ECLI:NL:RBZWB:2025:3461

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
3 juni 2025
Zaaknummer
C/02/431397 / FA RK 25-515
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Haerkens-Wouters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van gezamenlijk ouderlijk gezag en stopzetten omgangsregeling in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 mei 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag en de stopzetting van de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. de Maaré, verzocht om het gezamenlijk ouderlijk gezag te beëindigen en haar alleen het gezag over de minderjarige toe te kennen. De rechtbank constateerde dat de vader geen invulling gaf aan zijn gezag en dat er al geruime tijd geen contact was tussen de vader en de minderjarige, wat leidde tot ernstige zorgen over de ontwikkeling van het kind. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde om het gezamenlijk gezag te beëindigen, gezien de problematiek van de minderjarige en het gebrek aan samenwerking tussen de ouders. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk was om het gezamenlijk gezag te beëindigen en de vrouw met het eenhoofdig gezag te belasten. Tevens werd de bestaande omgangsregeling stopgezet, omdat deze niet meer in het belang van de minderjarige was. De rechtbank verklaarde de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat deze onmiddellijk van kracht is.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/431397 / FA RK 25-515
Datum uitspraak: 27 mei 2025
Beschikking over wijziging ouderlijk gezag, stopzetten contact-/omgangsregeling en vervangende toestemming medische behandeling
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. de Maaré in Breda,
tegen
[de man],
hierna te noemen: de man,
zonder bekende woon- of verblijfplaats, maar ingeschreven in de Basisregistratie personen
(Brp) op een briefadres in de gemeente Breda,
over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2015 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesdossier bevat het op 22 januari 2025 ingekomen verzoekschrift, met bijlagen.
1.2.
Op 6 mei 2025 heeft de rechtbank de verzoeken, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die behandeling waren aanwezig en zijn gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. De Maaré;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3.
Bij aanvang van de mondelinge behandeling constateert de rechtbank dat de man niet is verschenen. Aangezien de man in deze procedure is aangemerkt als belanghebbende, dient de rechtbank te controleren of hij correct is opgeroepen. De rechtbank stelt vast dat de man, met inachtneming van een minimale termijn van een maand, zowel per gewone post als per aangetekende post voor de mondelinge behandeling is opgeroepen op het briefadres waarop hij bij de gemeente staat ingeschreven in de Brp. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat de man correct is opgeroepen. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van de verzoeken daarom buiten aanwezigheid van de man voortgezet.
1.4.
[minderjarige] is, vanwege haar leeftijd, gerechtigd om haar mening over de verzoeken te geven. [minderjarige] is daarom per brief opgeroepen om haar mening te geven tijdens een gesprek met de kinderrechter op 29 april 2025. Kort voorafgaand aan voormeld gesprek, heeft de vrouw telefonisch doorgegeven dat voormelde oproepingsbrief haar pas zojuist heeft bereikt en dat het niet meer gaat lukken om [minderjarige] naar de rechtbank te brengen. De kinderrechter heeft daarom, met instemming van de vrouw en haar advocaat, na afloop van de mondelinge behandeling met [minderjarige] gesproken, op 7 mei 2025. Daarbij is afgesproken, indien het gesprek met [minderjarige] daartoe aanleiding zou geven, dat partijen nadien schriftelijk in de gelegenheid zullen worden gesteld om te reageren op wat [minderjarige] heeft aangegeven, maar dit was niet het geval.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad. [minderjarige] is tijdens deze relatie geboren.
2.2.
De man heeft [minderjarige] erkend.
2.3.
Op 8 oktober 2015 hebben partijen in het gezagsregister doen aantekenen dat zij vanaf dat moment gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 5 februari 2019 is, voor zover hier van belang, het verzoek van de man om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen, afgewezen.
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van 15 juni 2021 is, voor zover hier van belang, onder wijziging van het door partijen in december 2020 ondertekende ouderschapsplan, een voorlopige zorg- en contactregeling tussen de man en [minderjarige] bepaald. Daarnaast zijn partijen verwezen voor het doorlopen van een zorgtraject in het kader van het Uniform Hulpaanbod (UHA). In afwachting van het verloop en het resultaat daarvan, is de definitieve beslissing over onder andere de definitieve zorg- en contactregeling tussen de man en [minderjarige] aangehouden.
