ECLI:NL:RBZWB:2025:3450

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
C/02/433030 / JE RK 25-473
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen in een jeugdhulpcontext

Op 23 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van vijf minderjarigen. De zaak werd behandeld in Breda, waar de kinderrechter de minderjarigen en hun ouders hoorde. De gecertificeerde instelling (GI) had verzocht om de ondertoezichtstelling van de minderjarigen te verlengen, omdat zij ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De minderjarigen, die in een jeugdhulpaanbieder verblijven, hebben te maken met diverse problematiek, waaronder verwaarlozing en hechtingsproblemen. De kinderrechter oordeelde dat de situatie van de minderjarigen nog steeds zorgelijk is en dat de GI de noodzakelijke begeleiding biedt. De moeder van de minderjarigen steunt de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar verzet zich tegen de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft de verzoeken van de GI toegewezen, waarbij de ondertoezichtstelling van de oudste minderjarige wordt verlengd tot haar meerderjarigheid en de andere minderjarigen voor een jaar. De kinderrechter benadrukte het belang van stabiliteit en begeleiding voor de ontwikkeling van de minderjarigen, en dat terugplaatsing naar de moeder op dit moment niet in hun belang is. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/433030 / JE RK 25-473
Datum uitspraak: 23 april 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2007 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2010 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2011 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
[minderjarige 4], geboren op [geboortedag 4] 2012 in [geboorteplaats 3] ,
hierna te noemen: [minderjarige 4] ,
[minderjarige 5], geboren op [geboortedag 5] 2014 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 5] .
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] worden hierna gezamenlijk genoemd: de minderjarigen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder] ,
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 9 maart 2025, ingekomen bij de griffie op 10 maart 2025;
  • het bericht met bijlagen van de GI van 28 maart 2025;
  • de brief van GGZ WNB, het eindverslag van [begeleiding] en een brief van [naam] , overhandigd door de moeder tijdens de mondelinge behandeling van 9 mei 2025.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 23 april 2025. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
- de moeder;
- de vader;
- een vertegenwoordigster van de GI.
Vanwege veiligheidsredenen heeft de kinderrechter besloten de moeder en de vader apart te horen. De mondelinge behandeling heeft daarom eerst plaatsgevonden met de moeder en een vertegenwoordigster van de GI en vervolgens met de vader en dezelfde vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft de minderjarigen naar hun mening gevraagd. De minderjarigen hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat de minderjarigen hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De moeder en de vader zijn belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.2.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 30 april 2024 de minderjarigen onder toezicht gesteld met ingang van 30 april 2024 tot 30 april 2025.
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 10 december 2024 de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 24 december 2024 tot 30 april 2025.
2.4.
De minderjarigen verblijven op grond van de laatstgenoemde machtiging in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] te verlengen tot aan haar meerderjarigheid en de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] te verlengen voor de duur van een jaar.
3.2.
Ook verzoekt de GI de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen met ingang van 1 mei 2025 tot aan haar meerderjarigheid en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen met ingang van 1 mei 2025 voor de duur van een jaar.
3.3.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de GI

4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI, samengevat, aangevoerd dat de minderjarigen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De minderjarigen hebben veel meegemaakt. Er is sprake geweest van verwaarlozing en alle minderjarigen lijken een problematische hechting te hebben naast kind-eigen problematiek. Daardoor zijn alle minderjarigen gebaat bij een stabiele en rustige opvoedomgeving met veel structuur en begeleiding.
4.2.
[minderjarige 1] woont in een huis voor begeleid wonen van [begeleid wonen] in [plaats 1] . Bij [minderjarige 1] is sprake van een Autisme Spectrum Stoornis (hierna: ASS). [minderjarige 1] heeft veel meegemaakt in haar thuissituatie en nam een zorgende rol op zich. Op dit moment is er zichtbaar sprake van meer rust, continuïteit en structuur bij [minderjarige 1] . Desondanks heeft [minderjarige 1] nog ondersteuning nodig richting volwassenheid. Deze ondersteuning kan haar door de ouders onvoldoende worden geboden. Daarbij geeft [minderjarige 1] zelf aan niet meer bij haar moeder te willen wonen. De moeder begrijpt en ondersteunt dit.
