In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag en de stopzetting van de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. de Maaré, verzocht om het gezamenlijk ouderlijk gezag te beëindigen en haar alleen het gezag over de minderjarige toe te kennen. De rechtbank constateerde dat de vader geen invulling gaf aan zijn gezag en dat er al geruime tijd geen contact was tussen de vader en de minderjarige, wat leidde tot ernstige zorgen over de ontwikkeling van het kind. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde om het gezamenlijk gezag te beëindigen, gezien de problematiek van de minderjarige en het gebrek aan samenwerking tussen de ouders. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk was om het gezamenlijk gezag te beëindigen en de vrouw met het eenhoofdig gezag te belasten. Tevens werd de bestaande omgangsregeling stopgezet, omdat deze niet meer in het belang van de minderjarige was. De rechtbank verklaarde de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat deze onmiddellijk van kracht is.