2.6.
Bij beschikking van deze rechtbank van 5 januari 2023 is, voor zover hier van belang, onder wijziging van het door partijen in december 2020 ondertekende ouderschapsplan, bepaald dat de man en [minderjarige] , in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen partijen, eenmaal per veertien dagen een weekend van vrijdag 19.00 uur tot zondag 17.00 uur gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar.

3.De verzoeken en de onderbouwing daarvan

3.1.
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • te bepalen dat het gezamenlijk ouderlijk gezag van partijen wordt beëindigd en dat de vrouw wordt belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] ;
  • de beschikking van deze rechtbank van 5 januari 2023 te wijzigen en te bepalen dat er geen sprake is van een omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] ;
  • voor zover het verzoek tot wijziging gezamenlijk ouderlijk gezag naar eenhoofdig ouderlijk gezag wordt afgewezen, aan de vrouw toestemming te verlenen, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de man, om voor [minderjarige] een behandeltraject te starten bij [psycholoog 1] en daarna eventueel bij een andere organisatie als dat voor [minderjarige] nodig blijkt.
3.2.
Namens en door de vrouw is ter onderbouwing van voormelde verzoeken, samengevat, onder meer het volgende aangevoerd.
3.3.
De vrouw stelt dat [minderjarige] in februari 2024 heeft aangegeven dat zij niet meer naar de man toe wil gaan. Dit voornamelijk vanwege de nieuwe partner van de man. Bij de man thuis kreeg [minderjarige] in haar beleving snel straf en mocht zij bepaalde dingen niet doen, zoals drinken tijdens het eten. Op een gegeven moment was [minderjarige] volledig overstuur en moest zij erg huilen. Het leek erop alsof zij bang was. De vrouw heeft geprobeerd om hierover met de man in gesprek te gaan, maar de man wilde dit niet. Hij wilde enkel met [minderjarige] in gesprek en vond dat zij dan maar bij hem moest komen. Met het oog op de hevige weerstand en emoties bij [minderjarige] , heeft de vrouw [minderjarige] niet meer naar de man toe gebracht. De man heeft vervolgens niet meer gereageerd en onder andere de alimentatiebetalingen stopgezet. Ook wil hij geen e-mailberichten met informatie over [minderjarige] van de vrouw ontvangen. [minderjarige] voelt zich erg afgewezen door de man. Daarnaast kampt zij met kindeigen problematiek. [psycholoog 2] heeft [minderjarige] in 2023 onderzocht en vastgesteld dat zij kampt met een hechtingsstoornis en laagbegaafdheid en dat het vermoeden bestaat dat zij autisme heeft. De man ontkent echter deze vaststellingen en vindt dat [minderjarige] geen hulp nodig heeft. Nu de man zich heeft teruggetrokken uit het leven van [minderjarige] en hij zijn toestemming weigert voor belangrijke gezagsbeslissingen over [minderjarige] , is de vrouw van mening dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] klem en verloren raakt tussen de ouders indien het gezamenlijk ouderlijk gezag gehandhaafd blijft, dan wel dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. De vrouw verzoekt daarom om het gezamenlijk ouderlijk gezag te beëindigen en de vrouw te belasten met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] .
3.4.
Omdat de vrouw de ontstane spanningsvolle situatie niet langer aankon en zij er zelf [psycholoog 2] en lichamelijk aan onderdoor ging, verblijft [minderjarige] inmiddels al enkele maanden bij de broer van de man en zijn partner. Zij wonen bij de vrouw in de buurt. De vrouw en [minderjarige] hebben meermaals per week gedurende enkele uren contact met elkaar. De man heeft nauwelijks contact met zijn familie. Onlangs stond hij bij zijn broer voor de deur, wilde hij [minderjarige] zien, maar de broer heeft aangegeven dat dit niet de bedoeling is. Het is nu eerst van belang dat de vrouw en [minderjarige] de hulpverlening krijgen die zij nodig hebben. Nu er sinds het voorjaar van 2024 geen sprake is van contact tussen de man en [minderjarige] en niet de verwachting bestaat dat hier binnen afzienbare termijn verandering in zal komen, verzoekt de vrouw, met het oog op de weerstand en problematiek van [minderjarige] , om de bestaande contactregeling tussen de man en [minderjarige] stop te zetten.
3.5.
Nu de man weigert om zijn toestemming te verlenen voor het inzetten van de noodzakelijk geachte hulpverlening voor [minderjarige] , verzoekt de vrouw tot slot, voor zover het gezamenlijk ouderlijk gezag in stand gelaten wordt, om de vrouw hiervoor vervangende toestemming te verlenen. Omdat de vaststellingen van [psycholoog 2] zijn gedaan in 2023, vindt de vrouw het belangrijk dat er nader onderzoek wordt verricht naar de kindeigen problematiek van [minderjarige] en wat zij (nu) nodig heeft. Het CJG zal dit verder oppakken.

4.Het advies van de Raad en de mening van [minderjarige]

De Raad
4.1.
De Raad heeft, samengevat, onder meer het volgende aangegeven. De Raad stelt vast dat de man geen contact wil hebben met de vrouw en dat hij [minderjarige] , als gevolg daarvan, feitelijk in de steek heeft gelaten zonder rekening te houden met wat dit betekent voor [minderjarige] . Gelet hierop alsmede de kindeigen problematiek waarmee zij kampt, wordt [minderjarige] , naar de mening van de Raad, ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Doordat de man de gestelde diagnoses bij [minderjarige] niet erkent en hij geen toestemming verleent voor het inzetten van de noodzakelijk geachte hulpverlening, is de man in ieder geval deels de veroorzaker daarvan. Omdat de man geen contact wil met de vrouw, kan de vrouw ook niet voortvarend gezagszaken regelen en gezagsbeslissingen over [minderjarige] nemen. Dit kan, zeker in spoedsituaties, problemen opleveren en dat is niet in het belang van [minderjarige] . Gelet hierop adviseert de Raad om het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] te beëindigen en de vrouw te belasten met het eenhoofdig ouderlijk gezag.
4.2.
Nu er al langere tijd geen sprake is van contact tussen de man en [minderjarige] , kan dit naar de mening van de Raad niet ineens worden hersteld. Als er wordt ingezet op herstel van het contact tussen hen, dan zal dit op een verantwoorde manier moeten gebeuren onder begeleiding van professionele hulpverlening. Er zal dan gesproken moeten worden over wat er is gebeurd en over de angsten die [minderjarige] kennelijk ervaart ten aanzien van de partner van de man. De Raad adviseert daarom om de bestaande contactregeling tussen de man en [minderjarige] formeel stop te zetten. Daarnaast dient de vrouw eenmaal per drie maanden, bijvoorbeeld op de eerste dag van de maand, een e-mailbericht te sturen aan de man met informatie over [minderjarige] , zodat hij wel op de hoogte blijft van hoe het met [minderjarige] gaat. De Raad onderschrijft tot slot het belang dat er nader onderzoek zal plaatsvinden naar de kindeigen problematiek van [minderjarige] en naar wat zij nodig heeft.
[minderjarige]
4.3.
[minderjarige] heeft tijdens het gesprek met de (kinder)rechter, samengevat, aangegeven dat zij en haar moeder het fijn hebben samen. Maar [minderjarige] vindt het ook fijn dat zij voorlopig bij haar oom en tante verblijft en dat zij een aantal keer per week contact heeft met haar moeder, waardoor zij en haar moeder allebei wat meer rust ervaren. Onlangs heeft [minderjarige] haar vader gezien toen hij bij haar oom en tante thuis aan de deur stond. [minderjarige] vond het gek dat zij toen geld van hem kreeg. Als [minderjarige] en haar vader weer contact met elkaar krijgen, dan wil [minderjarige] niet dat de vriendin van haar vader daarbij aanwezig is. [minderjarige] wil wel graag dat haar [zusje] erbij is.

5.De beoordeling

5.1.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de rechtbank als volgt.
