ECLI:NL:RBZWB:2025:3526

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
5 juni 2025
Zaaknummer
BRE 24/5976
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en belastingrentebeschikking in het kader van nieuw feit en kenbare fout

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 juni 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2020 beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een navorderingsaanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen van € 87.293, terwijl belanghebbende zelf een inkomen van € 68.422 had aangegeven. De rechtbank behandelt de ontvankelijkheid van het beroep en de vraag of er sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. De rechtbank concludeert dat de inspecteur niet kon navorderen omdat er geen nieuw feit was en dat de inspecteur een beoordelingsfout heeft gemaakt door de aangifte niet nader te onderzoeken. De rechtbank vernietigt de navorderingsaanslag en de belastingrentebeschikking, en oordeelt dat de inspecteur het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/5976

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 27 juni 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting (IB) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 87.293. Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 1.030 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde en namens de inspecteur: [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de navorderingsaanslag IB 2020 en de bijbehorende belastingrentebeschikking terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de navorderingsaanslag IB 2020 en de bijbehorende belastingrentebeschikking onterecht aan belanghebbende opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende woonde in 2020 in Nederland.
4.1.
Belanghebbende is sinds september 2018 in dienst bij [werkgever] S.A. (de werkgever). Gedurende heel 2020 was belanghebbende in dienst bij de werkgever.
4.2.
Belanghebbende heeft de aangifte IB 2020 ingediend op 29 maart 2021. Belanghebbende heeft een belastbaar inkomen van € 68.422 aangegeven.
4.3.
Op 13 augustus 2021 heeft de inspecteur een onderzoek ingesteld naar de juistheid van de aangifte IB 2019. Op 14 september 2021 heeft de inspecteur kenbaar gemaakt dat het inkomen naar Nederlandse maatstaven moet worden omgerekend. Op 14 december 2021 hebben de inspecteur en een (voorafgaande) gemachtigde hierover gesproken.
4.4.
De aanslag IB 2019 is gecorrigeerd vastgesteld met dagtekening 11 maart 2022.
4.5.
De definitieve aanslag IB 2020 is zonder beoordeling geautomatiseerd en conform de ingediende aangifte vastgesteld. De aanslag IB 2020 heeft de dagtekening 18 maart 2022.
4.6.
De Luxemburgse fiscale autoriteiten hebben op 30 mei 2022 de inkomsten van belanghebbende van de werkgever doorgegeven. De inspecteur kon deze informatie vanaf 21 juni 2022 raadplegen.

Motivering

Is het beroep ontvankelijk?
5. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. [1] De rechtbank heeft getoetst of het beroepschrift binnen die termijn is ingediend en daarmee of het beroep ontvankelijk is. Op de poststempel is te zien dat het beroepschrift op 7 augustus 2024 is verzonden. De rechtbank acht het daarom aannemelijk dat het beroepschrift ter post bezorgd is vóór het einde van de termijn. [2] Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ontvankelijk.
Beschikt de inspecteur over een nieuw feit?
6. De inspecteur kan te weinig geheven belasting navorderen, wanneer enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag op een te laag bedrag is vastgesteld. [3] Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren. Dit is alleen anders wanneer sprake is van kwade trouw bij de belastingplichtige. De bewijslast om aannemelijk te maken dat sprake is van een nieuw feit rust op de inspecteur.
6.1.
De inspecteur stelt dat de informatie van de Luxemburgse fiscale autoriteiten over het inkomen van belanghebbende pas na het opleggen van de definitieve aanslag IB 2020 is verstrekt. De afwezigheid van deze informatie was geen reden tot een nader onderzoek, aldus de inspecteur. De inspecteur meent dat niet aan de aangifte IB 2020 getwijfeld moest worden, mede dankzij de verzorgde uitstraling van de aangifte. Uit de aangifte IB 2020 was niet onmiddellijk duidelijk dat de aangifte niet klopte.
6.2.
Belanghebbende betwist dat sprake is van een nieuw feit. De inspecteur mag in beginsel vertrouwen op de juistheid van de aangifte maar de inspecteur is verplicht de aangifte te onderzoeken door een vergelijking met de in het dossier aanwezige gegevens zoals aangiften van voorgaande jaren, aldus belanghebbende. De aanslagregeling voor de IB over 2019 had voldoende twijfel moeten doen ontstaan over het aangegeven inkomen van belanghebbende. De aangifte IB 2020 is ingediend op 24 maart 2021 en de controle over het inkomen in de aangifte van IB 2019 ving eind 2021 aan. Het had de inspecteur dus kenbaar kunnen zijn dat het inkomen in de aangifte IB 2020 niet naar Nederlandse maatstaven is opgenomen.
6.3.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 17 februari 2017 [4] het volgende beslist:
“Bij de beoordeling van het middel wordt vooropgesteld dat de inspecteur bij het regelen van een aanslag IB/PVV in het algemeen kan volstaan met het raadplegen van het (digitale) dossier dat de aangiften en andere gegevens bevat met betrekking tot de heffing van IB/PVV van de desbetreffende belastingplichtige.”
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank had de inspecteur, op grond van de voorgaande arresten, bij het regelen van de aanslag IB 2020 het dossier van belanghebbende moeten raadplegen waar ook de IB 2019 onderdeel van is. Na een zorgvuldige kennisname van het dossier kon de inspecteur niet menen dat er geen nader onderzoek nodig was. Op het moment dat de aanslag IB 2020 werd vastgesteld had de inspecteur namelijk geen renseignementen over de loongegevens van belanghebbende. Wel was toen de correctie in de aangifte IB 2019 reeds doorgevoerd, en lag aan die correctie ten grondslag dat belanghebbende op onjuiste wijze zijn salaris aangaf. Daar komt bij dat in de aangiften IB 2019 en 2020 geen ander inkomensbestanddeel dan het salaris is aangegeven. Onder die omstandigheden lag het op de weg van de inspecteur om nader onderzoek te doen naar de feiten, waardoor hij redelijkerwijs bekend had kunnen zijn met de onjuistheid die hij via de navorderingsaanslag wil corrigeren. Van een nieuw feit is dan geen sprake waardoor navorderen op grond van artikel 16, eerste lid, van de AWR niet mogelijk is.
Is sprake van een kenbare fout?
7. Subsidiair stelt de inspecteur dat er sprake is van een kenbare fout als bedoeld in artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de AWR op grond waarvan navordering mogelijk is. De fout ziet op het ongewenst geautomatiseerd vaststellen van de aangifte IB 2020. Deze fout is belanghebbende redelijkerwijs kenbaar omdat de te weinig geheven belasting ten minste 30% van de verschuldigde belasting bedraagt, aldus de inspecteur. Belanghebbende betwist dat sprake is van een kenbare fout.
7.1.
Het herstellen van een aanslag door middel van navordering is niet mogelijk indien het opleggen van een onjuiste aanslag het gevolg is van een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten die bepalend zijn voor de (omvang van de) belastingplicht of van een onjuist inzicht van de inspecteur in het recht. Dit geldt ook voor de gevallen waarin sprake is van een kenbare fout. [5]
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten bij het opleggen van de aanslag IB 2020. De inspecteur heeft op 13 augustus 2021 een onderzoek ingesteld naar de juistheid van de aangifte IB 2019. In dat kader zijn ook de door belanghebbende opgegeven inkomsten van de werkgever gecontroleerd. Uit dat onderzoek bleek dat deze inkomsten onjuist waren aangegeven. Ondanks deze bevindingen heeft de inspecteur de aangifte IB 2020, waarin eveneens inkomsten van diezelfde werkgever waren aangegeven, niet aan een nader onderzoek onderworpen. Ook zijn er geen maatregelen getroffen om te voorkomen dat de aangifte over 2020 niet geautomatiseerd werd afgedaan. Gelet op het verloop van het onderzoek naar de aangifte IB 2019, waarbij de inspecteur reeds in september 2021 het voornemen tot correcties had medegedeeld, de gelijkaardige feitelijke situatie in de jaren 2019 en 2020, de nauwe temporele samenhang tussen het onderzoek naar de aangifte IB 2019 en het vaststellen van de aanslag IB 2020 en het laat beschikbaar komen van enig renseignement over het inkomen van belanghebbende ten aanzien van het jaar 2020, had het op de weg van de inspecteur gelegen om over te gaan tot een nadere beoordeling van de feiten over 2020 voor het regelen van de aanslag. Naar het oordeel van de rechtbank is de aanleiding voor de te lage vaststelling van de aanslag dan ook niet het gevolg van het abusievelijk niet blokkeren van de automatische aanslagregeling 2020. [6] Door het nodige onderzoek na te laten is sprake van een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten en daarmee een beoordelingsfout die niet met toepassing van artikel 16, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de AWR kan worden hersteld.
Tussenconclusie
8. Naar het oordeel van de rechtbank kon de inspecteur niet navorderen omdat geen sprake was van een nieuw feit en de inspecteur een beoordelingsfout heeft gemaakt. De navorderingsaanslag IB 2020 moet daarom vernietigd worden.
Belastingrente
9. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Nu de met de belastingrentebeschikking samenhangende navorderingsaanslag zal worden vernietigd, moet de belastingrentebeschikking ook worden vernietigd.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. De navorderingsaanslag IB 2020 en de belastingrentebeschikking kunnen niet in stand blijven en moeten daarom worden vernietigd.
10.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. Belanghebbende heeft recht op 1 punt voor het bezwaarschrift, met een waarde van € 647 per punt. Ook heeft belanghebbende recht op 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 907 per punt. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 1. Belanghebbende krijgt daarnaast de reiskosten die hij heeft moeten maken voor het bijwonen van de zitting vergoed. Op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt de vergoeding van de reiskosten voor het bijwonen van de zitting bepaald naar een tarief waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar vervoer, laagste klasse. [7] De reiskosten bedragen € 51,14.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag IB 2020 en de bijbehorende belastingrentebeschikking;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 51 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.512,14 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. de Vos, griffier, op 5 juni 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
3.Artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
4.Hoge Raad 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:249, r.o. 2.3.
5.Hoge Raad 27 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1528, r.o. 2.3.4.
6.Vgl. Hoge Raad 27 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:1203, r.o. 2.3.4.
7.Artikel 1, eerste lid, onderdeel d, in samenhang met artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.