ECLI:NL:RBZWB:2025:3516

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
02-386393-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van cocaïne met een gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 5 juni 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 december 2024 in [plaats 2] werd aangehouden met ongeveer 5.710 gram cocaïne. De verdachte, geboren in 1991 en gedetineerd in Detentiecentrum [plaats 1], werd bijgestaan door raadsman mr. M. van Stratum. Tijdens de zitting op 22 mei 2025 heeft de officier van justitie, mr. L. van Hemert, de aanklacht gepresenteerd, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van het ontbreken van opzet. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk wetenschap had van de cocaïne, gezien zijn gedrag en verklaringen tijdens de aanhouding. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank benadrukte de ernst van het delict en de schadelijke gevolgen van drugs voor de volksgezondheid. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-386393-24
vonnis van de meervoudige kamer van 5 juni 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ( [land] ),
gedetineerd in Detentiecentrum [plaats 1] ,
raadsman mr. M. van Stratum, advocaat te ’s-Gravenhage.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 mei 2025, waarbij de officier van justitie mr. L. van Hemert en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte 5.710 gram cocaïne aanwezig heeft gehad op 2 december 2024.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, omdat niet voldaan is aan het opzetvereiste. Verdachte had geen wetenschap van het feit dat hij cocaïne bij zich had. De verdediging bepleit daarom vrijspraak.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 2 december 2024 in de [straat 1] in [plaats 2] door de politie staande werd gehouden, nadat de politie een melding van een vechtpartij aan [adres] had ontvangen. Verdachte had op dat moment een gele plastic tas van supermarkt Jumbo bij zich. De inhoud van de tas is onderzocht. In de tas zaten vijf blokken. Deze blokken wogen gezamenlijk, inclusief hun verpakking, 5.710 gram. De blokken zijn eerst indicatief getest. Vervolgens heeft gevalideerd identificerend NFiDENT-onderzoek plaatsgevonden. Uit beide onderzoeken is gebleken dat de vijf blokken cocaïne bevatten. De verpakking van de blokken cocaïne is gewogen en gebleken is dat de verpakking 140 gram per blok woog. Dit betekent dat het nettogewicht van de aangetroffen cocaïne 5.010 gram bedraagt.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij de bij hem aangetroffen cocaïne opzettelijk aanwezig had. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat voor bewezenverklaring daarvan vereist is, dat verdachte wetenschap van en beschikkingsmacht over de cocaïne had. Omdat de cocaïne onder verdachte werd aangetroffen en daarop geen verweer is gevoerd, staat niet ter discussie dat verdachte beschikkingsmacht over de cocaïne had. De verdediging heeft wel verweer gevoerd over de wetenschap. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of verdachte wist dat hij cocaïne bij zich had.
Had verdachte wetenschap van de cocaïne?
Verdachte rende, nadat hij de politie zag, vanuit de [straat 2] en de [straat 3] naar de [straat 1] . Toen de politie verdachte daar aanriep, bleef hij staan, liet hij de plastic tas die hij bij zich had vallen en deed hij zijn handen omhoog. Toen de politie hem staande hield en hem vroeg of hij wapens bij zich had, zei verdachte uit eigen beweging dat hij geen wapens bij zich had en dat de politie voor de cocaïne in de woning aan de [adres] moest zijn. Op dat moment had de politie nog niets over verdovende middelen tegen verdachte gezegd of aan hem gevraagd. Verdachte wees de politie naar de woning waarin hij een kamer huurde samen met zijn vrouw en dochtertje en waarvandaan hij net daarvoor was weggegaan. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij een huurachterstand had en dat hij, om (een gedeelte van) die schuld af te betalen, door iemand werd gevraagd om een pakketje te vervoeren in ruil voor € 1.400,-. Tijdens de fouillering vond de politie een contant geldbedrag van € 1.450,- bij verdachte in coupures van € 100 en € 50. De tas die verdachte bij zich droeg betrof een normale plastic tas zonder rits of andere sluiting. Uit het dossier is niet gebleken dat deze tas dichtgemaakt was, zodat verdachte niet heeft kunnen zien wat de inhoud was. Dit alles in samenhang bezien maakt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte wetenschap had van het feit dat hij cocaïne bij zich had.
Conclusie
Omdat verdachte beschikkingsmacht over en wetenschap van de cocaïne had, is voldaan aan het opzetvereiste. Dit betekent dat naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de cocaïne opzettelijk aanwezig had.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 2 december 2024 te [plaats 2] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5.010 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
18 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met aftrek van het voorarrest. Aan de voorwaardelijke straf dienen de voorwaarden zoals deze zijn geformuleerd door de reclassering te worden gekoppeld.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte zijn les heeft geleerd en dat bij een bewezenverklaring een straf gelijk aan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht passend is, met daarbij een voorwaardelijke straf waaraan de geadviseerde bijzondere voorwaarden kunnen worden verbonden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is op 2 december 2024 kort na een melding van een vechtpartij bij zijn woning door de politie in de buurt van die woning aangetroffen met ongeveer vijf kilogram cocaïne bij zich. Het is algemeen bekend dat drugs, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Om die reden wordt het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid drugs gezien als een ernstig feit. Daarnaast gaat de handel in drugs veelal gepaard met verschillende vormen van criminaliteit, geweldsdelicten en illegale geldstromen, waarbij de drugshandel een belangrijke schakel vormt in de keten van criminele ondermijnende activiteiten die de samenleving ontwrichten. Met zijn handelen heeft verdachte hieraan een bijdrage geleverd.
