ECLI:NL:RBZWB:2025:3458

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
C/02/402423 / FA RK 22-4646 en C/02/433337 / JE RK 25-540
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van de Kraats
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek ondertoezichtstelling en herstel gezamenlijk ouderlijk gezag met vaststelling omgangsregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 mei 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, alsook het herstel van het gezamenlijk ouderlijk gezag en de vaststelling van een omgangsregeling. De vader, verzoeker in de zaak FA RK 22-4646, heeft verzocht om herstel van het gezamenlijk ouderlijk gezag over zijn kind, terwijl de moeder, die het eenhoofdig gezag uitoefent, zich hiertegen verzet. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling, omdat er zorgen zijn over de ontwikkeling van het kind door de voortdurende strijd tussen de ouders. De rechtbank heeft de verzoeken van de Raad tot ondertoezichtstelling afgewezen, omdat zij van mening is dat een ondertoezichtstelling niet de beste manier is om de zorgen weg te nemen en dat het herstel van gezamenlijk ouderlijk gezag in de huidige situatie niet in het belang van de minderjarige is. De rechtbank heeft wel een omgangsregeling vastgesteld, waarbij de vader en de minderjarige vanaf heden eenmaal per twee weken van zaterdag 09.30 uur tot zondag 17.30 uur omgang hebben, en deze regeling zal verder worden uitgebreid naarmate de situatie verbetert. De rechtbank heeft de verzoeken van de ouders tot herstel van het gezamenlijk ouderlijk gezag en de ondertoezichtstelling afgewezen, en heeft de omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers : C/02/402423 / FA RK 22-4646 (gezag en zorg-/omgangsregeling)
: C/02/433337 / JE RK 25-540 (ondertoezichtstelling)
Datum uitspraak: 30 mei 2025
(Nadere) beschikking over herstel gezamenlijk ouderlijk gezag, vaststelling zorg-/omgangsregeling en ondertoezichtstelling
in de zaken van
[de vader], hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in de zaak FA RK 22-4646,
belanghebbende in de zaak JE RK 25-540,
advocaat: mr. M.C.J.G. Kathmann te Breda,
en
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,
verzoeker in de zaak JE RK 25-540,
adviseur op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in de zaak FA RK 22-4646,
over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2018 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt in beide zaken als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. P.P.M. Hendrikx-Heeren te Breda.
De rechtbank merkt in beide zaken als informant aan:
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de GI.

1.Het (verdere) verloop van de procedures

1.1.
Het procesdossier bevat de volgende stukken:
  • de beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 14 maart 2023 en alle daarin genoemde stukken (zaaknummer C/02/402423 / FA RK 22-4646);
  • de beschikking in hoger beroep van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 13 april 2023 (met zaaknummer 200.324.994/02);
  • de beschikking in hoger beroep van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 16 november 2023 (zaaknummer 200.324.994/01);
  • het op 27 juni 2024 ontvangen bericht van het loket van de samenwerkende gemeenten in de zorgregio West-Brabant-Oost, met als bijlage de eindrapportage behorende bij het traject uniform hulpaanbod (UHA) van 10 juni 2024 van [zorgaanbieder] ;
  • de brief van 28 augustus 2024 van de Raad;
  • het rapport en advies van 24 maart 2025 van de Raad, met bijlagen, tevens houdende een verzoek tot ondertoezichtstelling (zaaknummer C/02/433337 / JE RK 25-540);
  • het verweerschrift van 12 mei 2025 van mr. Hendrikx-Heeren, met bijlagen
  • de brief van 12 mei 2025 van mr. Hendrikx-Heeren, houdende een wijziging/aanvulling zelfstandige verzoeken, met bijlagen.
1.2.
Op 15 mei 2025 heeft de rechtbank de (resterende) verzoeken in beide zaken, gelet op de onderlinge samenhang, gelijktijdig mondeling behandeld, met gesloten deuren. Bij die behandeling waren aanwezig en zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Kathmann;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Hendrikx-Heeren;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad;
  • twee vertegenwoordigsters namens de GI.

2.De (aangehouden) verzoeken

In de zaak C/02/402423 / FA RK 22-4646:
2.1.
Aan de orde zijn nog de verzoeken van de vader, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, na wijziging/aanvulling daarvan:
  • partijen (opnieuw) met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten;
  • een (definitieve) zorg-/omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] vast te stellen, waarbij [minderjarige] eenmaal per veertien dagen van vrijdag uit school tot maandag naar school (subsidiair tot zondag 17:30 uur), alsmede tijdens de helft van de (school)vakanties bij de vader verblijft, althans een zorg-/omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] vast te stellen als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag, voor iedere dag dat de moeder de door de rechtbank vastgestelde zorg-/omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] niet nakomt dan wel de uitvoering daarvan frustreert, met machtiging om de door de rechtbank vastgestelde zorg-/omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] door de deurwaarder te doen uitvoeren, zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
  • kosten rechtens.
2.2.
De moeder voert verweer tegen voormelde verzoeken van de vader en verzoekt om deze verzoeken af te wijzen. Daarnaast verzoekt de moeder, bij wijze van zelfstandige verzoeken:
  • te bepalen dat de vader en [minderjarige] eenmaal per twee weken van zaterdag 09.30 uur tot zondag 17.30 uur omgang met elkaar hebben;
  • de omgangsregeling met betrekking tot de vakanties, feestdagen en bijzondere dagen te bepalen overeenkomstig het als productie B overgelegde schema (zoals bijgevoegd bij voormelde brief van mr. Hendrikx-Heeren van 12 mei 2025);
  • te bepalen dat voor de aankomende zomervakantie de volgende regeling geldt:
o 5-6-7 juli, 1-2-3-4 augustus, 7-8-9-10 augustus en 16-17 augustus (vanaf 09.30 tot 17.30 uur) verblijft [minderjarige] bij de vader;
o de moeder zal van 8 tot en met 30 juli samen met [minderjarige] in Frankrijk verblijven;
- een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag(deel) ten laste van de vader te bepalen, dan wel een door de rechtbank te bepalen dwangsom, voor iedere keer dat de vader nalaat om aan voormelde regeling te voldoen.
In de zaak C/02/433337 / JE RK 25-540:
2.3.
De Raad verzoekt om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar, en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.De (nadere) beoordeling

3.1.
De rechtbank verwijst naar de inhoud van voormelde beschikking van 14 maart 2023 (met zaaknummer C/02/402423 / FA RK 22-4646). Hierbij is, samengevat en voor zover van belang, aan de moeder het verbod opgelegd om samen met [minderjarige] te verhuizen naar Zuidwest Frankrijk althans naar het buitenland, dan wel dat de moeder wordt gelast om samen met [minderjarige] terug te verhuizen naar de gemeente Breda , althans naar Nederland, waarbij heeft te gelden dat de moeder met [minderjarige] uiterlijk op 21 april 2023 (wederom) feitelijk woonplaats in [woonplaats 2] althans in Nederland heeft, op straffe van een dwangsom. De rechtbank heeft daarnaast een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] alsmede een informatie- en consultatieregeling bepaald. Voorts heeft de rechtbank partijen verwezen naar het loket voor het doorlopen van een zorgtraject in het kader van het Uniform Hulpaanbod (UHA). In afwachting van het verloop en het resultaat daarvan, heeft de rechtbank de definitieve beslissing op de resterende verzoeken van de vader in deze zaak over herstel van het gezamenlijk ouderlijk gezag en vaststelling zorg-/omgangsregeling pro forma aangehouden tot 12 december 2023.
3.2.
Namens de moeder is hoger beroep ingesteld tegen voormelde beschikking van de rechtbank. Daarbij heeft de moeder verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
3.3.
Bij beschikking in hoger beroep van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 13 april 2023 is voormeld verzoek van de moeder toegewezen in die zin dat, samengevat en voor zover hier van belang, is bepaald dat de werking van voormelde beschikking van de rechtbank van 14 maart 2023 is geschorst voor zover het betreft het aan de moeder opgelegde verhuisverbod, het terugverhuisgebod en de voorlopige omgangsregeling, totdat het hof heeft beslist in de hoofdzaak. Daarnaast is een (gewijzigde) voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] bepaald.
3.4.
Bij beschikking in hoger beroep van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 16 november 2023 is in de hoofdzaak, samengevat en voor zover hier van belang, voormelde beschikking van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] en is, in plaats daarvan, een gewijzigde voorlopige, stapsgewijs opbouwende omgangsregeling bepaald. Het hof heeft voormelde beschikking van de rechtbank voor het overige bekrachtigd, waaronder het aan de moeder opgelegde verhuisverbod en terugverhuisgebod. Het hof heeft daarbij overwogen dat de moeder uiterlijk op 1 januari 2024 samen met [minderjarige] dient te zijn terugverhuisd naar [woonplaats 2] , althans naar Nederland, op straffe van een dwangsom. Als voorlopige omgangsregeling heeft het hof, voor zover hier van belang, bepaald dat de vader en [minderjarige] met ingang van 1 februari 2024 eenmaal per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur, met overnachting, gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar.
3.5.
Gelet op het voorgaande is het zorgtraject waar partijen bij voormelde beschikking van de rechtbank naartoe zijn verwezen, per 1 januari 2024 opgestart. Vervolgens heeft de rechtbank de definitieve beslissing in deze zaak meermaals pro forma aangehouden in afwachting van het verloop en het resultaat daarvan.
3.6.
Uit voormelde UHA-eindrapportage van 10 juni 2024 van [zorgaanbieder] blijkt, samengevat en voor zover hier van belang, dat het UHA-zorgtraject negatief is afgesloten en dat de in dat kader gestelde resultaten niet zijn behaald.
3.7.
Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 18 december 2024, is een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] met betrekking tot de Kerstvakantie 2024-2025, voorjaarsvakantie 2025 en meivakantie 2025 bepaald.
Het rapport en advies van de Raad, tevens verzoek tot ondertoezichtstelling
3.8.
Omdat het UHA-zorgtraject negatief is afgesloten, heeft de Raad een onderzoek verricht naar de in voormelde zaak resterende verzoeken. Naar aanleiding daarvan heeft de Raad aan de kinderrechter verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar (in de zaak met het zaaknummer C/02/433337 / JE RK 25-540). De Raad heeft ter onderbouwing daarvan in voormeld rapport en tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, onder meer het volgende aangegeven.
3.9.
Ondanks dat [minderjarige] inmiddels in [woonplaats 2] woont en hij daar naar school gaat, waardoor hij in die zin meer stabiliteit heeft dan tot ruim een jaar geleden toen hij nog samen met zijn moeder in Frankrijk verbleef, ervaart [minderjarige] nog steeds veel onrust en instabiliteit. Dit onder meer vanwege de nog steeds aanwezige strijd en spanningen tussen de ouders. Het lukt de ouders niet om op een constructieve manier met elkaar te communiceren en afspraken te maken over [minderjarige] , zoals over de verdeling van de vakanties en de feestdagen. Beide ouders leggen de schuld hiervan bij de andere ouder. De moeder ervaart het contact met de vader als belastend, terwijl de vader soms boos en verbaal agressief kan reageren wanneer hij zich door de moeder benadeeld en achtergesteld voelt. De ouders hebben ook verschillende (opvoed)visies over wat het meest in het belang van [minderjarige] is. [minderjarige] heeft last van de situatie. Hij zit klem tussen zijn ouders en kampt mogelijk met loyaliteitsproblemen. Doordat [minderjarige] niet weet waar hij aan toe is, is hij onzeker, boos en gespannen. Ook heeft hij moeite om zijn emoties op een goede manier te uiten. Hoewel het positief is dat de ouders de door het hof en de rechtbank opgelegde voorlopige omgangsregelingen nakomen en de omgangsmomenten tussen de vader en [minderjarige] op zichzelf positief verlopen, maakt de Raad zich zorgen of het de ouders samen lukt om deze regeling verder uit te breiden. De betrokken hulpverlening vanuit [jeugdzorginstelling] ziet ook dat de huidige omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] veel van [minderjarige] vraagt. Gelet op het voorgaande wordt [minderjarige] , naar de mening van de Raad, ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Dat er geen zorgen worden gezien over de verzorging en opvoeding van [minderjarige] in de opvoedsituatie van de moeder, doet hier niet aan af.
3.10.
[minderjarige] wordt sinds april 2024 ondersteund vanuit [jeugdzorginstelling] bij het uiten van zijn gevoelens en emoties. Gezien wordt dat [minderjarige] hierin kleine stappen zet en dat hij momenteel meer differentiatie in boosheid laat zien. Daarnaast biedt [jeugdzorginstelling] hulp aan de moeder om [minderjarige] daarbij te ondersteunen. Van belang is dat deze hulpverlening wordt voortgezet. De Raad acht het vervolgens noodzakelijk dat wordt bezien welke manier van communicatie tussen de ouders het beste past, waarbij de mogelijkheden voor solo parallel ouderschap worden onderzocht. Daarbij is het van belang te bezien of beide ouders in staat zijn om open te staan voor de visie van de andere ouder en daarbij de belangen van [minderjarige] centraal te stellen. Voor beide ouders is bovendien psycho-educatie nodig om inzicht te krijgen in de gevolgen van de scheiding voor [minderjarige] en zijn belangen centraal te (blijven) stellen.
3.11.
Nu het de ouders niet lukt om op een constructieve manier met elkaar te communiceren en afspraken te maken over [minderjarige] en de hulpverlening op vrijwillige basis in de afgelopen jaren (waaronder het doorlopen van meerdere mediationtrajecten en een zorgtraject in het kader van het UHA) niet toereikend is gebleken voor het wegnemen dan wel het voorkomen van bovengenoemde zorgen, is de Raad van mening dat een ondertoezichtstelling van [minderjarige] noodzakelijk is. De Raad verzoekt daarom om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar.
3.12.
Gezien de huidige verstandhouding tussen de ouders en het ontbreken van een constructieve onderlinge communicatie, ziet de Raad op dit moment geen basis voor gezamenlijk ouderlijk gezag. Daarbij komt dat de vader onvoldoende (h)erkent dat hij boos en verbaal agressief kan reageren richting de moeder. Hij weigert dan ook om in dat verband persoonlijke hulpverlening te accepteren. Dit is, naar de mening van de Raad, een voorwaarde om te kunnen toewerken naar gezamenlijk ouderlijk gezag.
3.13.
De Raad ziet mogelijkheden voor de GI om in het kader van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te bezien of en zo ja, op welke manier de onderlinge communicatie en samenwerking tussen de ouders kan worden verbeterd en de vader alsnog te bewegen om de noodzakelijk geachte individuele hulpverlening te accepteren. Daarnaast kan de GI onderzoeken welke omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] het meest in het belang [minderjarige] te achten is. Om die reden adviseert de Raad om de beslissing over wijziging van het gezag en vaststelling van de definitieve zorg-/omgangsregeling aan te houden voor de duur van negen maanden, in afwachting van het verloop en het resultaat van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] . De Raad ziet dit als een “laatste kans traject”. De Raad adviseert daarnaast om de voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] waar de ouders thans uitvoering aan geven, voort te zetten. Dit ook tijdens de vakanties. Nu [jeugdzorginstelling] concludeert dat de huidige omgangsregeling al veel van [minderjarige] vraagt en zij zich zorgen maakt over zijn verdere ontwikkeling, kiest de Raad voor een voorzichtige aanpak.
Het standpunt van de vader
3.14.
Namens en door de vader is, samengevat, onder meer het volgende aangevoerd. De vader handhaaft zijn verzoek tot herstel van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Hij acht de ouders daartoe in staat en blijft bij zijn standpunt dat het gezamenlijk ouderlijk gezag in het verleden op oneigenlijke gronden is beëindigd, omdat de rechtbank destijds op basis van onjuiste informatie onterecht heeft vastgesteld dat de vader onbereikbaar was, met als gevolg dat hij zijn status als gelijkwaardig ouder is kwijtgeraakt. De vader begrijpt vervolgens niet dat, in plaats van te bezien of de gronden die hebben geleid tot beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag nog steeds aanwezig zijn, thans wordt gefocust op andere zaken die een belemmering zouden vormen voor gezamenlijk ouderlijk gezag, zoals de onderlinge communicatie en samenwerking tussen de ouders. De vader betwist dat er thans sprake is van contra-indicaties voor gezamenlijk ouderlijk gezag. Daarnaast stemt de vader in met het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] . Voor zover de rechtbank oordeelt dat gezamenlijk ouderlijk gezag op dit moment niet mogelijk is, dan stemt de vader in met een aanhouding van het verzoek tot herstel van het gezamenlijk ouderlijk gezag in afwachting van het verloop en het resultaat van de hulpverlening.
3.15.
De vader stelt daarnaast dat [minderjarige] in de afgelopen maanden meermaals voor de duur van meerdere aaneengesloten dagen en nachten bij hem is verbleven en dat dit positief is verlopen. De vader vindt daarom dat de reguliere tweewekelijkse weekendregeling dient te worden uitgebreid, in die zin dat [minderjarige] van vrijdag uit school tot maandag naar school bij hem verblijft, althans (subsidiair) van vrijdag uit school tot zondagavond 17.30 uur. De vader vindt dat [minderjarige] en de ouders vooral baat hebben bij een duidelijke regeling. De vader kan instemmen met de door de moeder verzochte vakantieregeling op basis waarvan [minderjarige] tijdens de aankomende zomervakantie gedurende drie aaneengesloten weken bij de moeder verblijft, mits [minderjarige] dan vervolgens drie aaneengesloten weken bij de vader verblijft. De overige vakanties dienen bij helfte te worden verdeeld.
Het standpunt van de moeder, met zelfstandige verzoeken
3.16.
Namens en door de moeder is, samengevat, onder meer het volgende aangevoerd. De moeder stelt, ondanks dat er al jarenlang verschillende (vormen van) hulpverlening zijn ingezet, dat de ouders niet in staat zijn om in goed onderling overleg te communiceren en beslissingen over [minderjarige] te nemen. De moeder verwacht dan ook niet dat deze situatie nog positief te veranderen is. Indien het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt hersteld, zal de onderlinge ouderstrijd alleen maar verergeren, met als gevolg dat [minderjarige] verder klem en verloren raakt. Het verzoek van de vader tot herstel van het gezamenlijk ouderlijk gezag dient daarom te worden afgewezen.
3.17.
De moeder acht het daarnaast van belang dat er een duidelijke definitieve omgangsregeling wordt bepaald, ook met betrekking tot de verdeling van de vakanties, feestdagen en andere bijzondere dagen. In de afgelopen maanden is [minderjarige] meermaals gedurende meerdere aaneengesloten dagen bij zijn vader verbleven. Volgens de moeder zijn deze omgangsmomenten op zichzelf positief verlopen en is er sprake van fijn en prettig contact tussen hen, hoewel [minderjarige] door de vader wordt belast met volwassenenzaken, zoals het verloop van deze rechtszaak.
3.18.
De moeder is van mening dat niet wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling van [minderjarige] , nu de moeder thans is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] en er geen zorgen zijn over de (opvoed)situatie van [minderjarige] bij de moeder. Ook accepteert de moeder de noodzakelijk geachte hulpverlening voor [minderjarige] . Na jarenlang procederen bij de rechtbank en meerdere hulpverleningstrajecten (zoals mediation bij [mediator], mediation in het kader van de procedure in hoger beroep bij het hof en een zorgtraject in het kader van het UHA in deze procedure), vindt de moeder het van belang dat rechtbank nu een knoop doorhakt en een eindbeslissing neemt over het gezag en de omgangsregeling. Daarmee verkiest de moeder het doorbreken van de negativiteit van de afgelopen jaren en het bereiken van rust, duidelijkheid en stabiliteit voor [minderjarige] boven een vermoedelijk jarenlange aanhouding van de beslissing op voormelde verzoeken in afwachting van het verdere verloop van de hulpverlening. Nu de zorgen zijn gelegen in de (opvoed)situatie van de vader, is de moeder van mening dat de oplossing voor de bestaande problematiek eveneens bij de vader is gelegen en wel door middel van het inzetten van persoonlijke hulpverlening. Gelet hierop verzoekt de moeder om het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] af te wijzen. Enkel wanneer de vader aantoonbaar aan zichzelf heeft gewerkt, kan er eventueel in de toekomst worden toegewerkt naar een vorm van communicatie tussen de ouders op basis van solo parallel ouderschap. Als er duidelijkheid bestaat over het gezag en de omgangsregeling, dan hoeft daar in kader van voormeld traject ook niet meer op te worden ingezet. De moeder heeft tot slot aangegeven dat zij haar toestemming zal geven aan [jeugdzorginstelling] om de vader te informeren over hoe het met [minderjarige] gaat.