Wijziging gezamenlijk ouderlijk gezag
5.2.
In artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de rechter op verzoek van de ouders die niet met elkaar zijn getrouwd of een van hen het gezamenlijk gezag kan beëindigen. Dat kan als de omstandigheden zijn veranderd sinds de ouders samen het gezag hebben gekregen of als de rechtbank van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan toen hij het gezamenlijk gezag heeft vastgesteld. In dat geval beslist de rechtbank wie van de ouders voortaan alleen het gezag over de minderjarige krijgt.
In artikel 1:253n, eerste lid BW staat dat artikel 1:251a, eerste lid BW van toepassing is. In dat artikel staat dat de rechter kan beslissen dat het gezag over een kind naar één ouder gaat als er een onacceptabel risico is dat, als allebei de ouders het gezag houden, dit kind erg klem komt te zitten tussen die ouders en het er niet naar uitziet dat dit binnen korte tijd verbetert of als een verandering van het gezag op een andere manier in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3.
Uit de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat de man en [minderjarige] sinds het voorjaar van 2024 geen contact met elkaar hebben en dat de man zich feitelijk heeft teruggetrokken uit het leven van [minderjarige] . Doordat de man het contact met de vrouw afhoudt, is er bovendien geen sprake van een constructieve onderlinge communicatie en samenwerking tussen de ouders. Gelet hierop staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden sinds het moment dat het gezamenlijk gezag van de ouders over de minderjarigen is ontstaan, in dit geval 8 oktober 2015.
5.4.
Het uitgangspunt van de wetgever is dat ouders na een scheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun minderjarige kind blijven uitoefenen. Voor de uitvoering van gezamenlijk ouderlijk gezag is echter vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans dat zij tenminste in staat zijn om vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen. Gebleken is dat partijen daartoe niet (meer) in staat zijn. De man geeft geen enkele invulling aan zijn gezag. Doordat hij al langere tijd geen contact heeft met [minderjarige] en er geen sprake is van contact en samenwerking tussen de ouders onderling, heeft hij ook geen zicht op [minderjarige] en weet hij dus ook niet wat [minderjarige] nodig heeft en met welke (gezags)beslissingen zij het meest is gebaat. Daarnaast is gebleken dat de man de gestelde diagnoses bij [minderjarige] niet erkent en dat hij zijn toestemming weigert te verlenen voor het inzetten van de noodzakelijk geachte hulpverlening. Als gevolg hiervan krijgt [minderjarige] niet wat zij nodig heeft en wordt zij, zoals de Raad heeft aangegeven, ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Bovendien bestaat het risico dat toekomstige, al dan niet spoedeisende, (gezags)zaken over [minderjarige] niet (tijdig) geregeld kunnen worden, zoals bij medische zaken, bij het aanvragen van reisdocumenten of bij een toekomstige schoolkeuze.
5.5.
Het voorgaande leidt er toe dat een wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag, naar het oordeel van de rechtbank, (anderszins) in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is, waardoor wordt voldaan aan de tweede grond als genoemd in artikel 1:251a lid 1 BW. Omdat er al langere tijd geen (constructief) contact tussen de ouders plaatsvindt, de man heeft aangegeven dat hij niet met de vrouw in gesprek wil en de man in deze procedure niet is verschenen, bestaat ook niet de gerechtvaardigde verwachting dat in de hiervoor geschetste situatie binnen afzienbare tijd verbetering zal komen.
5.6.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat de vrouw met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt belast. Het verzoek van de vrouw, dat niet is weersproken, zal daarom op onderstaande wijze worden toegewezen.
Stopzetten omgangsregeling
5.7.
In artikel 1:377e BW staat dat een omgangsregeling die door de rechtbank is bepaald of door de ouders is afgesproken, kan worden veranderd. Dat kan als de omstandigheden zijn veranderd na de beslissing van de rechtbank of na de afspraken van de ouders. Dit kan ook als bij de beslissing van de rechtbank van verkeerde of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.8.
Bij beschikking van deze rechtbank van 5 januari 2023 is, voor zover hier van belang, onder wijziging van het door partijen in december 2020 ondertekende ouderschapsplan, bepaald dat de man en [minderjarige] eenmaal per veertien dagen in het weekend omgang met elkaar hebben. Gebleken is echter dat zij sinds het voorjaar van 2024 geen contact meer met elkaar hebben gehad en dat sindsdien dus geen uitvoering wordt gegeven aan voormelde regeling. Vanwege de weerstand die [minderjarige] kennelijk ervaart tegen het hebben van omgang met de man, hetgeen voornamelijk is gelegen in de angsten die zij ervaart ten aanzien van de partner van de man, heeft de vrouw voormelde regeling feitelijk stopgezet. Hoewel de vrouw heeft geprobeerd om hierover met de man in gesprek te gaan, houdt hij dit contact af. Nu het contact tussen de man en [minderjarige] al langere tijd is verbroken, is de rechtbank, met het oog op de kindeigen problematiek van [minderjarige] en de weerstand en de angsten die zij ervaart, van oordeel dat het op dit moment niet in het belang van [minderjarige] is dat zij omgang heeft met de man. Als er wordt ingezet op contactherstel tussen de man en [minderjarige] , dan zal dat op een verantwoorde manier moeten plaatsvinden, al dan niet stapsgewijs, en in ieder geval in eerste instantie onder begeleiding van professionele (jeugd)hulpverlening.
5.9.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds voormelde contact-/omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] door de rechtbank is vastgesteld en dat die omstandigheden maken dat het op dit moment in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat voormelde regeling wordt stopgezet. De rechtbank zal het daartoe strekkende verzoek van de vrouw dan ook op onderstaande wijze toewijzen. Dit betekent dat de vrouw formeel niet langer gehouden is om voormelde regeling na te komen en dat de man zich daar niet langer op kan beroepen. Dit betekent daarentegen niet dat aan de man het verbod wordt opgelegd om omgang met [minderjarige] te hebben. Als er in de toekomst ruimte ontstaat om de omgang tussen de man en [minderjarige] te herstellen, dan kunnen partijen daar in goed onderling overleg op inzetten (uiteraard met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het verantwoord herstel daarvan). De ouders hoeven dan niet opnieuw naar de rechtbank alvorens de omgang opnieuw te herstellen.
Vervangende toestemming medische behandeling
5.10.
Op grond van artikel 1:253a, lid 1 BW kunnen geschillen met betrekking tot de gezamenlijke uitoefening van het gezag aan de rechtbank worden voorgelegd. Op grond van deze bepaling kan de rechtbank onder andere vervangende toestemming verlenen voor gezagsbeslissingen over de minderjarige, zoals voor het aanmelden van [minderjarige] voor een (medische) behandeling.
5.11.
Nu de rechtbank het gezamenlijk ouderlijk gezag van de ouders over [minderjarige] zal beëindigen en zij de vrouw met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] zal belasten, is geschilbeslechting in het kader van gezamenlijk ouderlijk gezag op grond van voormeld artikel niet meer aan de orde. De vrouw kan gezagsbeslissingen over [minderjarige] , zoals het aanmelden van [minderjarige] voor een (medische) behandeling, immers voortaan zelfstandig nemen. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de vrouw tot het verlenen van vervangende toestemming, afwijzen.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.12.
De rechtbank zal de beslissing betreffende de wijziging van het ouderlijk gezag en het stopzetten van de omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de vrouw. Dit betekent dat die beslissingen per direct van kracht zijn en dat een eventueel hoger beroep die beslissingen niet schorst.
5.13.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
bepaalt dat het ouderlijk gezag over de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2015 in [woonplaats] , vanaf heden aan de vrouw alleen toekomt;
6.2.
bepaalt, onder wijziging van de beschikking van deze rechtbank van 5 januari 2023 en het door de ouders in december 2020 ondertekende ouderschapsplan, dat er vanaf heden geen omgangsregeling geldt tussen de man en [minderjarige] , met inachtneming van hetgeen hiervoor onder rechtsoverweging 5.9 is overwogen;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2025 door mr. Haerkens-Wouters (kinder)rechter, bijgestaan door mr. Wallerbos als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.