te Tilburg.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
[de grootouders],
hierna te noemen: de grootouders,
wonende in [woonplaats] ,
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).

1.Het nadere procesverloop

1.1.
Het nadere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 10 april 2025 en alle daarin genoemde stukken.
1.2.
Op 23 april 2025 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
1.3.
De grootouders zijn, met kennisgeving vooraf, niet bij de mondelinge behandeling verschenen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de moeder, maar verblijft op dit moment feitelijk bij de grootouders.
2.3.
Bij voornoemde beschikking van 10 april 2025 heeft de kinderrechter het verzoek van de GI om zonder voorafgaand horen van belanghebbenden te beslissen op de verzoeken afgewezen. De inhoudelijke behandeling van de verzoeken heeft de kinderrechter aangehouden tot de mondelinge behandeling van 23 april 2025.

3.De resterende verzoeken

3.1.
De Raad verzoekt om [minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van drie maanden. Ook verzoekt de Raad een machtiging te verlenen om [minderjarige] uit huis te plaatsen in het netwerk, te weten bij de grootouders, voor de duur van drie maanden.
3.2.
De Raad verzoekt om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de Raad

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de Raad, samengevat, aangevoerd dat er een ernstig vermoeden bestaat dat [minderjarige] zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De Raad is een onderzoek gestart naar aanleiding van de plaatsing van de moeder en [minderjarige] in een veilige opvang van Sterk Huis vanwege een geweldsincident met een partner van de moeder. Vanuit de veilige opvang is [minderjarige] geplaatst bij de grootouders en heeft zij veelvuldig contact met de moeder. Het huis van de grootouders is een bekende plek voor [minderjarige] , omdat de moeder en de grootouders al geruime tijd gezamenlijk in de opvoeding en verzorging van [minderjarige] voorzien. Desondanks maakt de Raad zich zorgen om de instabiele opvoedsituatie en de grote onrust en spanningen die daaruit volgen voor [minderjarige] . De communicatie tussen de moeder en de grootouders verloopt stroef. Er is geen duidelijke contactregeling afgesproken en de moeder is onvoorspelbaar in haar handelen over wanneer en hoelang zij contact wenst met [minderjarige] . Gedurende het onderzoek is gebleken dat de moeder op dit moment niet in staat is om de zorg voor [minderjarige] te dragen, anders dan voor enkele uren omgang. Er worden forse zorgen gezien als de moeder de gehele zorg voor [minderjarige] draagt. Dit komt onder meer door het psychisch welzijn van de moeder in combinatie met het middelengebruik, het ontbreken van een stabiele verblijfplek en de conflictueuze contacten die de moeder heeft die fysieke en emotionele onveiligheid veroorzaken en vaak een wijziging in (woon)situatie tot gevolg hebben. De Raad heeft geen zicht op de verblijfplek van de moeder en de personen waarmee [minderjarige] daar contact heeft. Daarbij komt dat de moeder vanaf mei 2025 geen vaste verblijfplek meer heeft. De Raad maakt zich grote zorgen als [minderjarige] een lange periode afhankelijk is van de zorg van de moeder. Ook de grootouders geven aan zorgen te hebben wanneer [minderjarige] een langere periode bij de moeder verblijft. Zij lijken eveneens weinig zicht te hebben op de situatie van de moeder.
4.2.
De zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor
[minderjarige] wordt door de moeder onvoldoende geaccepteerd. De onrust is gedurende de afronding van het raadsonderzoek toegenomen. De moeder ervaart spanningen waardoor het steeds moelijker is om afspraken met haar te maken. De Raad begrijpt dit, maar benadrukt dat het maken van afspraken in het belang van [minderjarige] is. [minderjarige] heeft rust nodig. Gelet op voornoemde zorgen dienen de contactmomenten met de moeder frequent en kort te zijn en volgens vaste afspraken plaats te vinden. De moeder ziet echter onvoldoende in wat de zorgen voor [minderjarige] betekenen. Het is de moeder gedurende het raadsonderzoek dan ook niet gelukt om afspraken met [hulpverlening] of de Raad te maken over het contact met [minderjarige] . Daarbij geeft de moeder aan dat zij bereid is om hulpverlening te accepteren, maar is zij vooralsnog niet bij persoonlijke hulpverlening aangehaakt of heeft zij een hulpverleningstraject afgerond. De moeder wil veelal haar problemen zelfstandig oplossen, maar de problematiek is reeds langdurig aanwezig waardoor gesteld kan worden dat dit niet het beoogde resultaat heeft gebracht. Gelet op het voorgaande heeft de Raad er onvoldoende vertrouwen in dat de moeder in het vrijwillig kader de zorgen om [minderjarige] weg kan nemen. Een voorlopige ondertoezichtstelling is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige] weg te nemen.
4.3.
Ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] is noodzakelijk in het belang van haar verzorging en opvoeding. De moeder kan op dit moment geen stabiele basis bieden en is vooralsnog niet aangehaakt bij een hulpverleningstraject om dit te verbeteren. Daarbij zal er eerst meer zicht moeten komen op de draagkracht en opvoedvaardigheden van de moeder alvorens zij volledig de zorg voor [minderjarige] zal kunnen dragen. De Raad merkt op dat juridisch gezien ook een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is daar er een voorlopige ondertoezichtstelling wordt verzocht en [minderjarige] bij haar grootouders verblijft. Ook is de machtiging noodzakelijk omdat de moeder wisselend tegenover het verblijf van [minderjarige] bij de grootouders staat. Tot slot deelt de Raad mee dat het reguliere verzoek om een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing reeds is ingediend bij de rechtbank.