4.3.
[minderjarige 2] woont sinds november 2024 bij de [woonlocatie] in [plaats 2] . Er zijn nog steeds forse zorgen om [minderjarige 2] . Bij [minderjarige 2] is sprake van een ASS, problematische hechting, trauma’s en verwaarlozing. Daarnaast heeft [minderjarige 2] moeite met emotieregulatie, impulsbeheersing en het accepteren van grenzen. In sociale interacties laat [minderjarige 2] zich meeslepen wat kan leiden tot verbale en fysieke conflicten. [minderjarige 2] is gevoelig voor externe prikkels en heeft moeite met het herkennen van gevaarlijke situaties. Verder is zijn zelfstandigheid in dagelijkse routines nog onvoldoende ontwikkeld, is hij gevoelig voor negatieve beïnvloeding en zijn er zorgen om zijn seksuele ontwikkeling. Om [minderjarige 2] zijn ontwikkeling en veiligheid te waarborgen is het noodzakelijk om hem minimaal zes uur per dag intensieve begeleiding te bieden. Door voornoemde problematiek gaat [minderjarige 2] op dit moment niet naar school. Ook is er bewust voor gekozen om [minderjarige 2] niet bij zijn broertjes te laten wonen omdat hij hen voortdurend meesleept in zijn gedrag.
4.4.
[minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] wonen samen bij een andere locatie van de [woonlocatie] in [plaats 3] . Zij hebben alle drie een sprong in hun ontwikkeling gemaakt nu er meer rust, structuur en continuïteit is. [minderjarige 3] gaat naar het voortgezet onderwijs. Bij [minderjarige 3] is sprake van ADHD, maar door de rust die hij ervaart, ontwikkelt hij zich op dit moment goed. [minderjarige 4] zit in groep acht en doet het ook steeds beter op school. [minderjarige 4] kan nog wel moeilijk met emoties omgaan en er zou ook bij hem sprake zijn van een ASS. Het is voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4] van belang dat zij het schooljaar kunnen afmaken en hun ontwikkeling kunnen voortzetten. Voornamelijk nu zij in voorgaande jaren veel school hebben gemist. Bij [minderjarige 5] is er naast een ASS ook sprake van LVB-problematiek. [minderjarige 5] heeft veel begeleiding en bevestiging nodig. Sinds januari 2025 gaat hij naar het speciaal onderwijs.
4.5.
Naast de kind-eigenproblematiek zijn er nog steeds zorgen om het gebrek aan contact tussen de minderjarigen en de vader. De vader heeft op dit moment ambulante hulpverlening. De hulpverleners maken zich forse zorgen om de vader. Hij is boos over het feit dat de minderjarigen hem niet meer willen zien en kan hierin niet goed kijken naar zijn eigen aandeel. Ook de situatie tussen de ouders baart de GI nog altijd zorgen. Er zijn signalen dat de vader stalkingsgedrag vertoont richting de moeder. De GI kan niet goed duiden hoe reëel de dreiging daarvan is, doordat zij geen contact heeft met de vader en daardoor ook geen zicht heeft op zijn situatie. Daarbij kunnen de ouders nog altijd niet met elkaar communiceren in het belang van de minderjarigen.
4.6.
Wat de situatie van de moeder betreft, complimenteert de GI haar voor de stappen die zij heeft gezet. Zij heeft, na haar stresspsychose van vorig jaar, een goed herstel doorgemaakt. Desondanks zijn er nog steeds zorgen over de opvoedsituatie van de moeder.
