Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.[verzoeker 1],
[verzoeker 2],
1.[verweerder 1],
[verweerder 2],
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak verzochten de verzoekers de kantonrechter om de huurovereenkomst te beëindigen wegens dringend eigen gebruik. De kantonrechter, zittende in Bergen op Zoom, heeft op 28 mei 2025 uitspraak gedaan. De verzoekers, die in persoon procedeerden, stelden dat er een huurovereenkomst bestond met betrekking tot een woning. Ze baseerden hun verzoek op artikel 7:274 lid 1, onderdeel c, van het Burgerlijk Wetboek, dat vereist dat de verhuurder aannemelijk maakt dat hij de woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik. De kantonrechter oordeelde dat de verzoekers hun vordering niet op de juiste wijze hadden ingediend, aangezien de procedure bij verzoekschrift niet de juiste weg was. De kantonrechter paste artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toe, wat inhoudt dat de rechtbank verplicht is om te onderzoeken of de procedure met het juiste procesinleidend stuk aanhangig is gemaakt. Aangezien de verzoekers geen grondslagen hadden aangevoerd die duiden op een verzoekschriftprocedure, werd besloten dat de zaak moest worden voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure. De kantonrechter gaf de verzoekers de gelegenheid om hun stellingen aan te passen aan de toepasselijke procesregels en bepaalde dat zij de verweerders moesten oproepen volgens de wettelijke termijnen en vormvoorschriften. De beschikking werd gegeven door S. Swaanen en uitgesproken op 28 mei 2025.