Het advies van de GI
3.19.
De GI heeft, samengevat, onder meer het volgende aangegeven. De GI constateert dat [minderjarige] klem zit tussen zijn ouders en dat hij mogelijk in een loyaliteitsconflict verkeert. De GI vindt het daarom belangrijk dat [minderjarige] duidelijkheid en structuur ervaart. Als de ondertoezichtstelling wordt uitgesproken, dan kan de GI de regie voeren over de hulpverlening en bezien wat er met betrekking tot het gezag en de omgangsregeling nog mogelijk is. Doordat de GI kampt met een wachtlijst, kan er helaas niet per direct een vaste jeugdbeschermer starten. De maatregel zal dan in eerste instantie tijdelijk worden uitgevoerd door het Provinciaal Instroomteam (het PIT).
3.20.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de rechtbank als volgt.
Ondertoezichtstelling
3.21.
Nu de Raad verzoekt om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar en adviseert om de beslissing over het herstel van het gezamenlijk ouderlijk gezag betreffende [minderjarige] en de definitieve omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] aan te houden in afwachting van het verloop en het resultaat daarvan, zal de rechtbank zich - in haar hoedanigheid als kinderrechter - hierna eerst uitlaten over voormeld verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
3.22.
Op grond van artikel 1:255, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, in staat zijn te dragen.
3.23.
Vooropgesteld ziet de rechtbank op meerdere leefgebieden zorgen over de verdere ontwikkeling van [minderjarige] . De zorgen zien onder meer op de voortdurende strijd tussen de ouders en de daarmee samenhangende spanningen voor [minderjarige] . De ouders zijn niet in staat gebleken om op een constructieve manier met elkaar te communiceren en afspraken te maken over [minderjarige] en zij hebben verschillende (opvoed)visies over wat (het meest) in het belang van [minderjarige] is. Ook al is de moeder thans belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] , zal er onder andere met betrekking tot de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] toch een vorm van communicatie, overleg en afstemming tussen de ouders moeten zijn. [minderjarige] zit klem tussen zijn ouders en kampt mogelijk met loyaliteitsproblemen. Doordat het de ouders niet lukt om afspraken te maken over, bijvoorbeeld, de verdeling van de vakanties en feestdagen, weet [minderjarige] niet waar hij aan toe is en is hij onzeker, boos en gespannen. Ook heeft hij moeite met het op een goede manier uiten van zijn emoties. De hulpverlening die tot nu toe op vrijwillige basis is ingezet, zoals twee mediationtrajecten en hulpverlening in het kader van het UHA, is bovendien ontoereikend gebleken voor het wegnemen dan wel het voorkomen van bovengenoemde zorgen. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in ieder geval aanknopingspunten voor een ondertoezichtstelling van [minderjarige] .
3.24.
Daar tegenover staat dat is gebleken dat beide ouders in staat zijn om de door het hof en de rechtbank bepaalde voorlopige omgangsregelingen tussen de vader en [minderjarige] na te komen en dat zij het beste met [minderjarige] voor hebben. Beide ouders zijn van mening dat de contacten tussen de vader en [minderjarige] op zichzelf prettig en positief verlopen en dat de ingezette hulpverlening vanuit [jeugdzorginstelling] (voor [minderjarige] persoonlijk en in relatie met zijn ouders) dient te worden voortgezet. De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij haar toestemming zal verlenen aan [jeugdzorginstelling] om informatie over [minderjarige] te delen met de vader.
3.25.
De rechtbank stelt vast, met het oog op al het voorgaande, dat [minderjarige] én de ouders vooral behoefte hebben aan duidelijkheid. De Raad adviseert om duidelijkheid te bieden door in het kader van een ondertoezichtstelling in te zetten op een “laatste kans traject”, waarbij met hulpverlening zal worden getracht om toe te werken naar gezamenlijk ouderlijk gezag en wordt bezien welke omgangsregeling het meest in het belang van [minderjarige] is. De rechtbank kan de hoognodige duidelijkheid ook bieden door thans te beslissen op de voorliggende verzoeken en geschilpunten tussen partijen. De rechtbank ziet zich dan ook voor de vraag gesteld of een ondertoezichtstelling de beste manier is om duidelijkheid te bieden en daarmee de zorgen over [minderjarige] weg te nemen en zijn situatie te verbeteren. Een ondertoezichtstelling betekent opnieuw een langdurig hulpverleningstraject en zal in ieder geval in eerste instantie juist leiden tot meer strijd, onrust en discussie tussen de ouders. Het zal op korte termijn dan ook niet het verschil maken en niet leiden tot de hoognodige duidelijkheid over hetgeen de ouders verdeeld houdt. De rechtbank betrekt hierbij dat de GI heeft aangegeven dat zij niet per direct een vaste (ervaren) jeugdbeschermer beschikbaar heeft die de maatregel kan uitvoeren. Nu de moeder is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] , kan de GI bovendien in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling formeel geen aanwijzingen geven aan de vader. Een “laatste kans traject” acht de rechtbank, met het oog op de forse hulpverleningsgeschiedenis, dan ook echt niet meer aan de orde.
3.26.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] afwijzen. Voorts zal de rechtbank hierna de tussen de ouders bestaande geschilpunten wegnemen en (daarmee) de nodige duidelijkheid bieden door een definitieve beslissing te geven over de thans nog voorliggende verzoeken over herstel van het gezamenlijk ouderlijk gezag en over de definitieve vaststelling van de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] .
Herstel gezamenlijk ouderlijk gezag
3.27.
In artikel 1:253o BW staat dat beslissingen waarbij een ouder alleen met het gezag is belast, onder meer op grond van artikel 1:253n BW, op verzoek van de ouders of van een van hen door de rechtbank kunnen worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.28.
In artikel 1:253n BW staat dat de rechter op verzoek van de ouders die niet met elkaar zijn getrouwd of een van hen, het gezamenlijk gezag kan beëindigen. Dat kan als de omstandigheden zijn veranderd sinds de ouders samen het gezag hebben gekregen of als de rechtbank van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan toen hij het gezamenlijk gezag heeft vastgesteld. In dat geval beslist de rechtbank wie van de ouders voortaan alleen het gezag over de minderjarige krijgt.
3.29.
In artikel 1:253n, eerste lid BW staat dat artikel 1:251a, eerste lid BW van toepassing is. In dat artikel staat dat de rechter kan beslissen dat het gezag over een kind naar één ouder gaat als er een onacceptabel risico is dat, als allebei de ouders het gezag houden, dit kind erg klem komt te zitten tussen die ouders en het er niet naar uitziet dat dit binnen korte tijd verbetert of als een verandering van het gezag op een andere manier in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.30.
Bij voormelde beschikking van deze rechtbank van 5 februari 2021 is, samengevat en voor zover hier van belang, het gezamenlijk ouderlijk gezag van de ouders over [minderjarige] beëindigd en is bepaald dat de moeder vanaf dat moment het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] uitoefent, omdat de vader destijds onbereikbaar was en zijn verblijfplaats onbekend was. In voormelde in deze zaak gegeven tussenbeschikking van 14 maart 2023 heeft de rechtbank overwogen, nu de vader weer bereikbaar is en zijn woonplaats bekend is, dat de grond die heeft geleid tot beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag weliswaar niet meer aanwezig is, maar dat niet iedere wijziging van omstandigheden een herstel in het gezag rechtvaardigt. De rechtbank moet, met het oog op het bepaalde in artikel 1:251a, eerste lid BW, namelijk ook vaststellen dat gezagswijziging in het belang van [minderjarige] is. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank de vader ontvankelijk verklaart in zijn verzoek en de beslissing op voormeld verzoek aangehouden. De rechtbank volgt de vader dan ook niet in zijn herhaalde verweer dat de rechtbank thans enkel dient te beoordelen of de gronden die hebben geleid tot beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag nog steeds aanwezig zijn en zij geen rekening dient te houden met eventuele andere feiten en/of omstandigheden die maken dat gezamenlijk ouderlijk gezag thans niet (meer) in het belang van [minderjarige] te achten is. Dit om de situatie te voorkomen waarin het gezamenlijk ouderlijk gezag wordt hersteld, terwijl tegelijkertijd op andere gronden wordt voldaan aan voormelde wettelijke vereisten voor beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag.
3.31.
De rechtbank dient, gelet op het voorgaande, thans dan ook te beoordelen of herstel van het gezamenlijk ouderlijk gezag in het belang van [minderjarige] is. Gezien de moeizame verstandhouding tussen de ouders en nu de ouders niet in staat zijn om op een constructieve manier met elkaar te communiceren en afspraken te maken over [minderjarige] , is de rechtbank, net als de Raad, van oordeel dat er geen basis is voor gezamenlijk ouderlijk gezag. Indien in de huidige situatie het gezamenlijk ouderlijk gezag wordt hersteld, terwijl de ouders niet in staat zijn om in goed onderling overleg gezagszaken te regelen en gezagsbeslissingen te nemen over [minderjarige] , zal het gezamenlijk ouderlijk gezag naar verwachting enkel leiden tot meer onrust, spanningen en onduidelijkheid. Dat is niet in het belang van [minderjarige] . Nu het in de afgelopen jaren, ondanks het inzetten van meerdere mediationtrajecten en een zorgtraject in het kader van het UHA, niet is gelukt om voormelde situatie te verbeteren en de vader weigert om persoonlijke hulpverlening te aanvaarden, bestaat ook niet de gerechtvaardigde verwachting dat voormelde situatie binnen een afzienbare termijn voldoende positief zal verbeteren.
3.32.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vader tot herstel van het gezamenlijk ouderlijk gezag afwijzen.
Vaststelling omgangsregeling
3.33.
Uit artikel 1:377a lid 1 BW volgt dat de niet met het gezag belaste ouder het recht heeft op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
3.34.
Het is de rechtbank gebleken dat beide ouders uitvoering geven aan de huidige voorlopige omgangsregeling (zoals bepaald door de rechtbank en het hof), op basis waarvan de vader en [minderjarige] eenmaal per twee weken van zaterdag 09.30 uur tot zondag 17.30 uur gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar, alsmede tijdens een deel van de vakanties, en dat er sprake is van fijn en prettig contact. Echter wordt door [jeugdzorginstelling] gezien dat de huidige regeling al veel van [minderjarige] vraagt. De rechtbank acht het daarom het meest in het belang van [minderjarige] om de huidige reguliere omgangsregeling, op basis waarvan de vader en [minderjarige] eenmaal per twee weken van zaterdag 09.30 uur tot zondag 17.30 uur gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar, voort te zetten tot het einde van dit schooljaar.
3.35.
Tijdens de aankomende zomervakantie (2025) is de vrouw voornemens om gedurende de eerste drie aaneengesloten weken, van dinsdag 8 juli 2025 tot en met woensdag 30 juli 2025, samen met [minderjarige] naar Frankrijk te gaan. De vader heeft aangegeven hiermee te kunnen instemmen, mits hij ook drie aaneengesloten weken omgang met [minderjarige] kan en zal hebben. In de huidige fase van de opbouw van de omgangsregeling en omdat deze regeling al veel van [minderjarige] vraagt, acht de rechtbank deze forse uitbreiding niet in zijn belang. Nu de man daarnaast geen inhoudelijke bezwaren heeft geuit tegen de door de moeder voorgestelde verdeling, zal de rechtbank dienovereenkomstig bepalen dat [minderjarige] bij vader verblijft in het weekend voorafgaand aan de vakantie van de moeder en [minderjarige] (van vrijdag 4 juli 2025 uit school tot maandag 7 juli 2025 14.00 uur) en tijdens de overige weekenden van vrijdag 1 augustus 2025 14.00 uur tot maandag 4 augustus 2025 14.00 uur, van vrijdag 8 augustus 2025 14.00 uur tot maandag 11 augustus 14.00 uur en van vrijdag 15 augustus 2025 14.00 uur tot zondag 17 augustus 2025 14.00 uur. In het laatste weekend van de zomervakantie zal [minderjarige] tot zondagmiddag bij de vrouw verblijven, omdat de rechtbank het van belang vindt dat [minderjarige] op maandag uitgerust kan starten met het nieuwe schooljaar vanuit de opvoedsituatie van de moeder.
3.36.
Nadat [minderjarige] tijdens de zomervakantie 2025 meermaals gedurende vier aaneengesloten dagen bij de vader heeft verbleven, acht de rechtbank een weekendregeling waarbij hij van vrijdag uit school tot zondag 17.30 uur bij de vader verblijft, het meest in zijn belang. De reguliere omgangsregeling zal vanaf de start van het nieuwe schooljaar dan ook dienovereenkomstig worden uitgebreid. De rechtbank vertrouwt erop dat beide ouders ervoor zullen zorgen dat [minderjarige] niet met een weekendtasje met kleren naar school wordt gestuurd en dat de verantwoordelijkheid voor het heen- en terugbrengen van zijn spullen niet bij hem komt te liggen. De ouders dienen hier dan ook in goed onderling overleg afspraken over te maken.
3.37.
Vervolgens geldt voor alle eenweekse vakanties (voorjaars- en herfstvakanties) dat als [minderjarige] op basis van de reguliere omgangsregeling tijdens het eerste weekend van die vakantie bij de vader verblijft, hij dan tijdens de vakantie van vrijdag uit school tot woensdagmiddag 14.00 uur bij de vader verblijft. Indien [minderjarige] op basis van de reguliere omgangsregeling tijdens het tweede weekend bij de vader verblijft, dan verblijft hij tijdens de vakantie van woensdag 14.00 uur tot zondag 17.30 uur bij de vader. Vanaf de Kerstvakantie 2025 geldt voor alle tweewekelijkse vakanties (Kerst- en meivakanties) dat [minderjarige] in de oneven jaren (dus ook in 2025) in de eerste vakantieweek van vrijdag uit school tot de daaropvolgende vrijdag 14.00 uur bij de moeder verblijft en hij vervolgens in de tweede vakantieweek van vrijdag 14.00 uur tot de daaropvolgende vrijdag 14.00 uur bij de vader verblijft. Het laatste weekend is [minderjarige] dan weer bij de moeder. In de even jaren geldt voormelde regeling andersom. Dit kan betekenen dat [minderjarige] dan twee opeenvolgende weekenden bij de moeder dan wel de vader verblijft. Vanaf de zomervakantie 2026 geldt de verdeling volgens het schema “1-2-2-1”, in die zin dat [minderjarige] in de eerste week bij de ene ouder verblijft, vervolgens twee weken bij de andere ouder, dan weer twee weken bij de ene ouder en tot slot een week bij de andere ouder, tenzij de moeder graag wederom drie aaneengesloten weken op vakantie wil. In dat geval geldt de verdeling “3-3”, in die zin dat [minderjarige] 3 aaneengesloten weken bij de ene ouder verblijft en vervolgens 3 aaneengesloten weken bij de andere ouder. Het is aan de ouders om hier in goed onderling overleg nadere afspraken over te maken.
3.38.
Voor alle feestdagen en andere bijzondere dagen (zoals verjaardagen) gelden geen afwijkende afspraken. [minderjarige] verblijft op die dagen bij de ouder bij wie hij op basis van bovengenoemde regeling op dat moment verblijft. Dit om de regeling niet nog ingewikkelder te maken. De ouders kunnen de betreffende feestdagen dan in hun eigen tijd vieren met [minderjarige] .
3.39.
De ouder bij wie [minderjarige] op dat moment verblijft, brengt hem in het kader van voormelde regeling naar de andere ouder.
3.40.
De rechtbank zal de verzoeken van de ouders tot vaststelling van de definitieve omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] derhalve op onderstaande wijze vaststellen. Daarbij geldt, indien dat in het belang van [minderjarige] is, dat voormelde regeling enkel in goed onderling overleg tussen de ouders kan worden aangepast. Indien ouders het niet eens worden over een door een van de ouders voorgestelde/gevraagde aanpassing geldt de door de rechtbank hieronder in het dictum vast te stellen omgangsregeling.
3.41.
De rechtbank zal deze beslissing, gelet op het karakter daarvan en het belang dat [minderjarige] en de ouders hierover duidelijkheid ervaren, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals over en weer is verzocht door de ouders. Dit betekent dat die beslissing per direct van kracht is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.
3.42.
Nu beide ouders de door de rechtbank en het hof opgelegde voorlopige omgangsregelingen zijn nagekomen, ziet de rechtbank geen aanleiding om (één van) de ouders te veroordelen tot nakoming van de omgangsregeling op straffe van een dwangsom, dan wel de vader te machtigen om de regeling te effectueren met bijstand van politie en justitie. De daartoe strekkende verzoeken zullen daarom worden afgewezen.
Tot slot
3.43.
De rechtbank overweegt ten overvloede nog als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder aangegeven dat zij haar toestemming zal verlenen aan [jeugdzorginstelling] om de vader te informeren over [minderjarige] . De rechtbank acht het van belang dat zij ook haar toestemming zal verlenen aan [jeugdzorginstelling] om de vader bij het behandeltraject te betrekken, indien [jeugdzorginstelling] dat wenselijk/noodzakelijk acht. Het belang van [minderjarige] staat hierbij voorop.

4.De beslissing

De rechtbank:
C/02/433337 / JE RK 25-540:
4.1.
wijst het verzoek tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] af;
C/02/402423 / FA RK 22-4646:
4.2.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de vader en [minderjarige] gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar:
  • Vanaf heden en tot de start van het aankomende schooljaar (tot 18 augustus 2025): eenmaal per twee weken van zaterdag 09.30 uur tot zondag 17.30 uur.
  • Vanaf de start van het aankomende schooljaar (vanaf 18 augustus 2025): eenmaal per twee weken van vrijdag uit school tot zondag 17.30 uur.
  • Tijdens de zomervakantie 2025: van vrijdag 4 juli 2025 uit school tot maandag 7 juli 2025 14.00 uur, van vrijdag 1 augustus 2025 14.00 uur tot maandag 4 augustus 2025 14.00 uur, van vrijdag 8 augustus 2025 14.00 uur tot maandag 11 augustus 14.00 uur en van vrijdag 15 augustus 2025 14.00 uur tot zondag 17 augustus 2025 14.00 uur.
  • Alle eenweekse vakanties (vanaf de herfstvakantie 2025): als [minderjarige] op basis van de reguliere omgangsregeling tijdens het eerste weekend van die vakantie bij de vader verblijft, dan verblijft hij van vrijdag uit school tot woensdagmiddag 14.00 uur bij de vader. Indien [minderjarige] op basis van de reguliere omgangsregeling tijdens het tweede weekend bij de vader verblijft, dan verblijft hij tijdens de vakantie van woensdag 14.00 uur tot zondag 17.30 uur bij de vader.
  • Alle tweewekelijkse vakanties (vanaf de Kerstvakantie 2025): in de oneven jaren (dus ook in 2025) verblijft [minderjarige] in de eerste vakantieweek van vrijdag uit school tot de daaropvolgende vrijdag 14.00 uur bij de moeder en in de tweede vakantieweek van vrijdag 14.00 uur tot de daaropvolgende vrijdag 14.00 uur bij de vader. Het laatste weekend is [minderjarige] dan weer bij de moeder. In de even jaren geldt voormelde regeling andersom.
  • Vanaf de zomervakantie 2026: tijdens de zomervakanties geldt de verdeling volgens het schema “1-2-2-1”, in die zin dat [minderjarige] in de eerste week bij de ene ouder verblijft, vervolgens twee weken bij de andere ouder, dan twee weken terug bij de ene ouder en tot slot een week bij de andere ouder, tenzij de moeder graag wederom drie aaneengesloten weken op vakantie wil. In dat geval geldt de verdeling “3-3”, in die zin dat [minderjarige] 3 aaneengesloten weken bij de ene ouder verblijft en vervolgens 3 aaneengesloten weken bij de andere ouder.
  • Tijdens alle feestdagen en andere bijzondere dagen: [minderjarige] verblijft bij de ouder bij wie hij op basis van voormelde regeling op dat moment verblijft.
  • Waarbij de ouder bij wie [minderjarige] op dat moment verblijft, hem naar de andere ouder brengt;
4.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2025 door mr. Van de Kraats, (kinder)rechter, bijgestaan door mr. Wallerbos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.