Er is Intensieve Pedagogische Thuishulp (hierna: IPT) ingezet om in kaart te brengen of er sprake is van goed genoeg ouderschap. De IPT’er heeft geconcludeerd dat er sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid van de moeder en is van mening dat het volledig thuis wonen van de minderjarigen teveel van de moeder zal vragen. Tijdens de contactmomenten wordt daarbij gezien dat de moeder onvoldoende in staat is grenzen aan de minderjarigen te stellen. De IPT’er heeft geadviseerd de mogelijkheden voor een gezinshuis te onderzoeken en vervolgens toe te werken naar een gedeeltelijke thuisplaatsing van de minderjarigen.
Over deze conclusie van de IPT’er merkt de GI op dat het onderzoek voornamelijk heeft plaatsgevonden middels videobellen. De IPT’er vond huisbezoeken te risicovol vanwege de stalkingsdreiging vanuit de vader. De GI vindt dat de IPT’er de belangrijkste elementen van goed genoeg ouderschap daardoor onvoldoende in beeld heeft kunnen brengen.
4.7.
Gelet op het voorgaande verzoekt de GI de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen te verlengen. De minderjarigen zijn behoorlijk beschadigd door de zorgelijke opvoedomgeving waarin zij jarenlang zijn opgegroeid. Hierdoor hebben zij allen specifieke opvoedbehoeften en zijn zij gebaat bij duidelijke grenzen en structuur. Hoewel de moeder hard heeft gewerkt, is de GI van mening dat de moeder dit in haar thuissituatie nog onvoldoende kan bieden. Door de beperkte informatie van de IPT’er is er daarbij nog altijd onvoldoende zicht op de opvoedvaardigheden en leerbaarheid van de moeder. Ook is er nog steeds onvoldoende zicht op de veiligheid in de opvoedsituatie en de stalkingsdreiging vanuit de vader. De komende periode gaat de GI op zoek naar een hulpverleningsinstantie die hierop zicht kan krijgen. Daarnaast hoopt de GI een verblijfplaats voor de minderjarigen te vinden in de buurt van de moeder. Bij meer duidelijkheid zal vervolgens worden toegewerkt naar een gedeeltelijke thuisplaatsing van de minderjarigen. Tot slot deelt de GI mee dat zij heeft gesproken met SDW en dat SDW heeft aangegeven geen hulp meer in te gaan zetten in dit gezin omdat een thuisplaatsing van de minderjarigen geen stand zal houden.

5.De standpunten van de minderjarigen en de belanghebbenden

5.1.
[minderjarige 1] heeft de kinderrechter, samengevat, verteld dat zij het eens is met de verzoeken van de GI. Zij heeft het naar haar zin bij [begeleid wonen] en is hard aan het werk om op termijn zelfstandig te kunnen wonen. [minderjarige 1] heeft goed contact met haar moeder maar zou graag meer contact hebben met haar broertjes. [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] hebben de kinderrechter, samengevat, verteld dat zij weer bij de moeder willen wonen. Zij zien dat het beter gaat met de moeder en begrijpen niet waarom zij niet weer bij haar kunnen wonen. Daarbij hebben zij aangegeven dat zij het oneerlijk vinden dat zij hun moeder nu minder zien dan eerst. [minderjarige 4] heeft daarbij verteld dat hij graag terug wil naar zijn oude school en dat hij ook graag in zijn oude omgeving naar een middelbare school zou gaan. Ook [minderjarige 5] en [minderjarige 3] gaven aan terug te willen naar hun oude school. [minderjarige 2] gaat op dit moment niet naar school, maar heeft ook aangegeven wel weer naar zijn oude school terug te willen. Tot slot hebben alle minderjarigen aangegeven geen behoefte te hebben aan contact met de vader.
5.2.
