ECLI:NL:RBZWB:2025:3460

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 mei 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
C/02/433235 / JE RK 25-521
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van de Kraats
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder, de pleegvader en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. De moeder heeft instemming gegeven voor de verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing, en de pleegouders hebben ook hun steun uitgesproken voor deze maatregelen. De GI heeft verzocht om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 21 mei 2026, omdat de ontwikkeling van de minderjarigen nog steeds ernstig wordt bedreigd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de samenwerking tussen de GI, de moeder en de pleegouders goed verloopt, maar dat er nog steeds behoefte is aan monitoring van de opvoedsituatie en aanvullende hulpverlening. De kinderrechter heeft het verzoek van de GI toegewezen en de maatregelen verlengd, met de beslissing dat deze uitvoerbaar bij voorraad zijn, wat betekent dat de beslissing per direct van kracht is.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/433235 / JE RK 25-521
Datum uitspraak: 15 mei 2025
Beschikking van de kinderrechter over verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING, locatie Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
over de minderjarigen
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2016 in [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige 1],
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2018 in [geboorteplaats],
hierna te noemen: [minderjarige 2].
De kinderrechter merkt in deze zaak als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1],
advocaat: mr. S.O. Zengin te Den Haag,
DE HEER EN MEVROUW [de pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende te [woonplaats 2].

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesdossier bevat het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen bij de griffie van de rechtbank op 20 maart 2025.
1.2.
Op 15 mei 2025 heeft de kinderrechter het verzoek mondeling behandeld, met gesloten deuren. Bij die behandeling waren aanwezig en zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Zengin en telefonisch bijgestaan door mevrouw [naam], tolk in de Poolse taal;
  • de pleegvader;
  • een vertegenwoordigster namens de GI.
1.3.
[minderjarige 1] is, gelet op zijn leeftijd, gerechtigd om zijn mening over het verzoek te geven. Hij is daarom per brief uitgenodigd om zijn mening te geven tijdens een gesprek met de kinderrechter, maar hij is niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2].
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn onder toezicht gesteld van de GI. Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 15 november 2024 is die maatregel voor het laatst verlengd tot 21 mei 2025.
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven, met een machtiging tot uithuisplaatsing, bij de pleegouders. Bij voormelde beschikking van 15 november 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg voor het laatst verlengd tot 21 mei 2025.

3.De verzoeken en de onderbouwing daarvan

3.1.
De GI verzoekt om de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar, in dit geval tot 21 mei 2026, en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De GI verzoekt daarnaast om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, in dit geval tot 21 mei 2026, en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.3.
De GI heeft ter onderbouwing van haar verzoeken, samengevat, onder meer het volgende aangegeven. Omdat de samenwerking tussen de GI, de moeder en de pleegouders goed verloopt, had de GI na afloop van de vorige zitting in november 2024 de intentie om toe te werken naar het afsluiten van de ondertoezichtstelling en het voortzetten van de hulpverlening op vrijwillige basis. De kinderrechter heeft in de vorige beschikking van 15 november 2024 overwogen dat de GI de mogelijkheden voor uitbreiding van de contactregeling tussen de moeder en de minderjarigen dient te onderzoeken en dat de GI dient in te zetten op het opstellen van een borgingsplan. Echter is het verblijf van met name [minderjarige 1] bij de pleegouders in de afgelopen periode niet altijd gemakkelijk verlopen. Vanwege zijn gedrag en kindeigen problematiek, vergt zijn verzorging en opvoeding veel van de pleegouders. Daarnaast is [minderjarige 1] in de afgelopen periode gewisseld van school, in die zin dat hij nu volledig naar het speciaal onderwijs gaat. Omdat de contacten tussen de moeder en de minderjarigen positief verlopen, heeft de GI in de afgelopen periode voorgesteld om in te zetten op deels onbegeleide contacten. Echter heeft de moeder op het laatste moment aangegeven daar toch nog niet klaar voor te zijn. Om die reden is er nog niet ingezet op het uitbreiden van de contactregeling tussen de moeder en de minderjarigen en het opstellen van een borgingsplan.
3.4.
Gelet op het voorgaande vindt de GI het noodzakelijk om de (opvoed)situatie van de minderjarigen bij de pleegouders, het verdere verloop van de hulpverlening in de komende periode nog te blijven monitoren en eventueel aanvullende hulpverlening in te zetten. Daarnaast zal er, indien mogelijk, (verder) worden ingezet op het uitbreiden van de contactregeling tussen de moeder en de minderjarigen en vervolgens op het opstellen van een borgingsplan. Om een en ander goed te kunnen vormgeven, vindt de GI een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen noodzakelijk. Vervolgens zal, indien mogelijk, worden ingezet op het afsluiten van de ondertoezichtstelling en het voortzetten van de hulpverlening op vrijwillige basis.