De rechtbank slaat acht op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het oriëntatiepunt voor het aanwezig hebben van tussen de 4 en 5 kilo harddrugs is voor een first offender een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 15 maanden en als het gaat om 5 tot 6 kilo een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden.
Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend en geboden is. De rechtbank houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft ter zitting geen volledige openheid van zaken willen geven. In zijn antwoorden op vragen is verdachte vaag gebleven en heeft wisselende antwoorden gegeven. Uitgaande van de verklaring van verdachte, heeft hij ermee ingestemd om een tas met cocaïne te vervoeren in ruil voor
€ 1.400,- om een gedeelte van zijn huurachterstand te betalen. Dit betekent dat verdachte vanwege een financiële reden ervoor heeft gekozen een ernstig strafbaar feit te plegen.
Uit het advies van de reclassering van 15 mei 2025 volgt dat de kans op herhaling als laag tot gemiddeld wordt ingeschat. Om verdachte van een soortgelijke keuze te weerhouden in de toekomst, adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden een aantal bijzondere voorwaarden. Verdachte heeft verklaard bereid te zijn hieraan mee te werken. Omdat bij de rechtbank de vraag rijst wat verdachte in de toekomst zal weerhouden opnieuw een dergelijke keuze te maken, is zij van oordeel dat naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur ook een voorwaardelijke gevangenisstraf geboden is. Omdat de aangetroffen hoeveelheid cocaïne ongeveer 5 kilo is, sluit de rechtbank aan bij het oriëntatiepunt voor(4 tot 5 kilo in plaats van 5 tot 6 kilo, voor wat betreft de duur die het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf moet hebben.
Alles afwegend legt de rechtbank aan verdachte op een gevangenisstraf voor de duur van
18 maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijk deel van de straf verbindt de rechtbank een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat het feit is begaan met betrekking tot een aantal van deze voorwerpen. Verder zijn alle voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
7.2
De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring. Het voorwerp (een geldbedrag) behoort toe aan verdachte. Daarnaast is het in beslag genomen bedrag op € 50,- na het bedrag dat verdachte zou krijgen voor het vervoeren van de cocaïne en bestond het bedrag uit in het crimineel milieu gebruikelijke coupures van € 100 en € 50. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij in geldnood verkeerde. Verdachte heeft ter zitting eerst verklaard dat hij het geldbedrag had gekregen en kwam daar later op terug. Toen verklaarde hij dat het geldbedrag de opbrengst was van het werk van zijn vrouw en dat hij het van haar had gekregen. Die verklaring is naar het oordeel van de rechtbank ongeloofwaardig.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, en 36c van het Wetboek en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven
verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
1. dat verdachte zich zal melden bij de reclassering (Marconistraat 2, 3029 AK Rotterdam ) en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
2. dat verdachte zich, indien de reclassering het nodig acht, laat begeleiden door SMO [plaats 2] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na aanmelding door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of
zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. dat verdachte de reclassering inzicht geeft in zijn financiën en eventuele schulden;
4. dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
5. dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart
onttrokken aan het verkeerde inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 2 STK Stempel (Omschrijving: PL2000-2024309274-G2800677);
* 3 STK Stempel (Omschrijving: PL2000-2024309274-G2800676);
* 1.120 GR Cocaïne (Omschrijving: PL2000-2024309274-G2800556);
* 1.140 GR Cocaïne (Omschrijving: PL2000-2024309274-G2800565, Wit);
* 1.140 GR Cocaïne (Omschrijving: PL2000-2024309274-G2800708, Wit);
* 1.150 GR Cocaïne (Omschrijving: PL2000-2024309274-G2800709, Wit);
* 1 KG Cocaïne (Omschrijving: PL2000-2024309274-G2800553 1,14 kg, Wit);
* 1 KG Cocaïne (Omschrijving: PL2000-2024309274-G2800554, Wit);
* 235 GR Verdovende Middelen (Omschrijving: PL2000-2024309274-G2800646, Beige);
* 3 STK Pil (Omschrijving: PL2000-2024309274-G2800645, Espididol);
* 1.765 GR Verdovende Middelen (Omschrijving: PL2000-2024309274-G2800651 procaine, Wit);
* 1.000 GR Verdovende Middelen (Omschrijving: PL2000-2024309274-G2800764
onbekende poeder, Wit);
* 970 GR Verdovende Middelen (Omschrijving: PL2000-2024309274-G2800767
onbekende poeder, Wit);
* 1.140 GR Verdovende Middelen (Omschrijving: PL2000-2024309274-G2800768
onbekende poeder, Wit);
* 970 GR Verdovende Middelen (Omschrijving: PL2000-2024309274-G2800769
onbekende poeder, Wit);
* 290 GR Verdovende Middelen (Omschrijving: PL2000-2024309274-G2800770
onbekende poeder, Wit);
* 1 STK Hashish (Omschrijving: PL2000-2024309274-G2800637 niet gewogen, Bruin).
- verklaart
verbeurdhet inbeslaggenomen voorwerp, te weten
* 1.450 EUR Geld Euro (Omschrijving: IBN 02-12-2024).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J.C. Paijmans, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en
mr. C.H.M. Pastoors, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 juni 2025.
Bijlage I: De tenlastelegging
hij op of omstreeks 2 december 2024 te [plaats 2] ,
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 5.710 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet )