ECLI:NL:RBZWB:2025:3457

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
C/02/426194 / JE RK 24-1586
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Gessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarige in verband met zorgen over opvoedsituatie

Op 30 april 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2022. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 24 oktober 2025, omdat er nog steeds zorgen zijn over de opvoedsituatie van de minderjarige. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag en de minderjarige woont bij hen. Eerder zijn er zorgen geuit over huiselijk geweld en de opvoedvaardigheden van de ouders. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de doelen van de ondertoezichtstelling nog niet zijn behaald en dat er onvoldoende zicht is op de huidige situatie. De gecertificeerde instelling (GI) heeft aangegeven dat de minderjarige nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De ouders hebben zich verzet tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar de kinderrechter heeft geoordeeld dat de wettelijke vereisten voor verlenging nog steeds van toepassing zijn. De kinderrechter heeft benadrukt dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat er zicht moet komen op de opvoedsituatie voordat de ondertoezichtstelling kan worden beëindigd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/426194 / JE RK 24-1586
Datum uitspraak: 30 april 2025
Nadere beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen: gecertificeerde instelling (GI),
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2022 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. G.H.M. van Laarhoven te Tilburg,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het nadere procesverloop

1.1.
Het nadere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de in deze zaak gegeven beschikking van 22 april 2025 en alle daarin genoemde stukken.
1.2.
Op 30 april 2025 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader;
- een vertegenwoordigster van de GI.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de ouders.
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 15 oktober 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 24 oktober 2024 tot 24 april 2025. De kinderrechter heeft het resterende deel van het verzoek aangehouden in afwachting van het schriftelijk verslag van de GI.
2.4.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 22 april 2025 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] ambtshalve verlengd, met ingang van 24 april 2025 tot 2 mei 2025, omdat de zaak niet tijdig op een mondelinge behandeling gepland kon worden. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden tot de mondelinge behandeling van 30 april 2025.

3.Het resterende verzoek

3.1.
Thans ligt nog ter beoordeling voor het resterende verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de resterende duur, zijnde tot 24 oktober 2025, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.Het nadere standpunt van de GI

4.1.
De GI heeft, samengevat, aangevoerd dat zij het resterende deel van het verzoek handhaaft. [minderjarige] wordt nog steeds ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Bij de start van de ondertoezichtstelling waren er forse zorgen om [minderjarige] en haar halfbroer en halfzus. De kinderen werden in hun opvoedsituatie blootgesteld aan huiselijk geweld en beide ouders kampten met persoonlijke problematiek. Ook de zorgen over de communicatie tussen de ouders waren erg groot. In juli 2024 zijn de halfbroer en halfzus met spoed uit huis geplaatst.
4.2.
Gelet op voornoemde zorgen dient er zicht te komen op de opvoedsituatie van [minderjarige] . Vanaf juli 2024 werd [minderjarige] elke week een uur gezien door de GI tijdens de begeleide omgang die de moeder had met haar andere kinderen. Gezien werd dat [minderjarige] geregeld ziek was. Ook het kinderdagverblijf merkte dit op en uitte haar zorgen over het slaap- en eetpatroon van [minderjarige] . In december 2024 stopte de moeder de begeleide omgangsmomenten waardoor [minderjarige] minder werd gezien. Er zou hulpverlening vanuit de Gezinsmanager worden ingezet bij de ouders thuis maar dit heeft lang op zich laten wachten. Het plannen van een huisbezoek verliep moeizaam in verband met het werk van de moeder. Tijdens de kennismaking met de Gezinsmanager heeft de moeder aangegeven niet open te staan voor begeleiding omdat zij sinds de uithuisplaatsing van haar andere kinderen geen ondersteuning meer nodig heeft. De Gezinsmanager heeft bij de GI haar zorgen geuit over het feit dat de moeder zelf geen professionele hulp heeft gehad en dit ook niet nodig vindt. De moeder geeft aan ingeschreven te staan bij de GGZ. De GI mag hier echter niet naar informeren waardoor het onduidelijk blijft of de moeder is gestart met de hulpverlening.
4.3.
De vader is, na het locatieverbod, weer bij de moeder en [minderjarige] gaan wonen. De GI heeft geen contact met de vader. Hij reageert niet op e-mails of WhatsApp-berichten van de GI. De GI heeft wel contact met de Reclassering. De Reclassering heeft aangegeven dat de vader recent een terugval heeft gehad. Hierdoor maakt de GI zich des te meer zorgen over hoe het gaat in de thuissituatie en hoe de communicatie tussen de ouders verloopt.
4.4.
Gelet op het voorgaande acht de GI een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk. De zorgen in de thuissituatie waren fors en de GI weet niet of de situatie inmiddels voldoende is verbeterd. De GI hoopt dat de ouders rust hebben gevonden en gunt hen dit ook. Desondanks heeft zij feitelijke bewijzen nodig dat de forse zorgen niet meer actueel zijn. De komende periode is daarom opvoedondersteuning vanuit de Gezinsmanager noodzakelijk om zicht te krijgen op de thuissituatie, de opvoedvaardigheden van de ouders en de communicatie tussen de ouders. Wat de aanmelding bij de Gezinsmanager betreft, voert de GI aan dat [minderjarige] samen met de andere kinderen was aangemeld, maar er een nieuwe aanmelding nodig was omdat de situatie van [minderjarige] apart zou worden behandeld. De GI betreurt het dat de hulpverlening daardoor vertraging heeft opgelopen. Ook merkt de GI dat de samenwerking tussen haar en de ouders stroef verloopt. Het is niet aan haar om huisbezoeken bij de ouders af te leggen, maar aan de professionals van de hulpverlening. Desondanks hoopt de GI dat zij een nieuwe samenwerking kan opbouwen met de ouders en dat de ouders hun medewerking verlenen aan de Gezinsmanager. Daarbij benadrukt de GI dat zij, bij een positieve evaluatie vanuit de Gezinsmanager, de ondertoezichtstelling te allen tijde vroegtijdig kan afronden. Tot slot voert de GI aan dat zij het ook in onderhavige ondertoezichtstelling van belang acht om de moeder de komende periode te ondersteunen in het contactherstel met haar andere kinderen.

5.De nadere standpunten van belanghebbenden

5.1.
Door en namens de moeder is, samengevat, aangevoerd dat zij zich verzet tegen het verzoek van de GI. De advocaat bepleit dat niet meer aan de wettelijke vereisten voor een ondertoezichtstelling wordt voldaan. Er is geen sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . De moeder erkent dat er in het verleden zorgen waren doordat zij werd overvraagd in de opvoeding van haar andere kinderen. Sinds de uithuisplaatsing van haar andere kinderen is er rust ontstaan. De zorgen die de GI aanhaalt hebben betrekking op de periode voorafgaand aan de ondertoezichtstelling. Er is geen recente informatie overgelegd waaruit blijkt dat de zorgen nu nog steeds aanwezig zijn. Het gaat goed met [minderjarige] . [minderjarige] is vier dagen per week bij het kinderdagverblijf en ook vanuit daar worden er geen zorgen gemeld. Daarnaast zijn er de afgelopen periode geen meldingen vanuit Veilig Thuis gedaan. De interactie tussen de ouders verloopt goed. Zij wonen weer samen en zijn sinds oktober 2024 getrouwd. Daarbij krijgt de moeder sinds kort individuele therapieën voor haar persoonlijke trauma’s. De moeder vindt het niet prettig als de GI contact opneemt met de therapeut maar staat er wel voor open om met de GI over haar therapieën in gesprek te gaan.
5.2.
Tevens voert de moeder aan dat zij open staat voor hulpverlening vanuit de Gezinsmanager. Zij was in verband met haar werk niet flexibel om afspraken in te plannen, maar heeft inmiddels nieuw werk waardoor zij wel flexibel is. De moeder heeft een intake gesprek gehad met de Gezinsmanager en de vervolgafspraak stond al gepland. Deze afspraak is echter afgezegd omdat [minderjarige] niet tijdig was aangemeld door de GI. Daarbij voert de moeder aan dat zij weinig contact heeft met de GI. Indien de GI vindt dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, begrijpt de moeder niet waarom de GI niet vaker contact met de ouders opneemt. De advocaat onderschrijft dat het verlenen van hulpverlening niet aan de GI is, maar als de hulpverlening niet van de grond komt is het wel de verantwoordelijkheid van de GI om een vinger aan de pols te houden en de ouders in hun thuissituatie te bezoeken. Door dit niet te doen heeft de GI onvoldoende invulling gegeven aan haar positie als gezinsvoogd. Ook voert de advocaat aan dat deze ondertoezichtstelling van [minderjarige] niet is bedoeld om de moeder te ondersteunen in de omgang met haar andere kinderen. Concluderend verzoekt de moeder het verzoek van de GI af te wijzen nu niet aan de wettelijke vereisten wordt voldaan.
5.3.
De vader heeft, samengevat, aangevoerd dat hij zich verzet tegen het verzoek van de GI. Hij vindt een ondertoezichtstelling onnodig, omdat het goed gaat met [minderjarige] . Daarbij benadrukt de vader dat het niet aan de ouders ligt dat de hulpverlening niet van de grond is gekomen. Er waren afspraken gemaakt met de Gezinsmanager, maar die zijn afgezegd omdat [minderjarige] niet was aangemeld. De vader begrijpt niet waarom de GI dit heeft nagelaten terwijl zij zo graag zicht willen krijgen op de thuissituatie. Wat het contact met de GI betreft, geeft de vader aan dat dit moeilijk te regelen is in verband met zijn werk en de afspraken die hij heeft bij de Reclassering en Novadic-Kentron. De vader krijgt individuele begeleiding bij Novadic Kentron in de vorm van agressieregulatie. De begeleiding wordt op dit moment afgebouwd omdat het traject is afgerond. De vader beschikt nu over de handvatten om in situaties anders te handelen dan hij voorheen heeft gedaan.