4.De standpunten

4.1.
Namens en door de moeder is, samengevat, onder meer het volgende aangevoerd. De moeder stemt in met het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen. Zij is tevreden met de huidige gang van zaken. De contacten tussen haar en de minderjarigen verlopen goed. Op dit moment hebben de minderjarigen afzonderlijk van elkaar contact met de moeder. Er is sprake van fijn en prettig contact. Het is echter nog niet mogelijk om met beide minderjarigen gezamenlijk contact te hebben, omdat er dan te veel onrust ontstaat. De moeder hoopt dat er voortgang komt in het uitbreiden van de contactregeling tussen haar en de minderjarigen. De moeder heeft daar behoefte aan en zij voelt dat de minderjarigen dat ook hebben. De moeder wil daarbij graag begeleid worden. Ook wil zij graag dat, indien mogelijk, er sprake zal zijn van contact tussen de moeder en de minderjarigen gezamenlijk. De moeder vindt dat de samenwerking tussen haar, de GI en de pleegouders goed verloopt. De moeder is ook blij met alles wat de pleegouders voor de minderjarigen doen. Tot slot hoopt zij, zodra de (opvoed)situatie van de jongens bij de pleegouders stabiliseert, dat een overdracht van de hulpverlening naar het vrijwillig kader op termijn mogelijk zal zijn.
4.2.
De pleegvader heeft, samengevat, onder meer het volgende aangegeven. De pleegouders stemmen ook in met het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarigen. Volgens de pleegvader toont met name [minderjarige 1] pittig gedrag en kan hij soms echt ontploffen. Dit is niet altijd gemakkelijk, ook niet in combinatie met de zorg voor de andere pleegkinderen in het gezin, maar de pleegouders leren daarmee om te gaan. [minderjarige 1] gaat momenteel volledig naar een school voor speciaal onderwijs. Dit is ook niet altijd gemakkelijk, omdat hij daar ook in aanraking komt met andere kinderen die kampen met (gedrags)problemen. [minderjarige 1] krijgt momenteel traumatherapie. De GI heeft voorgesteld om de mogelijkheden te onderzoeken om de pleegouders te ontlasten door [minderjarige 1] naar een dagopvang te laten gaan, maar daar staan de pleegouders niet achter. Dit zal namelijk leiden tot meer onrust, terwijl [minderjarige 1] juist behoefte heeft aan duidelijkheid en structuur. De pleegouders willen er daarom voor blijven gaan om [minderjarige 1] te bieden wat hij nodig heeft.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Op grond van artikel 1:255, eerste lid BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.4.
Op grond van artikel 1:265c, tweede lid BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.5.
Uit de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat er sprake is van een goede samenwerking tussen de GI, de moeder en de pleegouders. Om die reden was de GI voornemens om in te zetten op het afsluiten van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen en het voortzetten van de hulpverlening op vrijwillige basis. Gebleken is echter dat het verblijf en de verzorging en opvoeding van de minderjarigen bij de pleegouders, met name vanwege de kindeigen problematiek en intensieve zorg- en opvoedingsbehoeften van [minderjarige 1], veel van de pleegouders vergt. Daarnaast is [minderjarige 1] onlangs gewisseld van school, in die zin dat hij sinds kort volledig naar een school voor speciaal onderwijs gaat, en er is nog niet ingezet op het uitbreiden van de contactregeling tussen de moeder en de minderjarigen. Om die reden heeft de GI nog niet ingezet op het opstellen van een borgingsplan om de hulpverlening op een goede manier over te (kunnen) dragen richting het vrijwillig kader.
5.6.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter, net als de GI, van oordeel dat het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is dat de GI de (opvoed)situatie van de minderjarigen bij de pleegouders en het verloop van de hulpverlening in de komende periode zal blijven monitoren en dat zij, indien nodig, zal bijsturen en/of aanvullende hulpverlening zal inzetten. Daarbij zal de GI, indien mogelijk, inzetten op het uitbreiden van de contactregeling tussen de moeder en de minderjarigen, waarbij de GI dient te bezien, met het oog op de hulpvraag van de moeder, of er aanvullende hulpverlening nodig is om de moeder te ondersteunen om op een goede manier bij de minderjarigen te kunnen blijven aansluiten. Ook dient de GI, alvorens de maatregel te kunnen afsluiten en de hulpverlening op een goede manier over te dragen aan het vrijwillig kader, een borgingsplan op te stellen.
5.7.
De kinderrechter is daarom van oordeel dat de minderjarigen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en dat het op dit moment niet mogelijk is om de hulpverlening op vrijwillige basis voort te zetten. Ook is uithuisplaatsing nog steeds in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen noodzakelijk, zodat het verblijf van de minderjarigen bij de pleegouders kan worden voortgezet. Daarmee wordt nog steeds voldaan aan de wettelijke vereisten voor verlenging van de ondertoezichtstelling en verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen. De kinderrechter zal het verzoek, dat niet is weersproken, daarom toewijzen in die zin dat zij beide maatregelen zal verlengen voor de (verzochte) duur van een jaar, in dit geval tot 21 mei 2026.
5.8.
De kinderrechter zal die beslissing, gelet op het karakter daarvan en het belang dat hierover duidelijkheid bestaat, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dit betekent dat de beslissing per direct van kracht is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tot 21 mei 2026;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg tot 21 mei 2026;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2025 door mr. Van de Kraats, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier, en op schrift gesteld op 28 mei 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.