5.De standpunten van belanghebbende en informant

5.1.
Door en namens de moeder is, samengevat, aangevoerd dat zij zich verzet tegen de verzoeken van de Raad. De zorgen van de Raad gaan voornamelijk over de contactregeling tussen de moeder en de grootouders. Al sinds de geboorte van [minderjarige] is sprake van gedeelde zorg tussen de moeder en de grootouders. Deze situatie is altijd vlekkeloos verlopen. Pas na de zorgmeldingen en het raadsonderzoek is de situatie onrustig geworden. Er is sprake van een duidelijke contactregeling waarbij [minderjarige] om de week op maandag en iedere woensdag en vrijdag bij de moeder verblijft. De weekenden en vakanties gaan in overleg. Op maandag en zaterdag heeft [minderjarige] ook contact met haar halfzusje [naam]. Schriftelijke afspraken over het contact zijn nooit nodig geweest omdat de moeder en de grootouders altijd goed konden overleggen. Desondanks is er op dit moment frictie tussen de moeder en de grootouders ontstaan doordat de grootouders klem zitten. De grootouders willen de contactregeling volgen maar willen ook niet tegen het advies van de Raad ingaan. De moeder geeft aan tegemoet te willen komen aan de zorgen van de Raad door de overnachtingen voor nu achterwege te laten. Zij wil echter niet meer contactmomenten met [minderjarige] opgeven.
5.2.
De moeder verblijft op dit moment op een camping in de buurt van de grootouders. Zij kan tot eind mei 2025 op deze camping blijven. Op dit moment is de moeder met behulp van [zorgcentrum] op zoek naar een andere woonruimte. De moeder heeft een kennis die haar hierin ondersteunt en soms op [minderjarige] past. De moeder is aan zichzelf aan het werken en krijgt hulp in de vorm van ambulante begeleiding en [zorgcentrum]. Indien de verzoeken worden toegewezen, zal dit zorgen voor onrust in de trajecten van de moeder. Daarnaast heeft de moeder niets gehoord van [hulpverlening] , maar staat zij daar zeker voor open. Met behulp van [hulpverlening] kunnen de moeder en de grootouders duidelijke afspraken maken over de contactregeling. De moeder verdient een kans om te laten zien dat zij de zorgen om [minderjarige] onder eigen verantwoordelijkheid weg kan nemen. Zij heeft binnen het gedwongen kader veel meegemaakt met haar dochter [naam] en wil dit niet nogmaals meemaken met [minderjarige] . Concluderend bepleit de advocaat van de moeder om de verzoeken af te wijzen en de moeder en de grootouders de kans te geven om duidelijke afspraken te maken onder begeleiding van hulpverlening in het vrijwillig kader. Daarbij is er, net zoals ten tijde van de beschikking van 10 april 2025, geen sprake van spoed. Daarom kan tijdens de mondelinge behandeling van het reguliere verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing worden gekeken of hulpverlening in het vrijwillig kader afdoende is om de zorgen om [minderjarige] weg te nemen.
5.3.
De GI heeft, samengevat, aangevoerd dat zij de ondertoezichtstelling uit kan voeren. Zij ziet mogelijkheden voor het aangaan van een samenwerking met de moeder en voor het innemen van een sturende rol in het maken van afspraken rondom de contactmomenten. Er is reeds geprobeerd hulpverlening in het vrijwillig kader in te zetten maar dit is onvoldoende van de grond gekomen. De GI ziet ook daarin een rol voor zichzelf weggelegd. Gelet op de voorgeschiedenis kan de GI ook begeleiding en ondersteuning in zetten voor de moeder en onderzoeken wat de rol is van de vader. Tot slot deelt de GI mee dat zij hoort dat de moeder in het verleden negatieve ervaringen heeft opgedaan met een andere gecertificeerde instelling. De GI hoopt dat zij een fijne samenwerking met de moeder kan opbouwen.