De moeder heeft, samengevat, aangevoerd dat zij zich niet verzet tegen het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling te verlengen, maar wel tegen het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen. De moeder benadrukt dat zij een lange weg heeft afgelegd sinds haar herseninfarct in 2020. Zij heeft sindsdien continu om hulpverlening gevraagd omdat zij weet hoe intensief de zorg over de minderjarigen kan zijn. De situatie bij haar thuis is geëscaleerd omdat zij niet op tijd de hulp kreeg die zij nodig had en daardoor onvoldoende rust en tijd heeft gehad om te revalideren. Dit heeft geleid tot een stresspsychose. Inmiddels gaat het weer goed met de moeder. Zij heeft haar behandelingen bij de GGZ positief afgerond. De bevestiging van GGZ WNB heeft de moeder aan de kinderrechter overhandigd. De moeder erkent dat de situatie zorgelijk was, maar benadrukt dat dit tijdelijk was. Zij is weer in staat de opvoeding van de minderjarigen op zich nemen en staat open voor alle hulpverlening die haar wordt aangeboden. Het liefst zou de moeder zien dat de begeleiding die nu bij de minderjarigen is betrokken, betrokken blijft in de vorm van ambulante begeleiding bij haar thuis. Ondanks het verleden staat de moeder ook open voor hulpverlening vanuit SDW onder de voorwaarden dat er andere hulpverleners ingezet worden. Daarbij geeft de moeder aan dat zij ontlast kan worden in de opvoeding door de minderjarigen te voorzien van dagbesteding bij bijvoorbeeld een zorgboerderij. De moeder hoopt dat zij de kans krijgt om te laten zien zij weer in staat is om voor de minderjarigen te zorgen. Daarbij merkt de moeder op dat de minderjarigen veel hebben geleerd en daardoor ook een grotere bijdrage kunnen gaan leveren in de thuissituatie.
5.3.
De moeder is het niet eens met het feit dat de minderjarigen niet bij haar kunnen komen vanwege de zogenoemde stalkingsdreiging vanuit de vader. Zij ziet de vader namelijk niet als dreiging. De vader reageert uit emotie en doet soms onhandige dingen maar dat hoort bij zijn diagnose. Daarnaast is de moeder ook in staat om met de vader te communiceren. Ook vindt de moeder het belangrijk dat de minderjarigen contact hebben met de vader. Tot slot benadrukt de moeder het belang van contact tussen de minderjarigen onderling. De minderjarigen hebben aangegeven daar meer behoefte aan te hebben. Dit blijkt eveneens uit de brief van haar oudste dochter [naam] die de moeder tijdens de mondelinge behandeling heeft overgelegd.
5.4.
De vader heeft, samengevat, aangevoerd dat hij geen standpunt inneemt over de verzoeken. De afgelopen periode heeft veel indruk op hem gemaakt en hij is geschrokken van de thuissituatie bij de moeder. De vader heeft zorgen om de minderjarigen maar wenst zich daar verder niet over uit te laten. Hij geeft aan dat hij de moeder zou kunnen ontlasten in de opvoeding en dat hij altijd goed is geweest voor de minderjarigen. Daarbij benadrukt de vader dat er geen sprake is van stalkingsgedrag vanuit hem richting de moeder. Hij heeft aan zichzelf gewerkt en het gaat nu veel beter met hem. Desondanks doet het hem veel pijn dat hij de minderjarigen al vijftien maanden niet meer heeft gezien. De vader begrijpt niet waarom de minderjarigen hem niet meer willen zien en geeft aan dat de minderjarigen zeer beïnvloedbaar zijn. Daarbij benadrukt hij dat de minderjarigen contact moeten hebben met hun moeder én hun vader en dat hij hen nimmer het contact met hun moeder zou ontzeggen. Tot slot geeft de vader aan dat hij de samenwerking met de GI tot nu toe niet als positief heeft ervaren vanwege het meermaals afzeggen van de videolbelafspraken tussen de vader en [minderjarige 5] . Op dit moment heeft de vader dan ook geen contact met de GI.

6.De beoordeling

Verlenging ondertoezichtstelling
6.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
6.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
6.3.
Uit de ingediende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt naar het oordeel van de kinderrechter dat de minderjarigen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De kinderrechter erkent dat de uiterst zorgelijke situatie die heeft geleid tot de spoeduithuisplaatsing van de minderjarigen tijdelijk was, maar benadrukt dat er daarvoor ook al jarenlang forse zorgen waren om de minderjarigen. Hierdoor zijn de minderjarigen beschadigd en hebben zij geruime tijd stilgestaan in hun ontwikkeling. De impact van een langdurige instabiele opvoedsituatie is duidelijk terug te zien in het gedrag van de minderjarigen. Voornamelijk [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] vertonen gedrag waaruit blijkt dat zij niet gewend zijn aan structuur, regels en grenzen. Daarnaast is er bij alle minderjarigen sprake van specifieke en complexe kind-eigenproblematiek. Ook zijn er nog altijd zorgen om de opvoedsituatie bij de moeder doordat er nog onvoldoende zicht is op haar opvoedvaardigheden, draagkracht en leerbaarheid. Ook het gebrek aan contact tussen de minderjarigen en de vader is zorgelijk. Er heeft nog geen contactherstel plaatsgevonden en de weerstand van de minderjarigen richting de vader lijkt alleen maar toe te nemen. Daarbij komt dat de situatie tussen de ouders onderling onveranderd is en de signalen van stalkingsgedrag vanuit de vader richting de moeder onduidelijk blijven.
Ondanks dat de zorgen nog niet zijn geweken, hebben de verschillende leden van het gezin een positieve ontwikkeling doorgemaakt. De minderjarigen zijn gebaat bij de stabiele en rustige opvoedomgeving waarin zij verblijven en de structuur en intensieve begeleiding die hen daar geboden wordt. [minderjarige 1] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] hebben daardoor reeds een sprong in hun ontwikkeling gemaakt. [minderjarige 2] is hier nog niet aan toegekomen doordat zijn problematiek nog te veel op de voorgrond staat. Ook de moeder heeft sinds de uithuisplaatsing van de minderjarigen een enorme [begeleiding] doorgemaakt. Zij heeft haar traject bij de GGZ positief afgerond en staat open voor de hulpverlening die haar geboden wordt. De kinderrechter ziet dat de moeder enorm hard heeft gewerkt en complimenteert haar daarvoor. Het doet de kinderrechter ook goed om te horen dat de vader aan zichzelf heeft gewerkt en er hulpverlening bij hem betrokken is.
6.4.
De kinderrechter ziet desondanks nog geen mogelijkheden om het gezin door te verwijzen naar het vrijwillig kader. Alle betrokkenen staan aan het begin van hun nieuwe start en er is intensieve hulpverlening ingezet om hen daarbij te helpen. Op dit moment zijn de zorgen nog zodanig groot en complex dat hulpverlening in het vrijwillig kader niet afdoende is om deze zorgen weg te nemen. Daarbij is er nog steeds geen sprake van communicatie of overleg tussen de ouders en loopt ook de samenwerking tussen de vader en de GI moeizaam. Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat het dwingend kader van de ondertoezichtstelling nog noodzakelijk is. De kinderrechter wijst daarom het verzoek van de GI toe voor de verzochte duur. Dit betekent dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] wordt verlengd tot aan haar meerderjarigheid en de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] wordt verlengd voor de duur van een jaar. Daarbij neemt de kinderrechter in haar overweging mee dat de moeder een verlenging van de ondertoezichtstelling ondersteunt.
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
6.5.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
6.6.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
6.7.
Gelet op voornoemde zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder en de kind-eigenproblematiek van de minderjarigen is de kinderrechter van oordeel dat een verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarigen noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding. Wat [minderjarige 1] betreft, ziet de kinderrechter dat zij goed op haar plek zit en gebaat is bij de ondersteuning die zij krijgt. Het is van belang dat de verbetering in haar situatie doorgang vindt en dat zij wordt begeleid in haar weg richting volwassenheid. [minderjarige 1] heeft ook aangegeven bij de zorggroep te willen blijven en de moeder ondersteunt [minderjarige 1] hierin.
6.8.
Voor [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] ligt dit anders. De kinderrechter begrijpt hun wens, en die van de moeder, om weer bij hun moeder te wonen. Desondanks is de kinderrechter van oordeel dat een terugplaatsing op dit moment niet in hun belang is. Er zijn nog steeds forse zorgen om [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] . Zij vertonen complexe problematiek en hebben ieder specifieke opvoedbehoeften. Zij zijn daardoor gebaat bij veel structuur, stabiliteit en intensieve begeleiding. Vanuit de hulpverlening is geconstateerd dat de moeder dit in haar opvoedsituatie onvoldoende kan bieden, omdat er beperkingen zijn in haar zelfredzaamheid en zij nog onvoldoende in staat is grenzen te stellen. Ook is er nog steeds onvoldoende zicht op de veiligheid en de stalkingsdreiging vanuit de vader. Ondanks dat de kinderrechter erkent dat de hulpverlening geen volledig beeld van de opvoedsituatie heeft kunnen krijgen, bevestigen deze bevindingen in voldoende mate dat een terugplaatsing van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] voor nu niet aan de orde is. De kinderrechter acht het risico te groot dat de situatie zal verergeren en gunt het zowel [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] als de moeder niet om terug te vallen naar de zorgelijke situatie zoals die is geweest. Om een terugval te voorkomen dient een eventuele terugplaatsing met zorgvuldigheid te gebeuren.
6.9.
Gelet op het voorgaande wijst de kinderrechter de verzoeken van de GI toe voor de verzochte duur van een jaar voor [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] en voor [minderjarige 1] tot aan haar meerderjarigheid. De komende periode heeft de ontwikkeling van de minderjarigen en de hulpverlening die zij daarvoor nodig hebben de prioriteit. Daarnaast is het van belang dat er duidelijkheid komt over de mogelijkheden van de moeder door een volledig beeld te krijgen van haar opvoedsituatie, opvoedvaardigheden en leerbaarheid. Wanneer de minderjarigen weer ruimte ervaren, is het ook van belang dat de GI bekijkt in hoeverre contactherstel met de vader tot de mogelijkheden behoort. De kinderrechter merkt op dat de GI openstaat voor de mogelijkheden van de ouders en voorziet dat de GI de stappen zal zetten die zij in het belang van de minderjarigen noodzakelijk acht.
6.10.
Ten overvloede deelt de kinderrechter mee dat uit het verzoekschrift blijkt dat de GI verzoekt de machtigingen tot uithuisplaatsing te verlengen met ingang van 1 mei 2025. De kinderrechter vat dit op als een kennelijke misvatting en zal de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen met ingang van 30 april 2025 omdat de machtiging anders niet aansluit op de lopende machtiging.
6.11.
De kinderrechter heeft haar beslissing mondeling uitgesproken. Vanwege de gescheiden mondelinge behandeling was de moeder hier niet bij aanwezig. In overleg met alle betrokkenen is besloten dat de GI de moeder, en de minderjarigen, zal informeren over de beslissing.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.12.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
6.13.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] met ingang van 30 april 2025 tot
[geboortedag 1] 2025;
7.2.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] met ingang van 30 april 2025 tot 30 april 2026;
7.3.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 30 april 2025 tot [geboortedag 1] 2025;
7.4.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] , [minderjarige 3] , [minderjarige 4] en [minderjarige 5] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 30 april 2025 tot 30 april 2026;
7.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2025 door mr. Tempel, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van der Linde als griffier, en op schrift gesteld op 15 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.