6.De nadere beoordeling

Het wettelijk kader
6.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
6.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
6.3.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken blijkt naar het oordeel van de kinderrechter dat de doelen van de ondertoezichtstelling nog niet zijn behaald. [minderjarige] wordt nog steeds ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Er waren forse zorgen om [minderjarige] in de opvoedsituatie van de ouders. [minderjarige] is blootgesteld aan huiselijk geweld en er waren zorgen of de moeder in de opvoeding voldoende bij [minderjarige] aan kon sluiten. Daarbij kampten beide ouders met persoonlijke problematiek en was de interactie tussen hen verstoord. De zorgen in de opvoedsituatie waren zodanig ernstig dat de halfbroer en halfzus van [minderjarige] in juli 2024 met spoed uit huis zijn geplaatst.
6.4.
De ondertoezichtstelling is uitgesproken om zicht te krijgen op voornoemde zorgen. De kinderrechter betreurt het dat dat het afgelopen jaar niet is gelukt. Enerzijds doordat de GI en de hulpverlening niet voortvarend genoeg aan het werk zijn gegaan, maar anderzijds ook doordat de ouders onvoldoende voor de hulpverlening open stonden en de samenwerking tussen hen en de GI stroef is verlopen. Nu er geen zicht is gekregen op de thuissituatie is onduidelijk of de zorgen nog steeds actueel zijn. De kinderrechter onderschrijft het standpunt van de ouders dat er de afgelopen tijd geen nieuwe zorgen aan het licht zijn gekomen maar benadrukt dat ook niet aan het licht is gekomen of de zorgen, die in verleden speelden, zijn geweken. [minderjarige] is nog zeer jong. Haar belangen dienen in dezen boven de belangen van alle andere betrokkenen te prevaleren. De situatie was zo ernstig dat de kinderrechter het in het belang van [minderjarige] acht dat feitelijk wordt vastgesteld dat de zorgen zijn afgenomen alvorens de ondertoezichtstelling afgesloten kan worden.
6.5.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat nog steeds aan voornoemde wettelijke vereisten wordt voldaan. De kinderrechter wijst daarom het resterende verzoek van de GI toe. De komende periode dient de hulpverlening vanuit de Gezinsmanager te starten zodat er duidelijkheid komt over de thuissituatie, de opvoedvaardigheden van de ouders en de interactie tussen de ouders. Hiervoor is het tevens van belang dat er een vorm van samenwerking ontstaat tussen de ouders en de GI. De ouders dienen daarvoor openheid te verschaffen en de GI dient daarvoor standvastig te werk te gaan en in te springen als de hulpverlening dreigt te stagneren. Ook onderschrijft de kinderrechter het belang van contact tussen de moeder en haar andere kinderen, ondanks dat dit, zoals de advocaat heeft bepleit, geen doel is binnen onderhavige ondertoezichtstelling maar in de ondertoezichtstelling van deze kinderen. In beide ondertoezichtstellingen is de zelfde jeugdzorgwerker actief.
6.6.
Tot slot overweegt de kinderrechter dat het traject vanuit de Gezinsmanager intensief en indringend zal zijn. Desondanks hoopt de kinderrechter dat de ouders hun medewerking blijven verlenen. Als uit de evaluaties van de Gezinsmanager blijkt dat de ouders de door hen gestelde rust en stabiliteit hebben gevonden, kan een eerdere afronding van de hulpverlening en de ondertoezichtstelling tot de mogelijkheden behoren. Dit is echter geheel aan de GI. De kinderrechter vertrouwt erop dat de GI hierin de stappen zal nemen die zij in het belang van [minderjarige] passend acht.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.7.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
6.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 2 mei 2025 tot 24 oktober 2025;
7.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2025 door mr. Van Gessel, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Van der Linde als griffier, en op schrift gesteld op 14 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.