6.De beoordeling

Voorlopige ondertoezichtstelling

6.1.
Op grond van artikel 1:257 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter de minderjarige voorlopig onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, BW is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen.
6.2.
Volgens het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
6.3.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt naar het oordeel van de kinderrechter dat er forse zorgen zijn om de opvoedsituatie van [minderjarige] . De moeder en de grootouders voorzien gezamenlijk in de zorg en opvoeding van [minderjarige] . De contactregeling bevat veel wisselingen en vraagt om veelvuldig overleg tussen de moeder en de grootouders. De situatie van gedeelde zorg in combinatie met de onduidelijke contactregeling resulteert in spanningen en onrust. Er is sprake van frictie en miscommunicatie tussen de moeder en de grootouders. Er worden geen duidelijke afspraken gemaakt en de moeder is onvoorspelbaar in haar handelen betreffende het contact met [minderjarige] . Daarbij zijn er forse zorgen om de emotionele en fysieke veiligheid van [minderjarige] binnen de opvoedsituatie van de moeder. De moeder kampt met persoonlijke problematiek en het ontbreekt haar met periodes aan een vaste verblijfplaats. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij vanaf eind mei 2025 geen vaste verblijfplaats meer heeft. Ook is er onvoldoende zicht op het netwerk van de moeder en de personen aan wie zij [minderjarige] toevertrouwd. Dit is zeer zorgelijk aangezien het netwerk van de moeder heeft geleid tot de plaatsing van haar en [minderjarige] in een veilige opvang bij Sterk Huis. Gelet op voornoemde zorgen begrijpt de kinderrechter dat de Raad zicht wilde krijgen op de situatie alvorens de moeder weer langdurige contactmomenten met [minderjarige] zou hebben. De moeder erkende de zorgen echter onvoldoende en stond niet open om afspraken over de contactmomenten te maken. Het voormelde maakt dat er naar het oordeel van de kinderrechter een ernstig vermoeden is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De veilige en stabiele basis die [minderjarige] nodig heeft is ernstig in het gedrang vanwege de onrustige opvoedsituatie en de zorgen om haar emotionele en fysieke veiligheid.
6.4.
Hoewel de moeder aangeeft hulpverlening te aanvaarden, is bekend dat dit haar gedurende het raadsonderzoek onvoldoende is gelukt. De moeder ziet de ernst van de zorgen onvoldoende in, waardoor de gesprekken met de Raad en de hulpverlening niet van de grond zijn gekomen. Op basis van ervaringen in het verleden, bestaat ook de zorg dat de moeder niet zal aanhaken bij de hulpverlening in het vrijwillig kader, laat staan deze hulpverlening af te ronden. De kinderrechter heeft er daarom voor nu onvoldoende vertrouwen in dat hulpverlening in een vrijwillig kader zal slagen.
6.5.
Gelet op het voorgaande wordt aan de wettelijke criteria voor een voorlopige ondertoezichtstelling voldaan. De kinderrechter zal het verzoek dan ook toewijzen voor de verzochte duur van drie maanden. De kinderrechter verwacht van de GI dat zij met de moeder en de grootouders in gesprek gaat over de contactregeling en hen aanzet om daar duidelijke afspraken over te maken. Ook dient de GI zicht te krijgen op de opvoedsituatie en opvoedvaardigheden van de moeder en te kijken wat de moeder nodig heeft om (samen met de grootouders) een veilige en stabiele opvoedsituatie voor [minderjarige] te creëren. Gelet op het verleden benadrukt de kinderrechter dat de GI naast de moeder moet gaan staan en haar de tijd moet geven om haar vertrouwen in de GI op te bouwen.
6.6.
De kinderrechter begrijpt dat haar beslissing niet is wat de moeder wil horen. Desondanks hoopt de kinderrechter dat de moeder een samenwerking met de GI aangaat en bereid is om hulpverlening te aanvaarden. Binnen drie maanden zal het reguliere verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing mondeling worden behandeld. De kinderrechter hoopt dat de moeder binnen die periode onder regie van de GI afspraken kan maken met de grootouders over de contactmomenten en de GI inzicht kan geven in haar opvoedsituatie, zodat er meer duidelijkheid bestaat bij de behandeling van de reguliere verzoeken.
Machtiging tot uithuisplaatsing
6.7.
Op basis van het bepaalde in artikel 1:265b lid 1 en lid 2 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de Raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
6.8.
Nu de kinderrechter het verzoek om een voorlopige ondertoezichtstelling toewijst, zal zij ook het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing toewijzen omdat [minderjarige] feitelijk bij de grootouders verblijft. Vanwege voornoemde zorgen is de moeder op dit moment niet in staat de volledige zorg en opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen. Alle betrokkenen zijn het erover eens dat de huidige situatie van gedeelde zorg tussen de moeder en de grootouders gecontinueerd dient te worden. De kinderrechter acht dit eveneens noodzakelijk in het belang van de opvoeding en verzorging van [minderjarige] en wijst daarom het verzoek toe voor de verzochte duur. Het is daarbij wel van belang dat er ook een zorg- en contactregeling komt voor [minderjarige] , die voor alle betrokkenen helder, duidelijk en voorspelbaar is.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.9.
De kinderrechter zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het in het belang van [minderjarige] is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen kan worden uitgevoerd.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
stelt [minderjarige] voorlopig onder toezicht van de GI met ingang van 23 april 2025 tot 23 juli 2025;
7.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten grootouders moederszijde, met ingang van 23 april 2025 tot 23 juli 2025;
7.3.
verklaart deze beschikking zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven op 23 april 2025 door mr. Tempel, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van der Linde, als griffier en op schrift gesteld op 15 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan, voor zover deze ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing, worden ingesteld:
- door de verzoekers en de degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.